Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Procedure
2.Standpunt van de advocaat-generaal
3.Standpunt van veroordeelde
Beoordeling
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een beslissing op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris in een strafzaak. De rechter-commissaris had op 26 augustus 2024 de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis toegewezen, omdat de veroordeelde zich niet had gehouden aan een opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel. Deze maatregel was opgelegd door de rechtbank Noord-Holland op 30 september 2022 in verband met belaging. De veroordeelde had voor de duur van drie jaar geen contact mogen opnemen met de aangeefster, maar had dit kennelijk wel gedaan door haar te bellen op 23 augustus 2024. De officier van justitie diende daarop een vordering in bij de rechter-commissaris, die de vordering toewijsde en vervangende hechtenis voor veertien dagen oplegde.
De veroordeelde heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 11 september 2024 heeft de advocaat-generaal verzocht om de beslissing van de rechter-commissaris te vernietigen, omdat de bewijsvoering niet voldoende was. De veroordeelde ontkende de beschuldigingen en zijn raadsman stelde dat er geen bewijs was dat de veroordeelde de maatregel had overtreden. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de veroordeelde zich niet aan de vrijheidsbeperkende maatregel had gehouden. Het hof heeft daarom het hoger beroep gegrond verklaard en de beslissing van de rechter-commissaris vernietigd, waarbij de vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis werd afgewezen.