ECLI:NL:GHAMS:2024:3656

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
23-001532-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met verwerping van noodweer en noodweersituatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon op 24 september 2021 te Haarlem. De tenlastelegging omvatte het trekken aan het haar en het slaan van het slachtoffer, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die eerder een taakstraf van veertig uren had opgelegd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 november 2024 heeft de advocaat-generaal de bewezenverklaring van de politierechter ondersteund, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van onbetrouwbare getuigenverklaringen en het ontbreken van opzet.

Het hof heeft de getuigenverklaringen als betrouwbaar beoordeeld en verwierp het verweer van de verdediging. Het hof oordeelde dat er geen noodweersituatie was en dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken. De verdachte werd schuldig bevonden aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde opnieuw een taakstraf van veertig uren op, ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat zij niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn in de hoger beroep fase was overschreden, maar verbond hieraan geen gevolgen. De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001534-22
datum uitspraak: 3 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 25 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-023981-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 24 september 2021 te Haarlem openlijk, te weten op de Amerikaweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer]
door genoemde [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) (hard) aan het haar te rukken en/of te trekken en/of doorgenoemde [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen
terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een opgezwollen wang en/of slaap en/of een pijnlijke borst, voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, onder meer omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Standpunt van partijen
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard overeenkomstig de bewezenverklaring van de politierechter.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar zijn gelet op de (grote) afstand tussen de getuigen en de verdachte op het moment van hun waarnemingen en het tijdsverloop tussen het incident en het verhoor van getuige [getuige 1], waardoor [getuige 1] de gelegenheid heeft gehad met de aangeefster en de andere getuige te praten en haar verklaring daarop te baseren. Tevens is volgens de raadsvrouw niet gebleken dat sprake is geweest van het
in verenigingplegen van geweld en heeft de verdachte daar geen opzet toe gehad.
Oordeel van het hof
Anders dan de verdediging heeft betoogd ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. De stelling van de verdediging dat getuige [getuige 1] de gelegenheid heeft gehad om haar verklaring af te stemmen op die van de aangeefster en de andere getuige, is op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk geworden. Daar komt bij dat het gaat om personen die elkaar niet kenden.
Naar het oordeel van het hof is voorts niet gebleken dat de getuigen het incident niet goed hebben kunnen waarnemen. Uit de verklaringen blijkt dat de getuigen, nadat zij waren gestopt met filmen, in de richting van het incident zijn gelopen en vervolgens op een kortere afstand nog meer waarnemingen van het geweld hebben gedaan. Het hof acht de getuigenverklaringen betrouwbaar en verwerpt het verweer dienaangaande.
Het verweer dat geen sprake is geweest van het
in verenigingplegen van geweld en dat de verdachte daar geen opzet toe heeft gehad, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de strafverzwarende omstandigheid zoals ten laste gelegd niet bewezen kan worden verklaard. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om het beschreven letsel rechtstreeks met het handelen van de verdachte in verband te brengen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 24 september 2021 te Haarlem openlijk, te weten op de Amerikaweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door genoemde [slachtoffer] aan het haar te trekken en door genoemde [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en (elders) tegen het lichaam te slaan en te schoppen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, waardoor zij van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte als eerste werd aangevallen door de aangeefster, waardoor de verdachte genoodzaakt was zich daartegen te verdedigen.
Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt allereerst vast dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft ontkend zelf geweld te hebben gebruikt, met uitzondering van het (terug)duwen van de aangeefster.
Daartegenover heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte begon met duwen en dat toen de aangeefster wegliep, de verdachte opnieuw op haar afkwam en haar diverse malen in haar gezicht en nek heeft geslagen en aan haar haren heeft getrokken. Tevens heeft de aangeefster verklaard dat zij zag en voelde dat de moeder van de verdachte haar ook aan het duwen was. Op enig moment is de aangeefster naar eigen zeggen op de grond geduwd en werd zij, terwijl zij op de grond lag, geschopt.
Het dossier bevat twee getuigenverklaringen die de verklaring van de aangeefster ondersteunen. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat zij zag dat een paar meiden aan het vechten waren, dat zij daar een filmpje van heeft gemaakt, dat zij vervolgens naar de meiden toe is gelopen en dat zij zag dat het een oudere dame en een jonge meid betrof
(het hof begrijpt: de moeder van de verdachte respectievelijk de verdachte), die allebei een andere jonge meid sloegen
(het hof begrijpt: de aangeefster).
Getuige [getuige 1] heeft eveneens verklaard dat zij zag dat een paar meiden aan het vechten waren, dat een meisje omver werd geduwd door een moeder en dochter en dat, terwijl het meisje op de grond viel, de moeder en dochter doorgingen met schoppen en slaan.
Hoewel de getuigen het begin van de confrontatie tussen de verdachte en de aangeefster niet hebben waargenomen, constateert het hof dat het standpunt van de raadsvrouw, dat op gespannen voet staat met de verklaring van de verdachte zelf, op geen enkele wijze correspondeert met de verklaringen van de getuigen, terwijl de getuigenverklaringen wel aansluiten bij de verklaring van de aangeefster.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Het verweer dienaangaande wordt, wegens onvoldoende feitelijke grondslag voor het aannemen van een noodweersituatie, verworpen.
De raadsvrouw heeft tot slot een beroep op noodweerexces gedaan. Voor zover de verdachte de proportionaliteit van haar verdediging heeft overschreden, is die overschrijding het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die is ontstaan door de aanranding door aangeefster, aldus de raadsvrouw.
Het hof heeft hiervoor reeds geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Reeds daarom kan het beroep op noodweerexces niet slagen. Ten overvloede merkt het hof op dat uit de verklaringen van de verdachte evenmin blijkt van een hevige gemoedsbeweging waarvan sprake moet zijn geweest om zodanig verweer te doen slagen.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die haar strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof toch tot strafoplegging komt, geen taakstraf op te leggen, gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde, het tijdsverloop en haar persoonlijke omstandigheden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar moeder schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het slachtoffer is op straat aan haar haren getrokken, geslagen en geschopt, zelfs toen zij op de grond lag. Het slachtoffer heeft door het door de verdachte gepleegde geweld pijn ondervonden. Feiten als het onderhavige maken een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 november 2024 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, kan de strafeis van de advocaat-generaal als mild worden getypeerd. Bij die strafeis zijn reeds in sterke mate de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en het feit dat de verdachte een zogeheten ‘first offender’ is, meegewogen.
Alles afgewende acht het hof, in navolging van de advocaat-generaal en de politierechter, een taakstraf voor de duur van veertig uren, passend en geboden.
Redelijke termijn
In de onderhavige zaak is op 7 juni 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst eindarrest op 3 december 2024. Het hof constateert daarmee dat de redelijke termijn als bedoeld in als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in de hoger beroep fase is overschreden met zes maanden. Gelet op de relatieve mildheid van de op te leggen straf, volstaat het hof, in lijn met de maatstaven zoals ontwikkeld door de Hoge Raad, met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt het aan deze overschrijding geen gevolgen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. B.E. Dijkers en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 december 2024.
mr. R.M. Steinhaus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]