ECLI:NL:GHAMS:2024:3663

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
23-000417-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing strafoplegging in hoger beroep wegens feitelijk leidinggeven aan niet meewerken aan controles door de Belastingdienst

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2021. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk niet meewerken aan controles door de Belastingdienst en het niet (volledig) verstrekken van administratie. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd aangepast. De verdachte had zich gedurende anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het frustreren van de controlerende taak van de Belastingdienst, wat resulteerde in een benadelingsbedrag van meer dan € 170.000,00. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die ernstig ziek is, en besloot om een taakstraf van 240 uren op te leggen, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Het hof verwierp het beroep op het vertrouwensbeginsel van de verdachte, omdat hij geen toezegging had gekregen dat hij niet strafrechtelijk vervolgd zou worden. De redelijke termijn van berechting was in hoger beroep overschreden, maar dit werd aan de verdachte toegerekend omdat hij zelf om aanhouding had verzocht. De op te leggen straffen zijn gebaseerd op de relevante artikelen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000417-21
datum uitspraak: 24 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 81-032819-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het door de verdediging gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer als volgt aanvult.
Door de verdediging is de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, omdat de verdachte mocht vertrouwen op de toezegging van de belastinginspecteur dat het boekenonderzoek zou worden afgerond zodra de coronamaatregelen zouden zijn opgeheven en dat dus niet tot strafvervolging zou worden overgegaan. In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank op dit punt overweegt het hof dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij geen toezegging heeft gehad dat hij niet strafrechtelijk vervolgd zou worden; de toezegging die wel zou zijn gedaan zag enkel op het alsnog afronden van het boekenonderzoek. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte in die omstandigheden geen beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt en dat het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte dient te worden verworpen.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren uitgevoerd te vervangen door 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een beroepsverbod voor de duur van vijf jaren wordt opgelegd, inhoudende dat de verdachte gedurende deze periode het recht wordt ontzegd om het beroep uit te oefenen van administrateur, boekhouder, financieel en/of fiscaal dienstverlener dan wel adviseur.
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met een volledig voorwaardelijke taakstraf of een geldboete. Onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft de verdediging gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en/of taakstraf het leven van de verdachte ernstig zou ontwrichten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende zo’n anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk niet meewerken aan controles door de Belastingdienst en het niet (volledig) verstrekken van administratie aan de Belastingdienst door [BV 1] B.V. en [BV 2] B.V., rechtspersonen waarvan de verdachte enig aandeelhouder en bestuurder is, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven. Dit terwijl de verdachte veelvuldig in de gelegenheid is gesteld de (volledige) administratie ten aanzien van beide rechtspersonen aan de fiscus over te leggen. De inlichtingenplicht van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen beoogt de fiscus in staat te stellen om zijn controlerende taak naar behoren uit te oefenen en de juiste belastingaanslagen op te leggen, dan wel de juistheid van reeds gedane aangiften te onderzoeken. De verdachte heeft echter de Belastingdienst gedurende langere tijd aan het lijntje gehouden en heeft daarmee diens controlerende taak op ontoelaatbare wijze gefrustreerd.
Het hof rekent dit de verdachte aan. Ten nadele van de verdachte neemt het hof bovendien in aanmerking dat hij tot op de dag van vandaag geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt en het kwalijke daarvan niet lijkt in te zien.
Anders dan de rechtbank in het vonnis waarvan beroep heeft overwogen, is het hof van oordeel dat in het kader van de straftoemeting rekening kan worden gehouden met een benadelingsbedrag van ruim
€ 170.000,00, zoals blijkt uit het proces-verbaal betreffende nadeelberekening van 6 juli 2022, welk bedrag in naheffingsaanslagen aan de rechtspersonen is opgelegd. In de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt bij een dergelijk benadelingsbedrag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden als uitgangspunt genomen. Het hof onderschrijft dit uitgangspunt. De door de rechtbank opgelegde straf doet dan ook geen recht aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof houdt bij de uiteindelijke straftoemeting echter in belangrijke mate rekening met de omstandigheid dat de verdachte in de fase van het hoger beroep ernstig ziek is geworden; hij is gediagnosticeerd met longkanker, stadium 4, met uitzaaiingen in de hersenen en de milt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij palliatief behandeld wordt, dat hij immuuntherapie ondergaat en dat niet bekend is hoe lang hij nog te leven heeft. Het hof ziet in het voorgaande reden om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 november 2024 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Anderzijds werkt de verdachte volgens zijn eigen opgave en ondanks zijn ziekte wél veertig uren per week en is hij jeugdtrainer geworden bij een voetbalclub.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Het hof legt een voorwaardelijke gevangenisstraf op om de ernst van het feit te benadrukken en de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof ziet geen aanleiding tot oplegging van een beroepsverbod, omdat de verdachte de bewezen verklaarde feiten niet heeft begaan uit hoofde van zijn beroep.
Redelijke termijn
Met betrekking tot de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, overweegt het hof ambtshalve als volgt. In eerste aanleg is de redelijke termijn niet overschreden. Het hoger beroep is ingesteld in februari 2021. Nu het hof uitspraak doet op 24 december 2024, is de redelijke termijn van twee jaren per instantie in hoger beroep met ruim één jaar en tien maanden overschreden. Het hof is echter van oordeel dat deze overschrijding voor rekening van de verdachte dient te komen omdat de zaak (herhaaldelijk) op zijn verzoek en in verband met aan zijn zijde gelegen redenen is aangehouden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 52, 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen en mr. H. Bakker, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2024.
De griffier mr. H. Bakker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.