ECLI:NL:GHAMS:2024:354

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
200.327.221/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van voormalige eigenaren van een kavel op een recreatiepark tegen notarissen inzake erfpachtconversie en onafhankelijkheid

In deze zaak hebben de voormalige eigenaren van een kavel op een recreatiepark een klacht ingediend tegen twee notarissen en een kandidaat-notaris. De klacht betreft de erfpachtconversie en de onafhankelijkheid van de notarissen. Klagers stellen dat de notarissen hen onvoldoende hebben geïnformeerd over de erfpachtconversie en dat er sprake is van een gebrek aan onafhankelijkheid, aangezien een van de notarissen een bestuursfunctie bekleedde bij de grondeigenaar. De kamer voor het notariaat heeft op 17 april 2023 een beslissing genomen, waarbij de klacht van een aantal klagers niet-ontvankelijk werd verklaard, terwijl de klacht tegen notaris 1 gedeeltelijk gegrond werd verklaard. Notaris 1 kreeg een waarschuwing opgelegd. Klagers hebben vervolgens hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak op 27 februari 2024 behandeld en heeft de beslissing van de kamer gedeeltelijk vernietigd, maar de maatregel van waarschuwing voor notaris 1 bevestigd. Het hof oordeelde dat de klagers die eigenaar zijn geweest van bepaalde kavels niet-ontvankelijk zijn, terwijl de klacht van de overige klagers tegen notaris 1 gedeeltelijk gegrond is verklaard. De onafhankelijkheid van de notarissen werd in twijfel getrokken, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor druk om de akte van levering te passeren. De maatregel van waarschuwing voor notaris 1 werd als passend beschouwd, gezien de schijn van partijdigheid die was gewekt door zijn bestuursfunctie.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.327.221/01 NOT
nummers eerste aanleg : C/05/407340 / KL RK 22/97
C/05/407340 / KL RK 22/98
C/05/407340 / KL RK 22/99
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 februari 2024
inzake
[appellanten],
wonend te [woonplaats] ,
in haar hoedanigheid van:
1. klaagster;
2. gemachtigde voor achtenzestig (gewezen) erfpachters van een kavel op het recreatiepark [X] te [plaats 1] ,
appellanten,
tegen

1.mr. [geïntimeerde 1] ,

notaris te [vestigingsplaats] ,
2.
mr. [geïntimeerde 2],
notaris te [vestigingsplaats] ,
3.
mr. [geïntimeerde 3],
kandidaat-notaris te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigden: mr. M.C.J. Höfelt en mr. S.F. Knijnenburg, beiden advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna klagers en de notarissen (respectievelijk notaris 1, notaris 2 of de kandidaatnotaris) genoemd.

1.De zaak in het kort

Klagers zijn erfpachter (geweest) van een recreatiewoning op een kavel op een recreatiepark. De notarissen zijn sinds 1999 betrokken geweest bij een groot aantal akten van uitgifte dan wel levering van erfpacht en opstal met betrekking tot kavels op het recreatiepark. Door een wijziging van de erfpachtvoorwaarden is het bedrag van de jaarlijks verschuldigde canon gewijzigd. Volgens klagers is de erfpachtconversie onrechtmatig en had de canon niet verhoogd mogen worden. Klagers verwijten de notarissen dat zij hen onvoldoende hebben geïnformeerd over wat de erfpachtconversie inhield en wanneer deze is toegepast. Ook verwijten zij de notarissen het ontbreken van onafhankelijkheid ten opzichte van de grondeigenaar.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klagers hebben op 12 mei 2023 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 17 april 2023 (ECLI:NL:TNORARL:2023:21).
2.2.
De notarissen hebben op 30 augustus 2023 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.3.
Klagers hebben op 2 december 2023 aanvullende producties ingediend, welke producties – op grond van het toepasselijke procesreglement – niet allemaal zijn toegelaten door het hof.
2.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 december 2023. Klaagster, vergezeld van drie erfpachters, en de notarissen, vergezeld van hun gemachtigden, zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klagers hebben tegen de vaststelling van een deel van die feiten bezwaar gemaakt, in die zin dat volgens klagers ‘zeer’ belangrijke feiten niet vermeld zijn of niet volledig zijn neergezet. Het hof zal met dit bezwaar (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden en in elk geval de feiten vermelden waarop de beslissing berust. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Recreatiepark “ [X] ” (hierna: het recreatiepark) is gelegen aan de [straatnaam] 18 te [plaats 1] . Het recreatiepark is opgedeeld in 111 kavels, die grotendeels zijn uitgegeven in erfpacht en zijn belast met een recht van opstal.
3.2.
Klagers zijn allen erfpachter (geweest) van een recreatiewoning op een kavel op het recreatiepark.
3.3.
De notarissen, allen werkzaam voor notariskantoor [bedrijf 1] , zijn sinds 1999 betrokken geweest bij een groot aantal akten van uitgifte dan wel levering van erfpacht en opstal met betrekking tot kavels op het recreatiepark.
3.4.
In de eerste akten van uitgifte erfpachtrecht en vestiging opstalrecht uit 1999, verleden voor notaris 1, is onder meer het volgende opgenomen:

