ECLI:NL:GHAMS:2024:3551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23-000117-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een lijnbus en belediging van een politieambtenaar door AZ-supporters tijdens een voetbalwedstrijd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het opzettelijk vernielen van ramen van een lijnbus en het beledigen van een politieambtenaar tijdens de wedstrijd Ajax tegen AZ op 6 mei 2023. De verdachte was samen met andere AZ-supporters in de metro onderweg naar de Johan Cruyff ArenA, waar de wedstrijd plaatsvond. Tijdens het transport naar het politiebureau werden er vernielingen gepleegd aan de bus en beledigingen geuit naar de politie. Het hof oordeelde dat de verdachte, door een raam van de bus in te trappen en beledigende woorden te uiten naar de politie, zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 100 uren. Tevens werd de verdachte verboden om wedstrijden van AZ in het betaald voetbal bij te wonen. De benadeelde partij, GVB, kreeg een schadevergoeding van € 1.723,10 toegewezen voor de materiële schade die door de verdachte was veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000117-24
datum uitspraak: 19 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-254312-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juli 2024, 26 november 2024 en 5 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 6 mei 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ramen van een lijnbus, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan GVB Amsterdam, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

2.hij op of omstreeks 6 mei 2023 te Amsterdam opzettelijk een politieambtenaar, te weten [verbalisant 1], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: 'kanker politie' en/of 'vuile kankerlijers', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de bewijsvraag komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken van beide tenlastegelegde feiten. Kort gezegd heeft zij daartoe het volgende aangevoerd. De geverbaliseerde herkenningen zijn onbetrouwbaar. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat direct na de aanhouding de verdachte zich middels een rijbewijs legitimeerde. Dat rijmt niet met de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] dat de aangehouden verdachten pas op een later moment zijn geïdentificeerd en herkend. Niet kan worden vastgesteld dat haar client degene is geweest die de vernielingen heeft gepleegd of medegepleegd. Gelet op de hectiek van de situatie kan ook niet worden vastgestelde dat de verdachte de beledigingen heeft geuit.
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals die zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest in geval er cassatie wordt ingesteld, stelt het hof het volgende vast. Een grote groep aangehouden AZ-supporters werd in twee GVB-bussen naar het cellencomplex Zuidoost gebracht. Toen de eerste bus bij het cellencomplex stond, schopten veel supporters tegen de deuren en meerdere mannen tegen de ramen van de bus. Vanuit de bus werd door de meeste inzittenden naar de politie geschreeuwd en een dreigende houding aangenomen. Ter plaatse waren er twee ramen vernield.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij zag dat NN1 (naar later gebleken: de verdachte) continu aan het schreeuwen was en dat hij de mede-inzittenden probeerde op te jutten. Volgens [verbalisant 2] reageerden zeer veel inzittenden agressief op dit gedrag. Een van de medeverdachten (NN3, naar later gebleken: medeverdachte [medeverdachte]) trapte een ruit in. Volgens [verbalisant 2] trapte ook NN1 een aantal keer hard tegen een raam, waarna dit uit elkaar spatte. Er is dus door tenminste twee personen uit dezelfde groep aangehouden AZ-supporters, die zich als collectief misdroeg, kort na en vlak naast elkaar geweld uitgeoefend tegen een of meer (dezelfde) ruiten van dezelfde bus waarin zij zaten. Aldus is er sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om te kunnen spreken van medeplegen. [verbalisant 2] geeft als signalement onder meer dat NN1 een blanke man is van ongeveer 25 jaar met tatoeages in zijn nek. De verbalisant zag dat de verdachte zich na zijn aanhouding direct middels een op naam staand rijbewijs legitimeerde. De foto op het rijbewijs kwam goed overeen met het signalement dat de verbalisant eerder had gegeven. Bovendien bevond [verbalisant 2] zich op korte afstand van de verdachte waardoor hij makkelijk zicht op hem kon houden en heeft hij hem tot aan zijn aanhouding in zicht gehouden. Het hof ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de bevindingen van deze verbalisant te twijfelen, temeer nu de verdachte zelf ter zitting en bij de politie heeft verklaard dat hij in de bus zat ter hoogte van het betreffende vernielde raam. Daar komt bij dat de verdachte – destijds 25 jaar oud – opvallende tatoeages in zijn hals heeft (volgens zijn raadsvrouw: “zijn keel is volledig vol getatoeëerd”). Dat [verbalisant 2] het heeft over tatoeages in de nek, en niet in de hals/keel, is naar het oordeel van het hof een semantische kwestie die geenszins aan de waarneming of de waarde van zijn herkenning afdoet.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat (naar later bleek te zijn) de verdachte met een lifehammer tegen een ruit sloeg en vervolgens die ruit intrapte. Verder heeft hij deze persoon horen roepen “kanker politie” en “vuile kankerlijers”. [verbalisant 1] had de hele tijd goed zicht op de verdachte en heeft op het moment dat de verdachte uit de bus kwam, hem het nummer NN1 gegeven (en 7 andere verdachten de nummers 2 t/m 8). [verbalisant 1] heeft nadien aan de hand van gelaatsfoto’s, die direct na de aanhouding zijn gemaakt, vastgesteld “welke naam bij (…) [zijn] systeem van NN 1 t/m NN 8 hoorde.”
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben gezien dat de verdachte [verdachte] een raam heeft ingetrapt. Het hof ziet het geen reden aan de betrouwbaarheid van hun herkenningen te twijfelen.
De omstandigheid dat verbalisant [verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat hij de identiteit van de verdachte pas op een later moment heeft vastgesteld omdat het te gevaarlijk was om direct buiten de GVB-bus de identiteit vast te stellen, maakt dit niet anders. Weliswaar heeft [verbalisant 2] verklaard dat de verdachte zich na zijn aanhouding direct identificeerde (en hij tot dat moment zicht op hem had), maar uit die verklaring blijkt niet of dat meteen bij het verlaten van de bus is geweest of een kort moment later. De verklaring van [verbalisant 2] sluit op dit punt dan ook niet de verklaring van [verbalisant 1] uit en vormt geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van beide herkenningen.
Aldus wordt het verweer dat strekt tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde verworpen en acht het hof bewezen dat de verdachte samen met anderen ramen van de bus heeft vernield. Het verweer dat strekt tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Het hof heeft onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de waarneming door [verbalisant 1] op dit punt; het door verbalisant Klinkenberg gerelateerde – waarnaar de raadsvrouw verwijst – maakt dat niet anders.
Derhalve komt het hof, anders dan de rechtbank, tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.2.hij op 6 mei 2023 te Amsterdam opzettelijk een politieambtenaar, te weten [verbalisant 1], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'kanker politie' en 'vuile kankerlijers'.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van sancties
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de officier van justitie is gevorderd (te weten: een taakstraf van 50 uur, waarvan 25 uur voorwaardelijk, met o.a. als bijzondere voorwaarde een “stadionverbod” voor de Arena), met dien verstande dat een stadionverbod voor een wedstrijd van AZ wordt opgelegd als een artikel 38v Sr-maatregel, inhoudende dat de verdachte gedurende twee jaar geen wedstrijden van AZ in het betaald voetbal mag bijwonen met een verbod voor de locatie waar een AZ wedstrijd wordt gespeeld.
De raadsvrouw heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht een voorwaardelijke taakstraf op te leggen, nu de verdachte geen relevant strafblad heeft en hij met een voltijd baan moeilijk een taakstraf kan uitvoeren. Meer subsidiair is het verzoek een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Algemene overweging ‘themazitting’
Op de zittingen van 15, 26 en 28 november 2024 heeft het hof in totaal strafzaken tegen 22 verdachten behandeld die zien op ernstige openbare ordeverstoringen bij of rond wedstrijden in het betaald voetbal. Het gaat om de wedstrijden Ajax tegen AZ op 6 mei 2023, AZ tegen West Ham United op 18 mei 2023 en Ajax tegen Feyenoord op 23 september 2023. De verdenking betreft in verreweg de meeste gevallen openlijke geweldpleging, maar ook vernieling, bedreiging en belediging zijn de revue gepasseerd. De verdachten zijn allemaal voetbalsupporters. In eerste aanleg liepen de vorderingen van de verschillende officieren van justitie (soms fors) uiteen. Datzelfde geldt voor de straffen die de verschillende politierechters hebben opgelegd. Bovendien is er veelal sprake van een aanmerkelijk verschil tussen de eis (hoger) en de opgelegde straf (lager). Het openbaar ministerie heeft in alle zaken hoger beroep ingesteld, omdat het – zo begrijpt het hof, kort samengevat – de straffen te laag vindt en het aan rechtseenheid en uniformiteit op dit vlak ontbreekt. Het hof zal in de navolgende overwegingen tot op zekere hoogte tegemoet komen aan de door het openbaar ministerie geuite wens om enige richting te geven. Een beperking daarbij is gelegen in het karakter van het misdrijf openlijk geweld, waar onder immers een scala aan uiteenlopende gedragingen kan vallen. Zo kan het bij openlijk geweld gaan om de ‘meeloper’ die schreeuwt en een trap geeft tegen een afvalbak, maar ook om iemand die een leidende rol heeft, vuurwerk afsteekt, stenen gooit richting de Mobiele Eenheid (hierna: ME) of ander grof geweld tegen mensen gebruikt. Welke strafrechtelijke reactie passend en geboden is, zal altijd afhangen van de concrete feiten en omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte.
Ernst van de feiten
De brede volkssport voetbal heeft een groot maatschappelijk belang. Het biedt ontspanning en kijkplezier voor grote groepen mensen en kan een belangrijke promotie van sportiviteit zijn. Met name bij zogenoemde hoog risico wedstrijden vergt het echter ook een enorme inzet van publieke middelen en inzet van de politie en andere hulpdiensten om alles in goede banen te leiden. Helaas gaat het desondanks geregeld mis in en rond de voetbalstadions en ontstaan er met enige regelmaat rellen, waarbij betrokkenen vaak (overmatig) alcohol en/of drugs hebben gebruikt. Deze rellen veroorzaken grote materiele schade, en soms ook letsel. Bovendien is de impact op stewards, politiemensen en andere hulpverleners vaak groot. Zij lopen de kans met grof (verbaal) geweld te worden geconfronteerd terwijl zij gewoon hun werk doen en er juist voor proberen te zorgen dat iedereen van de voetbalwedstrijd kan genieten. Ook worden de clubs en de maatschappij met de kosten en gevolgen (schade) geconfronteerd. Een aanzienlijk deel van de politiecapaciteit gaat daardoor op aan het betaald voetbal, en kan niet in worden gezet voor andere politietaken. Daarnaast leiden dergelijke feiten, die zich in het openbaar afspelen, tot gevoelens van angst, boosheid en onveiligheid bij de reguliere supporters en ook elders in de samenleving (zoals stadscentra, horecagebieden). Er bestaat dan ook een breed gedragen roep in de samenleving om dit wangedrag een halt toe te roepen en de daders ervan streng te straffen.
Persoon van de verdachte(n)
Het hof heeft in de 22 zaken allerlei verdachten voor zich gezien, die door hun raadslieden meer dan eens als ‘atypisch’ of ‘geen echte hooligan’ zijn bestempeld. Het grootste deel van hen had geen of een beperkt strafblad, en lijkt in het dagelijks leven over het algemeen naar behoren te functioneren (werk, opleiding, gezinssituatie). Men kan zich bij zo veel ‘atypische’ verdachten afvragen wat dan een typische verdachte van dergelijke delicten is. Vrijwel alle verdachten hebben enige tijd in voorarrest gezeten. Bij veel van de verdachten lijkt het strafrechtelijk ingrijpen diepe indruk te hebben gemaakt. De meeste verdachten hebben spijt betuigd. Het beeld dat veel van deze verdachten ter terechtzitting van zichzelf gaven vindt het hof zeer moeilijk te rijmen met de grofheid en ernst van de feiten waarvan zij worden verdacht, en welke zij veelal ook hebben bekend. Het lijkt alsof sommige verdachten op de betreffende “voetbal” dag elk fatsoen hebben verloren en (tijdelijk) volledig ontremd waren. Eenmaal bij zinnen lijken ze te zijn geschrokken van hun daden en de gevolgen daarvan voor anderen, maar ook voor zichzelf. Een gevangenisstraf kan immers leiden tot verlies van werk of zelfs woning en soms relaties onder spanning zetten. Desondanks kan het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat veel verdachten onvoldoende onder ogen zien dat hun eigen gedragingen niet op zichzelf staan, maar dat daarvan een katalyserende werking is uitgegaan die kenmerkend is voor dit soort ernstige ordeverstoringen. In groepsverband lokt de ene geweldshandeling de volgende uit en draagt op die manier bij aan verdere escalatie van dat (groeps)geweld als geheel.
Welke (strafrechtelijke) sancties komen in beeld?
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) suggereren voor de in deze zaken tenlastegelegde (kale) feiten veelal taakstraffen (en voor belediging en ‘eenvoudige’ bedreiging geldboetes). Het hof acht deze oriëntatiepunten echter niet toereikend in de context van voetbalrellen als de onderhavige. De ernst van de feiten, bezien in de hiervoor beschreven context, en de persoonlijke en maatschappelijke gevolgen zijn daarvoor simpelweg te groot. Wanneer men met het plegen van een strafbaar feit bijdraagt aan grootschalige ordeverstoringen rond voetbalwedstrijden dient naar het oordeel van het hof vanuit het oogpunt van vergelding en preventie een gevangenisstraf daarom het
uitgangspuntte zijn. Na beschouwing van de 22 aan het hof voorgelegde zaken komt het hof tot een bandbreedte van ongeveer 2 weken tot 3 maanden gevangenisstraf, al dan niet in combinatie met een taakstraf. Buiten deze bandbreedte vallen zaken waarin sprake is van (ernstig) letsel of zaken van verdachten met een strafblad waarop al soortgelijke misdrijven staan (zoals bij recidiverende ‘hooligans’). De aard en ernst van het concrete geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn factoren die vervolgens richting geven aan het vaststellen van de uiteindelijk op te leggen straf. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan de concrete bijdrage aan het openlijk geweld, de omvang van de ordeverstoring, de schade, het aantal geweldshandelingen door een verdachte, het gebruik van (voorwerpen als) wapens, het dragen van gezichtsbedekkende kleding, discriminatoire aspecten, etc. Onder omstandigheden kunnen die factoren er ook toe leiden dat een straf onder of boven de genoemde bandbreedte passend is.
Het hof beoogt met deze bandbreedte een richtsnoer te geven waarbij recht wordt gedaan aan de strafdoelen van vergelding, bijzondere en algemene preventie en een duidelijk signaal (norminprenting) te geven dat dit gedrag, dat de maatschappij zeer veel schade berokkent, onaanvaardbaar is.
Voorts is het hof van oordeel dat in dit soort zaken in beginsel een verbod dient te volgen om (bepaalde) wedstrijden in het bepaald voetbal bij te wonen, bijvoorbeeld in de vorm van een stadionverbod. In eerste instantie ligt het op de weg van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en/of betaald voetbal organisaties (BVO’s) om een (civielrechtelijk) stadionverbod op te leggen, te meer daar een dergelijk verbod langs die weg over het algemeen sneller in werking kan treden. Het strafrecht biedt echter ook mogelijkheden op dit vlak. Een van de redenen om (ook) voor een verbod langs strafrechtelijke weg te kiezen (waarbij het stadionverbod als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd, gekoppeld aan een voorwaardelijke straf gedurende een bepaalde proeftijd), kan zijn dat het strafrecht zwaardere gevolgen kan verbinden aan overtreding van een dergelijk verbod.
Verder kunnen ook de schadevergoedingsmaatregel en de storting in het schadefonds geweldsmisdrijven in beeld komen als passende reacties. In de 22 zaken waarover het hof zich nu heeft gebogen is slechts in drie gevallen een vordering van benadeelde partijen aan de orde. In de overige zaken is geen schadevergoedingsmaatregel of andere financiële sanctie gevorderd. Gelet hierop en nu deze sancties ook geen onderdeel zijn geweest van het (meer algemene) debat tijdens deze door het openbaar ministerie geëntameerde themazitting, laat het hof die mogelijkheden in deze algemene overweging verder onbesproken.
Het verdient de aanbeveling dat er in zaken van grootschalige ordeverstoring met veel maatschappelijke impact een lik-op-stukbeleid plaatsvindt. Dat wil zeggen dat toepassing van snelrecht – zoals in de onderhavige zaken ook daadwerkelijk is gebeurd – wordt aangemoedigd. Juist in zaken die leiden tot grote maatschappelijke onrust, is het van grote waarde dat er direct een duidelijk signaal wordt afgegeven dat er wordt ingegrepen. Het strafrecht kan op die manier een bijdrage leveren aan herstel van de maatschappelijke orde.
Ten slotte overweegt het hof nog het volgende. Hoewel het openbaar ministerie in al deze zaken in hoger beroep is gegaan en heeft aangestuurd op een zogenoemde themazitting met het oog op – kort gezegd – zwaardere sancties en meer rechtseenheid, is in een groot deel van de zaken door de advocaat-generaal bij zijn strafeis nagenoeg aangesloten bij die van de officieren van justitie in eerste aanleg. Deze eisen, verdeeld over drie voetbalwedstrijden, liepen als gezegd flink uiteen. Door de advocaat-generaal werd daardoor niet een min of meer eenduidige lijn getrokken. Het hof werd in vrijwel alle zaken geconfronteerd met het dilemma dat – gelet op de ernst van de feiten – een forse gevangenisstraf passend werd geacht, maar – gelet op de persoon van de verdachte – de gevolgen voor de individuele verdachten zeer ingrijpend zouden zijn als zij opnieuw zouden komen vast te zitten. Per zaak en per verdachte heeft het hof steeds alle aspecten afgewogen en vervolgens, ook op dit punt, een beslissing genomen.
Wedstrijd Ajax – AZ en rol van de verdachte
In deze specifieke zaak betreft het de wedstrijd van Ajax tegen AZ op 6 mei 2023. De verdachte was samen met andere supporters van AZ in de Amsterdamse metro onderweg naar de Johan Cruyff ArenA, waar AZ een uitwedstrijd speelde in de Eredivisie tegen Ajax. In die metro werden door AZ-supporters (groeps)beledigende liederen gezongen. Deze groep supporters, waarvan de verdachte onderdeel uitmaakte, is uit de metro gehaald en aangehouden. De arrestanten werden met bussen van het openbaar vervoerbedrijf GVB overgebracht naar het politiebureau. Van een van de bussen zijn ruiten vernield. Ook zijn er beledigingen en bedreigingen geuit naar de politieagenten.
De verdachte heeft met zijn gedrag hieraan bijgedragen, door eerst een raam van de GVB-bus in te trappen en vervolgens een politieagent te beledigen. De verdachte was in de bus continu aan het schreeuwen naar de politie en probeerde zo zijn mede-inzittenden op te jutten. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen, en tevens bijgedragen aan het ontstaan van een beangstigende situatie voor de aanwezige agenten die hun werk deden.
Sanctionering
In strafmatigende zin houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter zitting naar voren gebracht. Gelet op die omstandigheden en het feit dat het tenlastegelegde plaatsvond op een plek die (enigszins) is onttrokken aan het zicht van het publiek (het cellencomplex Zuidoost), ziet het hof reden om een gevangenisstraf aan de onderkant van voornoemde bandbreedte geheel voorwaardelijk op te leggen. Teneinde de strafdoelen van vergelding en speciale preventie op verantwoorde wijze met elkaar in evenwicht te brengen, zal het hof daarbij een onvoorwaardelijke taakstraf van 100 uren opleggen. Hieruit volgt dat het hof van oordeel is dat straf die door de advocaat-generaal is gevorderd onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, alsmede dat het hof voorbij gaat aan de stelling van de raadsvrouw dat de verdachte door zijn voltijd baan geen taakstraf zou kunnen uitvoeren. Daarvoor zijn de feiten te ernstig.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Tevens acht het hof het passend en geboden dat het de verdachte wordt verboden om wedstrijden van AZ te bezoeken in het betaald voetbal. Het hof kiest, anders dan de advocaat-generaal, er echter voor om dit verbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke gevangenisstraf te bepalen waardoor de dreiging van twee weken in detentie heeft te gelden als stok achter de deur voor het geval dat de verdachte toch in de proeftijd van drie jaar een wedstrijd van AZ in het betaald voetbal bezoekt.
Vordering van de benadeelde partij GVB
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.348,74, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft het totaal van de vordering verlaagd tot een bedrag van € 1.774,30.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover aan de orde in hoger beroep geheel kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
De raadsvrouw heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht de vordering af te wijzen, nu de materiele schade die in rechtstreeks verband staat met door cliënt verrichte gedragingen onvoldoende is onderbouwd. De factuur in het verzoek ziet op de gehele schade van de bus en niet enkel op de kapotte ramen. Ook de kosten voor de twee noodhamers en de overige schade in en aan de bus zijn niet te plaatsen ten aanzien van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade ter hoogte van € 1.723,10 heeft geleden. In zoverre is de vordering is genoegzaam onderbouwd en komt dit deel van de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Ten aanzien van de gevorderde schade aan de noodhamers, die neerkomt op een bedrag van € 51,20, is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is op dit punt betwist door de verdediging. In dat licht bezien is de vordering ten aanzien van – kort gezegd – deze noodhamers onvoldoende onderbouwd. Het bieden van gelegenheid om de vordering nader te onderbouwen zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak zou moeten worden aangehouden. Dit zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Daarom kan de benadeelde partij in zoverre thans niet in de vordering worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte is hoofdelijk gehouden tot vergoeding van € 1.723,10 aan materiële schade. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd geen wedstrijden van de voetbalclub AZ in het betaald voetbal mag bijwonen.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij GVB
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij GVB ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.723,10 (duizend zevenhonderddrieëntwintig euro en tien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd GVB, ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.723,10 (duizend zevenhonderddrieëntwintig euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 mei 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. M.M.H.P. Houben en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 december 2024.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]