ECLI:NL:GHAMS:2024:3677

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23-001245-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van woningoverval en voorbereiden van moord met vuurwapens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van een woningoverval op klaarlichte dag, waarbij slachtoffers zijn vastgebonden en beroofd van persoonlijke goederen, waaronder goederen met emotionele waarde. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het voorbereiden van een moord en het voorhanden hebben van (door)geladen vuurwapens met munitie. De feiten vonden plaats op 6 april 2022, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte zich in een woonwijk ophielden met de intentie om een liquidatie te plegen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan poging tot moord, maar wel aan de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank had eerder jeugdstrafrecht toegepast, maar het hof besloot, op basis van deskundigenadviezen, om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De opgelegde straf omvatte jeugddetentie van 20 maanden, met een gedragsbeïnvloedende maatregel van maximaal 12 maanden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding voor immateriële schade van €3.500,00.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001245-23
datum uitspraak: 3 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-136560-22 (hierna: zaak A) en 13-243297-22 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2024 en 19 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Op 1 mei 2024 heeft het hof een tussenarrest gewezen, waarin het hof het ter terechtzitting van 17 april 2024 gesloten onderzoek heeft heropend. Het hof heeft de Jeugdreclassering opdracht gegeven om onderzoek uit te voeren naar de haalbaarheid en eventuele invulling van een gedragsbeïnvloedende maatregel zoals bedoeld in artikel 77w Sr. Op 31 juli 2024 heeft Reclassering Nederland (hierna: de reclassering), die als de instantie betrokken is bij de verdachte, hierover gerapporteerd.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de kwalificatie, de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • ten aanzien van de bewijsbeslissing nog zal ingaan op het standpunt van de advocaat-generaal dat – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – het in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard;
  • overweegt dat ook hetgeen door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd in het kader van het alternatieve scenario met betrekking tot het in zaak A onder 1 subsidiair tenlastegelegde, inhoudende dat de verdachte en zijn medeverdachte van plan waren het slachtoffer te beroven (en dus niet te doden) het hof niet leidt tot een ander oordeel: het alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden op de gronden zoals al door de rechtbank genoemd in het vonnis onder 3.3.2.1;
  • de toepasselijke wettelijke voorschriften aanvult met artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

Vrijspraak zaak A feit 1 primair

De advocaat-generaal heeft betoogd dat het in zaak A onder feit 1 primair tenlastegelegde (medeplegen poging moord) dient te worden bewezenverklaard. Daartoe heeft zij aangevoerd – een en ander zoals uitgebreid verwoord in haar schriftelijk requisitoir – dat sprake was van een begin van uitvoering van (het medeplegen van) moord.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Een poging tot een misdrijf is strafbaar indien het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Gedragingen zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf indien zij naar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. In de arresten gepubliceerd onder de nummers ECLI:NL:HR:2021:388 en ECLI:NL:HR:2021:389 overweegt de Hoge Raad dat voor de vraag of er gedragingen zijn verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op voltooiing van voorgenomen misdrijf, een belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht vastgestelde gedragingen bij voltooiing van voorgenomen misdrijf lagen (bijvoorbeeld in tijd en/of plaats) en hoe concreet deze daarop waren gericht.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte buiten het wooncomplex van (de ex-partner van) aangever [aangever] stonden te wachten totdat aangever naar buiten zou komen. Toen zij aangever op de galerij van de eerste verdieping van dat wooncomplex zagen verschijnen, spoedden zij zich naar het trappenhuis van dat wooncomplex. Aangever is de woning echter weer binnengegaan toen hij hen daar zag. De verdachte en de medeverdachte zijn het wooncomplex niet binnengekomen en hadden hun vuurwapens ook nog niet (zichtbaar of op een andere manier kenbaar) ter hand genomen.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat nog niet van een begin van uitvoering van (het medeplegen van) moord kan worden gesproken.
Zodoende acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot moord.

Kwalificatie

Het in zaak A onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van voorbereiding van moord
en
telkens, medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
telkens, medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast en de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en het in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank – kort gezegd – een aantal door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden.
De advocaat-generaal heeft zich in hoger beroep opnieuw op het standpunt gesteld dat het sanctiestrafrecht voor volwassenen (hierna: volwassenenstrafrecht) moet worden toegepast, omdat de verdachte niet voldoet aan de uitzonderingssituatie zoals die in artikel 77c Sr wordt bepaald. De advocaat-generaal ziet – kort gezegd – in de ernst van de feiten, de persoon van de verdachte en in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan geen grond om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren. Ook heeft zij de oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr gevorderd.
De raadsman heeft verzocht om – overeenkomstig de adviezen van de deskundigen en de reclassering – het jeugdstrafrecht toe te passen en een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen. De raadsman heeft daarbij ook gewezen op de afgelopen periode, waarin de verdachte zich aan alle schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en zich op positieve wijze heeft ontwikkeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
Op 6 april 2022 heeft de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij de slachtoffers [benadeelde partij] en [slachtoffer] zijn beroofd van persoonlijke goederen, waaronder goederen die een grote emotionele waarde vertegenwoordigen. De verdachte en zijn medeverdachte zijn hierbij op berekenende wijze te werk gegaan. Zij hebben zich met geweld toegang tot de woning van [benadeelde partij] verschaft en de slachtoffers daarna met tie wraps vastgebonden. Dit is voor de slachtoffers angstwekkend en traumatisch geweest, zoals blijkt uit hun aangiften. Zij zijn vastgebonden en hebben, met een deken en jas over hun hoofd, moeten meemaken hoe de woning werd doorzocht. De verdachte heeft door zo te handelen geen enkel respect getoond voor het eigendom en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Hij heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en de verkrijging van andermans waardevolle spullen.
Daarbij komt dat de verdachte zich nog geen twee maanden later, op 1 juni 2022, met de medeverdachte opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten, namelijk het voorbereiden van een moord en het voorhanden hebben van (door)geladen vuurwapens met bijbehorende munitie. De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte vroeg in de ochtend in een woonwijk opgehouden met het doel om [aangever] die dag van het leven te beroven. Dat er die dag geen liquidatie heeft plaatsgevonden, is te danken aan de alertheid van [aangever] en geenszins aan de verdachte en zijn medeverdachte. Moord, het opzettelijk en doelbewust gewelddadig beëindigen van een mensenleven, is één van de zwaarste delicten die ons strafrecht kent. Een moord is bovendien zeer schokkend voor de rechtsorde. Wanneer die moord plaatsvindt in de vorm van een liquidatie, overdag en midden op straat in een woonwijk zoals ook in dit geval de bedoeling was, heeft dat nog meer impact. Toevallige passanten, buren of familieleden van het beoogde slachtoffer hadden letsel kunnen oplopen of getuige kunnen zijn van een dergelijke schokkende gebeurtenis. Dergelijke feiten dragen in hoge mate bij aan gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging van de samenleving.
Persoon van de verdachte
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof, in aanvulling op de stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, kennisgenomen van:
  • een Klinisch Multidisciplinair Pro Justitia onderzoeksrapport van 29 februari 2024, opgesteld door drs. T. Smits, GZ-psycholoog, en drs. D.C.W.H. Naus, psychiater;
  • een voortgangsverslag van de reclassering van 4 april 2024;
  • een maatregelenrapport van de reclassering van 31 juli 2024 ten behoeve van onderhavige zitting in hoger beroep;
  • hetgeen door de voornoemde deskundigen Smits en Naus, door [naam] (hierna: de reclasseringsmedewerker) namens de reclassering en door de verdachte op de terechtzittingen van 17 april 2024 en 19 september 2024 naar voren is gebracht.
De deskundigen Smits en Naus hebben ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij hun diagnostiek en de daaruit voortvloeiende conclusies zoals uiteengezet in hun onderzoeksrapport. Kort samengevat komen hun bevindingen erop neer dat er bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een normoverschrijdend-gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, zwakbegaafdheid en een stoornis in cannabisgebruik. De deskundigen adviseren dan ook het bewezenverklaarde in (enigszins) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Ten aanzien van de vraag naar de toepassing van het jeugd- dan wel volwassenstrafrecht hebben alle geraadpleegde deskundigen gerapporteerd dat het jeugdstrafrecht passender wordt geacht, gelet op de (gedragsdeskundige) indicatoren. Er worden bij de verdachte beperkingen in de handelingsvaardigheden gezien (zwakbegaafdheid, moeite met organiseren van eigen gedrag en inschatten van risico’s, onrijpe identiteit, jonger overkomen dan kalenderleeftijd, moeilijk overzien van gevolgen van eigen handelen). Zij achten een pedagogische aanpak noodzakelijk en mogelijk, waarbij van belang is dat de verdachte nog een opleiding wil volgen en afhankelijk is van anderen om zijn gedrag te reguleren. De deskundigen hebben gezien dat hij profiteerde van de pedagogische aanpak in de JJI; hij heeft daar een ontwikkeling doorgemaakt. En, ook al dient hij zelfstandig te worden, het gezinssysteem speelt nog een grote rol in zijn functioneren. Er zijn in de persoon van de verdachte weinig contra-indicaties aanwezig voor toepassing van jeugdstrafrecht. Er is geen sprake van een langdurige justitiële voorgeschiedenis en antisociale persoonlijkheidsproblematiek of psychopathie staan niet op de voorgrond. Hoewel de verdachte zich ophield binnen een crimineel milieu, lijkt hij niet te kiezen voor het plegen van delicten en pronkt hij niet met criminele activiteiten. Een criminele levensstijl is niet langer aanwezig, zoals blijkt uit zijn verblijf in de JJI (hij laat geen hang zien naar criminaliteit).
Omdat de verdachte afhankelijk is van zijn sociale omgeving is het van belang dat er toezicht wordt geboden, zodat hij voldoende steun en positieve beïnvloeding krijgt. Middels beschermd wonen kan er zowel toezicht geboden worden in het dagelijks leven, als ondersteuning worden geboden om de zelfstandigheid van de verdachte te vergroten. Tevens is toezicht op het cannabisgebruik van belang, zodat hij niet terugvalt in verslavingsgedrag. Naast toezicht is behandeling geïndiceerd gericht op de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte. Een behandeling waarin zowel outreachend, coachend als therapeutisch ingestoken wordt heeft de voorkeur. Voor zijn verdere ontwikkeling is het van belang dat hij zelf meer structuur in zijn leven leert aanbrengen in plaats van dat er veel externe structuur aanwezig is, binnen een pro-sociale omgeving.
De deskundigen komen dan ook tot de conclusie dat een gedragsbeïnvloedende maatregel een passend kader is voor de verdachte, gelet op de aard en intensiteit van het toezicht. De stok achter de deur is forser dan bij het verbinden van bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel, zoals de rechtbank heeft gedaan. Het recidiverisico kan hiermee nog meer ingeperkt worden.
De reclasseringsmedewerker heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij het in het rapport opgenomen advies om het jeugdstrafrecht toe te passen en de gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen. Middels een gedragsbeïnvloedende maatregel kan er vanuit het pedagogisch aspect begeleiding en behandeling plaatsvinden om de problemen op diverse leefgebieden te doen afnemen. In het rapport wordt de noodzaak van intensief toezicht benadrukt, gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten en de kans op recidive. Bij oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel worden een meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan middelencontrole geadviseerd. De reclasseringsmedewerker heeft voorts toegelicht dat het nu heel goed gaat met de verdachte. Hij heeft een begeleide woonplek bij Eigen Kracht, is gestart met zijn behandeling bij zorglijn Jeugd, heeft een baan als verkoper bij [winkel] en krijgt begeleiding. De verdachte lijkt gebaat te zijn bij de basis die nu op orde is. De verdachte heeft inmiddels een lang en lastig traject achter de rug waarbij hij sinds de vorige zitting onbedoeld enige tijd in zijn oude woonomgeving is terechtgekomen, waar hij in de verleiding had kunnen komen om terug te vallen in oude patronen, hetgeen echter niet is gebeurd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij het eens is met de uitkomst van het onderzoeksrapport van de deskundigen. Als hem een gedragsbeïnvloedende maatregel zal worden opgelegd, zal hij zich houden aan de voorwaarden.
Het hof neemt de bevindingen en conclusies van de deskundigen met betrekking tot de persoon van de verdachte over en maakt deze tot de zijne.
Het toe te passen sanctiestelsel
Ten aanzien van de persoon van de verdachte overweegt het hof dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 18 jaar oud was. Uitgangspunt is dat jongvolwassenen van 18 jaar en ouder veroordeeld worden volgens het reguliere (meerderjarigen)strafrecht. Het strafrecht biedt de mogelijkheid om jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te veroordelen volgens het jeugdstrafrecht. In artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van een jongvolwassen dader – op het moment van berechting – of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht kan toepassen.
Het hof overweegt dat het in deze zaak om ernstige feiten gaat, die doorgaans door volwassenen worden gepleegd, en dat het hof in die zin gevoelig is voor de argumenten die de advocaat-generaal aan de vordering tot toepassing van het volwassenenstrafrecht ten grondslag heeft gelegd. Van doorslaggevend belang acht het hof echter de andersluidende adviezen van de deskundigen, waaruit blijkt dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de persoon van de verdachte die toepassing van het jeugdstrafrecht rechtvaardigen. Zoals de deskundigen hebben toegelicht, wordt in de verdachte een onrijpe jongen gezien, die nog niet verhard is en bij wie pedagogisch ingrijpen van groot belang is voor zijn verdere ontwikkeling. De verdachte staat open voor interventies, toezicht en begeleiding, hetgeen ook ter zitting in hoger beroep is bevestigd door de verdachte zelf als ook door de reclasseringsmedewerker. Dat de verdachte in de acht maanden sinds zijn schorsing zich ondanks moeilijke omstandigheden staande heeft weten te houden, weegt het hof eveneens mee.
Alles overziend zal het hof afwijken van het uitgangspunt dat de verdachte volgens het volwassenenstrafrecht wordt veroordeeld en het jeugdstrafrecht toepassen op grond van artikel 77c Sr.
Straf- en maatregeloplegging
Jeugddetentie
Op grond van de aard en de ernst van de feiten acht het hof een jeugddetentie van de maximale duur in beginsel passend en geboden; een andere dan een vrijheidsbenemende straf komt voor deze combinatie van zeer ernstige feiten niet in aanmerking. Gelet op de adviezen van de deskundigen rekent het hof het bewezenverklaarde echter in enigszins verminderde mate toe aan de verdachte.
Dit maakt dat het hof zal volstaan met oplegging van jeugddetentie gelijk aan het voorarrest van ruim 20 maanden.
Gedragsbeïnvloedende maatregel
Naast deze vrijheidsstraf acht het hof het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de maximaal mogelijke duur van een jaar, met het programma zoals voorgesteld door de reclassering passend en geboden. Het hof is van oordeel dat de ernst van de begane misdrijven aanleiding geven tot het opleggen van de gedragsbeïnvloedende maatregel en dat deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte is.
Het hof zal bij het niet naar behoren meewerken aan de gedragsbeïnvloedende maatregel een vervangende jeugddetentie voor de maximaal mogelijke duur van twaalf maanden opleggen. Het hof acht deze forse stok achter de deur van belang om te bewerkstelligen dat de verdachte optimaal gemotiveerd blijft zich aan de voorwaarden van de maatregel te houden.

