In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 16 mei 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van mishandeling en vernieling, gepleegd op 2 oktober 2022 te Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten, waarbij het onder 1 bewezenverklaarde is gekwalificeerd als mishandeling en het onder 2 bewezenverklaarde als opzettelijke en wederrechtelijke vernieling van andermans eigendom.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met de mogelijkheid van 40 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die € 500,00 aan immateriële schade vorderde, toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum van 2 oktober 2022.
De beslissing van het hof houdt ook in dat de duur van eventuele gijzeling is vastgesteld op maximaal 10 dagen, en dat de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet wordt opgeheven door de toepassing van gijzeling. Het hof heeft de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade vastgesteld op 2 oktober 2022.