Op 16 december 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, gewezen op 15 februari 2024. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor strafbare feiten, waarbij het hof het vonnis van de politierechter gedeeltelijk heeft vernietigd. De opgelegde straf bestond uit een taakstraf van 80 uur en 40 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast is er een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 8 maanden, eveneens voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
De verdachte heeft afstand gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen, wat betekent dat de uitspraak van het hof definitief is. Het hof heeft de taakstraf en de ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, alsook de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter voor het overige, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.