In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 19 september 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1978, was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis dat hem betrof in een strafzaak met parketnummer 96-119630-23. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met een vervangende bewijsoverweging. De raadsvrouw van de verdachte had aangevoerd dat het resultaat van het bloedonderzoek niet als bewijs kon worden gebruikt, omdat niet voldaan zou zijn aan de wettelijke vereisten, zoals het recht op tegenonderzoek en de mededeling van het resultaat. Het hof oordeelde echter dat aan deze vereisten was voldaan, aangezien de verdachte tijdig op de hoogte was gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek. Het hof concludeerde dat er geen strijd was met artikel 17 van het Besluit Alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, en bevestigde het vonnis van de politierechter.