ECLI:NL:GHAMS:2024:3556

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/3136 tot en met 24/3141
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de maximale looptijd van de 30%-regeling

Op 3 december 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de 30%-regeling. De zaak betreft een belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J. de Vries, die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 8 maart 2024 het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, nadat deze bezwaar had gemaakt tegen de door een inhoudingsplichtige ingehouden loonheffing over de maanden januari tot en met juni 2021. De belanghebbende had een 30%-bewijsregel ontvangen, maar de inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of er teveel loonheffing was ingehouden, waarbij de toepassing van de 30%-regeling over de relevante tijdvakken centraal stond. Het Hof oordeelde dat de 30%-regeling niet kon worden toegepast voor de tijdvakken na de einddatum van de goedkeurende beschikking, die op 31 december 2020 eindigde. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen kostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 24/3136 tot en met 24/3141
3 december 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J. de Vries)
tegen de uitspraak van 8 maart 2024 in de zaak met kenmerken HAA 21/5087 tot en met 21/5092 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de door een inhoudingsplichtige over de tijdvakken januari, februari, maart, april, mei en juni 2021 van hem ingehouden loonheffing.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar, de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 8 maart 2024 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Van de zijde van belanghebbende zijn op 13 en 26 november 2024 nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“Feiten
1. Met dagtekening 25 september 2015 is aan eiser een beschikking 30%-bewijsregel (hierna: de eerste 30%-beschikking) afgegeven voor zijn tewerkstelling bij [BV 1] met een looptijd van 1 augustus 2015 tot en met 31 juli 2023.
2. In de eerste 30%-beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende.
“Deze beschikking is afgegeven op grond van de in het verzoek verstrekte gegevens, en is geldig onder voorbehoud van wijziging in wet- en regelgeving.”
3. In juni 2018 heeft de Belastingdienst, afdeling Centrale Administratieve Processen, aan belastingplichtigen met een 30%-beschikking, een brief gestuurd om hen te informeren over het voornemen van het kabinet om per 1 januari 2019 de looptijd van de 30%-bewijsregel (hierna ook: 30%-regeling) te verkorten van acht naar vijf jaar.
4. In december 2018 heeft verweerder aan belastingplichtigen met een 30%-beschikking, een brief gestuurd om hen te informeren dat het wetsvoorstel over de 30%-regeling is aangenomen en wat de gevolgen daarvan zijn voor de looptijd van de 30%-regeling. In de brief van december 2018 staat – voor zover hier van belang – het volgende.

Wat is uw nieuwe einddatum van de 30%-regeling?
De nieuwe einddatum van de 30%-regeling hangt af van de einddatum op uw beschikking. Er geldt een overgangsregeling. In het overzicht ziet u wat de nieuwe einddatum is.
(…)”
5. Per 1 november 2019 is eiser in dienst getreden bij [BV 2] thans genaamd [bedrijfsnaam] (hierna: de inhoudingsplichtige).
6. Met dagtekening 20 januari 2020 is aan eiser een beschikking 30%-bewijsregel (hierna: de tweede 30%-beschikking) afgegeven voor zijn tewerkstelling bij de inhoudingsplichtige met een looptijd van 1 november 2019 tot en met 31 december 2020.
7. Tegen de tweede 30%-beschikking is geen bezwaar gemaakt.
8. Met ingang van 1 januari 2021 heeft de inhoudingsplichtige de 30%-regeling niet meer toegepast op het loon van eiser.
Beroepsfase
9. Tot de dossierstukken in de beroepsfase behoort een verzoek met dagtekening 11 mei 2023 van de gemachtigde van eiser tot het inplannen van de mondelinge behandeling voor diverse lopende beroepszaken met betrekking tot de verkorting van de looptijd van de 30%-regeling. Het verzoek luidt – voor zover hier van belang – als volgt.
“Namens meerdere belanghebbenden hebben wij bij uw Rechtbank beroep aangetekend tegen de verkorting van de looptijd van de 30%-regeling.
(…)
De hiervoor genoemde zes belanghebbenden zijn door ons, in samenspraak met de belastingdienst, geselecteerd om te dienen in proefprocedures. Ieder van deze zes belanghebbenden vertegenwoordigt daardoor een groot aantal belastingplichtigen.
Proefprocedures
Met de belastingdienst hebben wij afspraken gemaakt die inhouden dat de uitkomst van deze zes procedures gevolgen zal hebben voor een groot aantal belastingplichtigen/participanten. De afspraken met de belastingdienst zijn vastgelegd in vier vaststellingsovereenkomsten. Deze hebben wij bijgesloten. We verzoeken u om deze aan de gedingstukken toe te voegen.
Het geschil dat aan uw rechtbank wordt voorgelegd is voor alle zes belanghebbenden gelijk. Dat is de vraag of de beëindiging van het overgangsrecht ex artikel XIV Overgangsrecht Belastingplan 2019 in strijd is met enige wet- of regelgeving met inbegrip van enig rechtsbeginsel en als daarvan inderdaad sprake is, of de 30%-regeling dan gedurende de volledige op de afgegeven beschikking opgenomen looptijd toegepast kan worden. Omdat de feitelijke situatie van belanghebbenden verschillen vertoont die wellicht relevant zijn voor de beantwoording van het geschil, zijn er 6 categorieën geformuleerd.
Voor participanten die zijn ingedeeld in groep 1b is de uitkomst van de procedure van [Persoon] doorslaggevend. Voor participanten die zijn ingedeeld in groep 5 geldt de uitkomst van de procedure voor [X] .”
Bij het verzoek zijn vier inhoudelijk verschillende vaststellingsovereenkomsten gevoegd, welke door partijen zijn getekend.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of van belanghebbende teveel loonheffing is ingehouden omdat daarbij geen rekening is gehouden met de zogenaamde 30%-regeling over de tijdvakken vermeld onder 1.1.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
Voor toepassing van de bewijsregel opgenomen in art. 31a lid 8 van de Wet op de loonbelasting 1964 (de 30%-regeling), is naar blijkt uit die bepaling in samenhang met art. 10ea lid 1 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1964 een gezamenlijk verzoek vereist van de ingekomen werknemer (in dit geval: belanghebbende) en de inhoudingsplichtige (in dit geval [BV 2] thans genaamd [bedrijfsnaam] ). Op een dergelijk verzoek wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist (art. 10ei lid 1 Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1964). Een dergelijke beschikking is naar het oordeel van het Hof een constitutief vereiste voor toepassing van de bewijsregel (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 27 maart 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6127). Bij gebreke aan een goedkeurende beschikking kan de bewijsregel geen toepassing vinden.
4.2.
In het geval van belanghebbende is een verzoek gedaan als bedoeld in 4.1. Hierop is door de inspecteur met dagtekening 20 januari 2020 de onder overweging 6. door de rechtbank vermelde beschikking afgegeven. Die beschikking heeft een looptijd tot en met 31 december 2020. Tegen die beschikking is geen bezwaar gemaakt zodat deze onherroepelijk vaststaat.
4.3.
De goedkeurende beschikking had een looptijd tot en met 31 december 2020. Voor de tijdvakken daarna is geen beschikking afgegeven. De 30%-regeling kan derhalve voor die tijdvakken reeds daarom geen toepassing vinden.
4.4.
Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd tegen de wetswijziging waarbij de maximale looptijd van de 30%-regeling is terug gebracht tot vijf jaar, behoeft in het licht van het voorgaande geen bespreking.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, A.M. van Amsterdam en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 3 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: