ECLI:NL:GHAMS:2024:3661
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep door verdachte in strafzaak tegen B.V. na eerdere zitting
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep dat was ingesteld door de verdachte, een B.V., tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2021. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, maar op 11 december 2024 heeft de raadsman van de verdachte per e-mail laten weten dat de verdachte het hoger beroep niet wenst te handhaven. Tijdens de zitting op 12 december 2024 heeft de vertegenwoordiger van de verdachte dit bevestigd. Het hof heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 16 maart 2022 was aangevangen, en dat intrekking van het hoger beroep op dat moment niet meer mogelijk was. Gezien de mededelingen van de verdachte en de advocaat-generaal, heeft het hof geconcludeerd dat de verdachte haar oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. Daarom heeft het hof, in overeenstemming met de vordering van de advocaat-generaal, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 december 2024.