In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin was bepaald dat het gezamenlijk gezag van de ouders over hun kind werd beëindigd en dat de moeder alleen het gezag zou krijgen. De vader voerde aan dat er geen onaanvaardbaar risico was voor het kind en dat hij in staat was om samen met de moeder beslissingen te nemen. De moeder daarentegen stelde dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat het in het belang van het kind was dat zij alleen het gezag zou uitoefenen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de ouders een belaste voorgeschiedenis hadden en dat de communicatie tussen hen ernstig verstoord was. De vader had in het verleden niet voldaan aan afspraken over omgang en had geen open houding getoond ten opzichte van hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde ook om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat wijziging van het gezag noodzakelijk was voor het welzijn van het kind. Het hof concludeerde dat er onvoldoende basis was voor gezamenlijk gezag en dat het in het belang van het kind was dat de moeder alleen het gezag zou uitoefenen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd.