ECLI:NL:GHAMS:2024:3708

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
23-001156-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijke geweldpleging met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging, gepleegd op 1 oktober 2019 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het steken van een slachtoffer met een mes, wat resulteerde in ernstig lichamelijk letsel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een situatie van wederrechtelijke aanranding verkeerde en dat hij handelde uit zelfverdediging. Het hof oordeelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer kon doen, omdat hij zich in een levensbedreigende situatie bevond. De eerdere veroordeling werd vernietigd en de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het ten laste gelegde handelen. Het hof heeft ook bepaald dat het in beslag genomen mes onttrokken wordt aan het verkeer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001156-22
datum uitspraak: 29 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-272331-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1980,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door hem, verdachte en een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd van die [benadeelde] heeft/ hebben gestoken en/of gesneden en/of geslagen en/of (met een helm) tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft/hebben geslagen;
1.
subsidiairhij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon genaamd [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht te weten (een) (diepe) snij-en/of steekwond(en) in het gezicht en/of aan het hoofd ten gevolge waarvan die [benadeelde] blijvend ontsierende littekens en/of een verlamde arm heeft bekomen, door die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Amsterdam met een ander of anderen, op de Javakade, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit het steken en/of het snijden en/of het slaan met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht en/of het hoofd van die [benadeelde] en/of het slaan met een helm tegen het hoofd van die [benadeelde] en/of het schoppen tegen het lichaam van die [benadeelde] ,
waarbij hij, verdachte, die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in in het gezicht en/of het hoofd heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen en/of tegen het lichaam geschopt en welk door hem/haar gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel te weten (een) (diepe) snij-en/of steekwond(en) in het gezicht en aan het hoofd en/of blijvend ontsierende littekens en/of een verlamde arm, althans enig lichamelijk letsel voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van feit 1 primair
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen kan worden verklaard. De verdachte heeft een forse zwaaiende beweging richting het hoofd van het slachtoffer gemaakt, waarbij met veel kracht is gestoken. Door zo te handelen, heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van de aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood ontbreekt. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met het mes een bewuste beweging richting het hoofd van de aangever heeft gemaakt. Er lijkt eerder sprake te zijn van een onwillekeurige beweging tijdens het ontwijken van stekende bewegingen door de aangever. Dit levert geen aanmerkelijke kans op de dood van de aangever op, laat staan de bewuste aanvaarding daarvan.
Oordeel van het hof
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen – in het bijzonder de waarneming van de camerabeelden - stelt het hof vast dat de verdachte tijdens een schermutseling met een scherp mes met kracht een stekende beweging richting het bovenlichaam van de aangever heeft gemaakt. Door zo te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever daardoor zou komen te overlijden. In het bovenlichaam bevinden zich immers vitale organen en de omstandigheden waaronder de schermutseling plaatsvond waren dusdanig hectisch dat een stekende beweging niet gecontroleerd kan plaatsvinden. Hieraan doet niet af – zoals door de verdediging naar voren gebracht – dat de stekende beweging mogelijk plaatsvond in een situatie dat de verdachte stekende bewegingen door de aangever door de verdachte moest ontwijken. Dit maakt het (voorwaardelijk) opzet op de dood niet anders.
Het hof acht, gelet op de inhoud van het bewijs en dat daarover hiervoor is overwogen, de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. De verdachte en de bestuurder van de scooter vormden samen een blok en gebruikten allebei geweld tegen de aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook voor het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte enig opzet heeft gehad op het ‘in vereniging plegen’ van openlijk geweld.
Oordeel van het hof
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de achtervolging van de verdachte door de aangever op enig moment wordt onderbroken door de bestuurder van de scooter, de verdachte stopt dan met wegrennen. De verdachte en de bestuurder van de scooter staan vervolgens naast elkaar en tegenover de aangever en gebruiken beide geweld. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte en de bestuurder van de scooter elkaar vervolgens in hun geweldshandelingen afwisselen, waarbij de bestuurder van de scooter slaat met een helm en de verdachte steekt met een mes. Uit deze gang van zaken leidt het hof af dat het niet anders kan dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de bestuurder van de scooter. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm was hier sprake van het nauw en bewust samenwerken tussen de verdachte en de bestuurder van de scooter op het plegen van geweld jegens de aangever.
Het hof acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primairhij op 1 oktober 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, in het hoofd van die [benadeelde] heeft gestoken;
2.
hij op 1 oktober 2019 te Amsterdam met een ander op de Javakade openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit het steken met een mes in het hoofd van die [benadeelde] en het slaan met een helm tegen het hoofd van die [benadeelde] , waarbij hij, verdachte, die [benadeelde] met een mes in het hoofd heeft gestoken en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel te weten een diepe steekwond in het hoofd en een verlamde arm voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van poging tot doodslag
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – in geval van bewezenverklaring – de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij een geslaagd beroep op noodweer(exces) kan doen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het noodweerverweer, aangezien de noodweersituatie ophield te bestaan op het moment dat de verdachte en de bestuurder van de scooter tegenover de aangever stonden en de aangever op dat moment ongewapend was. Op het moment dat de aangever een mes uit zijn rechterbroekzak pakt, zijn het juist de verdachte en de bestuurder van de scooter die aanvallende bewegingen maken. Een beroep op noodweerexces kan evenmin slagen, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn die tot de conclusie kunnen leiden dat de verdachte handelde in een hevige gemoedsbeweging.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Hiervan is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging ‘nodig is voor de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was en of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag of de verdachte zich redelijkerwijs aan de aanranding kon onttrekken, maar ook om de vraag of hij zich daaraan had moeten onttrekken. Bij de verwerping van een beroep op noodweer kan dus niet worden volstaan met het enkele argument dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken. Ook moet beoordeeld worden of de gedraging niet in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Hierbij gaat het om de keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop dat middel is gebruikt.
Het hof stelt vast dat zich het volgende heeft afgespeeld. Uit communicatie blijkt dat er op 30 september 2019 een conflict bestaat tussen de verdachte en [naam 1] . De verdachte en [naam 1] bedreigen elkaar over en weer met de dood. Naar aanleiding van dit conflict spreken de verdachte en [benadeelde] (een bekende van [naam 1] ) af om elkaar de volgende dag te ontmoeten. Op 1 oktober 2019 treffen ze elkaar omstreeks 18.00 uur bij het Centraal Station in Amsterdam. Vanaf het Centraal Station rijden de verdachte, [benadeelde] en een met [benadeelde] meegekomen persoon, genaamd [naam 2] , in de auto van de verdachte De Ruyterkade op.
Op camerabeelden van het [hotel] is te zien dat de auto van de verdachte om 18.21 uur aan het water langs de Javakade in de buurt van het [hotel] parkeert. De verdachte, [benadeelde] en [naam 2] stappen uit de auto en staan gedurende ongeveer anderhalve minuut naast de auto. Vrijwel tegelijkertijd stopt er achter een bouwkeet een scooter met twee personen. De bestuurder en passagier van deze scooter stappen af en kijken van achter de bouwkeet in de richting van de auto van de verdachte. Om 18.23 uur rennen [benadeelde] en [naam 2] vanaf de auto achter de verdachte aan langs de bouwkeet in de richting van de scooter. De scooter rijdt naar hen toe en stopt. De passagier stapt van de scooter af en rent in de richting van [naam 2] , waarna een gevecht tussen hen ontstaat. Ook de bestuurder stapt af. Hij zwaait met zijn helm in de richting van [benadeelde] . [benadeelde] stopt hierna met rennen. De verdachte stopt ook met rennen, waarna de verdachte en de bestuurder van de scooter op korte afstand tegenover [benadeelde] staan. [benadeelde] pakt met zijn rechterhand een voorwerp uit zijn broekzak en maakt met zijn rechterarm een zwaaiende beweging richting de verdachte. Gelet op de relatief korte lengte van het voorwerp en de manier waarop de verdachte en de bestuurder van de scooter afstand houden en wegspringen om niet geraakt te worden, heeft [benadeelde] op dat moment waarschijnlijk een mes in zijn hand. Dit wordt ook door de verdachte verklaard. [benadeelde] doet een stap naar voren en maakt met zijn hoofd naar voren en gestrekte arm een stekende beweging naar de verdachte. Direct hierop zwaait de verdachte met een mes in zijn hand naar [benadeelde] . Het mes blijft in het hoofd van [benadeelde] steken. Hij wordt door het mes naar voren getrokken, komt ten val en loopt ernstig en blijvend letsel op.
De verdachte heeft op 1 oktober 2019 in de avond de spoedeisende hulp van het OLVG bezocht. Hij had een snee in de rechter duimmuis, een gat in zijn broek bij het linker bovenbeen, een snee in het linker bovenbeen en een gekneusde neus.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de auto door [benadeelde] op zijn hoofd en lichaam is geslagen en toen een branderig gevoel aan zijn been voelde. Buiten de auto zag hij dat [benadeelde] een mes had. [benadeelde] heeft hem met dit mes bedreigd. De verdachte heeft dit mes van [benadeelde] afgepakt en is met het mes in zijn hand weggevlucht. Hij werd toen achternagerend door [benadeelde] en [naam 2] . De jongen op de scooter schoot hem vervolgens te hulp. Misschien had hij op dat moment weg kunnen lopen, maar daar heeft hij niet aan gedacht. [benadeelde] bleef hem aanvallen en hij heeft [benadeelde] vervolgens met het mes van [benadeelde] wat hij nog in zijn hand had uit zelfverdediging gestoken.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte door [benadeelde] al bij of in de auto is geslagen en met een mes in het been is gestoken. De verdachte is er in geslaagd het mes af te pakken en is weggevlucht. [benadeelde] is achter de verdachte aangerend. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat vanaf dat moment sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het hof deelt echter niet het oordeel van de rechtbank dat de noodweersituatie is geëindigd op het moment dat de bestuurder van de scooter de verdachte te hulp schoot en zij samen tegenover [benadeelde] stonden. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [benadeelde] na het plegen van geweld bij of in de auto, ondanks dat zijn mes was afgepakt, achter de wegvluchtende verdachte is aangerend. [benadeelde] heeft zeer kort daarna een tweede mes gepakt en met dit mes meerdere stekende bewegingen naar de verdachte gemaakt. Weliswaar was het op enig moment wellicht mogelijk voor de verdachte om (wederom) weg te vluchten, maar dit kon onder deze omstandigheden niet van hem worden verlangd. Zijn eerdere poging om aan de aanranding te ontkomen, was immers niet gelukt en de verdachte werd op dat moment nog steeds door [benadeelde] belaagd. Hoewel de gevolgen voor [benadeelde] zeer ernstig zijn, staat het door de verdachte gebruikte geweld niet in een onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding, waarbij door [benadeelde] tot twee maal toe een mes is getrokken en ook ander geweld is gebruikt. De reactie is binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging gebleven en de verdachte is dan ook niet strafbaar. Het beroep op noodweer slaagt onder deze omstandigheden.
Dit alles betekent dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Beslag

Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 289.615,60. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 153.730,92. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Mes (omschrijving: 5824264).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis (dat eerder al was geschorst).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. R.P. den Otter en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 augustus 2024.