Beslag

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het pistool (merk Glock) en de patronen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het in zaak A onder feit 1 subsidiair bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 46, 47, 55, 57, 63, 77c, 77g, 77h, 77i, 77w, 77gg, 289, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.900,00, bestaande uit € 27.900,00 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, bestaande uit immateriële schade. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Op basis van de beschikbare informatie kan het hof niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de opgevoerde materiële schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Onvoldoende duidelijk is geworden wat de bron is van bijlage 3 bij het schade-onderbouwingsformulier, waarin de materiële schade is uiteengezet. Bovendien geeft dit stuk onvoldoende inzicht in de dagwaarde van de gestolen goederen.
Het levert in deze fase van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding op om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen daaromtrent nader bewijs bij te brengen. Daarom zal de benadeelde partij in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan worden aangebracht bij de civiele rechter.
Immateriële schade
Het hof overweegt dat er ernstig inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 3.500,00. Het hof zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 3.500,00 hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2022. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie, de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
610 (zeshonderdtien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de maatregel zal bestaan uit:
  • een meldplicht bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • een verblijf bij Eigen Kracht Jeugd en Gezin in [plaats] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • het hebben van een dagbesteding. Betrokkene spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag. Hij dient, indien de toezichthouder dit nodig acht, mee te werken aan een traject vanuit Argos of soortgelijke instelling teneinde structurele dagbesteding te bewerkstelligen;
  • meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en (soft)drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende
jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Pistool (G6193895);
- 1 DV Patroon (G6193896).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het in zaak B bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het in zaak B bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 april 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. C.J. van der Wilt en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 oktober 2024.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.