ECLI:NL:GHAMS:2024:3658

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
23-000814-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens herhaaldelijk niet voldoen aan een gebiedsverbod met psychische en sociale problematiek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling wegens het niet naleven van een gebiedsverbod. De tenlastelegging omvatte vier incidenten waarbij de verdachte opzettelijk niet voldeed aan bevelen van de burgemeester van Amsterdam om zich uit een overlastgebied te verwijderen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op meerdere momenten in het overlastgebied bevond, ondanks het opgelegde gebiedsverbod, en dat hij zich bewust was van deze overtredingen. De verdachte had eerder soortgelijke veroordelingen en kampt met psychische en sociale problematiek, waarvoor zorgtrajecten zijn ingezet. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lopende zorgtrajecten. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn afgewezen, omdat het hof het niet opportuun achtte om deze te gelasten in het licht van de huidige situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000814-24
datum uitspraak: 19 november 2024
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2024 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-053548-24 (zaak A), 13-054592-24 (zaak B), 13-060340-24 (zaak C) en
13-058770-24 (zaak D), alsmede 13-339245-23 (TUL) en 15-263296-23 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 november 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 15 februari 2024 omstreeks 02:05 uur te Amsterdam, ter hoogte van de Heintje Hoeksteeg opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Zaak B:
hij op of omstreeks 15 februari 2024 omstreeks 16:45 uur te Amsterdam, ter hoogte van de Prins Hendrikkade [nummer 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Zaak C:
hij op 21 februari 2024 te 04:35 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (17 februari 2024).
Zaak D:hij op of omstreeks 20 februari 2024 omstreeks 02:40 uur te Amsterdam, ter hoogte van de Oudeburgsteeg [nummer 2] opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zich op 15 februari 2024 omstreeks 02:05 uur en 16:45 uur en op 20 en 21 februari 2024 in het overlastgebied 1 Centrum bevond, terwijl hij daarvoor een gebiedsverbod had. Blijkens het proces-verbaal van uitreiking is dit gebiedsverbod op 6 februari 2024 in persoon aan de verdachte uitgereikt. Het gebiedsverbod hield in dat de verdachte zich in de periode van 10 februari 2024 tot en met 9 maart 2024 niet mocht ophouden in het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations. De verdachte heeft het verwijderingsbevel in ontvangst genomen en heeft verklaard dat hij het begreep.
Vervolgens blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte zich – ondanks het gebiedsverbod – op de tenlastegelegde momenten in het overlastgebied heeft opgehouden. Er kan tevens uit de bewijsmiddelen worden afgeleid (de uitlatingen van de verdachte, gedaan op 14 februari 23:00 uur, enkele uren voorafgaand aan zijn aanhouding op 15 februari 2024 om 02:05 uur, en zijn opmerking gemaakt bij zijn aanhouding op 15 februari 2024, 16:45 uur) dat hij zich op die momenten ervan bewust was dat hij het aan hem opgelegde gebiedsverbod overtrad. Aangenomen mag worden dat dit ook het geval was op
20 en 21 februari 2024.
Aldus acht het hof bewezen dat de verdachte wist dat hij een gebiedsverbod had en dat hij het telkens overtrad. De tenlastegelegde feiten zijn daarom wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:hij op 15 februari 2024 omstreeks 02:05 uur te Amsterdam, ter hoogte van de Heintje Hoeksteeg opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende zich uit het overlastgebied 1 centrum te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Zaak B:
hij op 15 februari 2024 omstreeks 16:45 uur te Amsterdam, ter hoogte van de Prins Hendrikkade [nummer 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Zaak C:
hij op 21 februari 2024 te 04:35 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende zich uit het overlastgebied 1 Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (17 februari 2024).
Zaak D:
hij op 20 februari 2024 omstreeks 02:40 uur te Amsterdam, ter hoogte van de Oudeburgsteeg [nummer 2] opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Hetgeen in de zaken A, B, C en D meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A, B, C en D
bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaken A, B en D bewezenverklaarde levert op:
telkens:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het in de zaak C bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaken A, B, C en D bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken A, B, C en D bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft viermaal een bevel van de burgemeester genegeerd om zich niet te begeven in het overlastgebied centrum 1 en ondergrondse metrostations. Gebiedsverboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan. Door een dergelijk verbod herhaaldelijk te negeren, heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten aan een door het bevoegd gezag genomen besluit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 november 2024 is hij eerder ter zake van soortgelijke misdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het is het hof gebleken dat de verdachte kampt met psychische en sociale problematiek waar in diverse kaders, waaronder een zorgmachtiging en een onderzoek met het oog op een WLZ-indicatie, aan wordt gewerkt. Tevens wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid tot oplegging van een ISD-maatregel in het kader van een andere strafzaak. Ook in dat verband worden de persoonlijke omstandigheden van de verdachte nader in kaart gebracht. Deze vormen, naar mag worden aangenomen op basis van de stukken, de achtergrond van de bewezenverklaarde feiten. Het hof acht het onwenselijk dat deze trajecten worden doorkruist door strafoplegging in de vorm van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in de onderhavige zaak. Derhalve acht het hof, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

Vorderingen tenuitvoerlegging parketnummers 13-339245-23 en 15-263296-23

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 januari 2024 onder parketnummer 13-339245-23 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Tevens heeft het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2023 onder parketnummer 15-263296-23 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep afwijzing van de vorderingen gevorderd.
Het hof is ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd wederom aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, in beginsel de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen dient te worden gelast. Echter, uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is omtrent de persoon van de veroordeelde naar voren gekomen wat in de rubriek strafoplegging van dit arrest is overwogen. Bij die stand van zaken acht het hof, gelijk de advocaat-generaal, het niet opportuun de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen te gelasten. Het hof zal de vorderingen daarom afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaken A, B, C en D tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaken A, B, C en D bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 21 maart 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 januari 2024, parketnummer
13-339245-23, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van twee jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 21 maart 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2023, parketnummer
15-263296-23, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. B.E. Dijkers en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 november 2024.