CANON EN INDEXERING
1. De erfpachter is jaarlijks aan de grondeigenaar een canon verschuldigd groot DRIEDUIZENDVIJFHONDERD GULDEN (ƒ 3.500,00). (…)
2. De canon wordt telkens na een periode van één jaar aangepast aan de algemene prijsontwikkeling. De aanpassing wordt als volgt geregeld:
a. De overeenkomstig lid 1 vastgestelde canon zal op één januari tweeduizend en vervolgens met een tussen periode van telkens één jaar worden aangepast aan de hand van het verloop van het door [het C.B.S.] te publiceren Consumenten Prijsindexcijfer Alle Huishoudens, reeks (niet-afgeleid), op basis van 1995 = 100. (…)
(…)
AANBIEDINGSPLICHT
1. Indien de erfpachter voornemens is over te gaan tot verkoop van het recht en de recreatie-eenheid (zowel tezamen als afzonderlijk) dan is hij verplicht [bedrijf 2] , voornoemd, van dit voornemen schriftelijk in kennis te stellen onder het noemen van een vraagprijs.
2. [bedrijf 2] heeft alsdan het recht van voorkeur het recht van erfpacht en opstal en de recreatie-eenheid te kopen binnen twee maanden nadat bedoelde mededeling door hem is ontvangen en wel voor de prijs welke zal worden vastgesteld in onderling overleg en bij gebreke daarvan door drie deskundigen, (…)
3.5.
Bij brief van 7 juni 2007 heeft het recreatiepark de erfpachters geïnformeerd over het nieuwe model uitgifte in erfpacht en vestiging opstalrecht. Daarin is een nieuwe canon opgenomen en is de aanbiedingsverplichting voor erfpachters – bij een voorgenomen verkoop – aan (de huidige erfverpachter en grondeigenaar) [X] B.V. komen te vervallen.
3.6.
Door notaris 1 is op 25 september 2007 op een informatiebijeenkomst een algemene toelichting gegeven op de uitgifte van grond in erfpacht en de gang van zaken op het recreatiepark. De erfpachters kregen toen de mogelijkheid om direct in te stemmen met de nieuwe erfpachtvoorwaarden, of om pas bij verkoop van hun kavel te verkopen op basis van de nieuwe erfpachtvoorwaarden of om de nieuwe erfpachtvoorwaarden niet te accepteren.
3.7.
De erfpachtvoorwaarden van de kavels die bij deze klacht zijn betrokken, zijn geconverteerd in de periode 12 november 2007 – 30 september 2021.
3.8.
Klaagster heeft op 15 februari 2019 bij notaris 1 een akte van levering van erfpacht en opstal gepasseerd voor het perceel [straatnaam] 18-79. In deze akte is onder meer het volgende opgenomen:

Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen wordt verwezen naar een akte op achttien december tweeduizend negen verleden voor mr. [naam 1] , destijds notaris te [plaats 2] , (…) waarin onder meer woordelijk staat vermeld:
“(…)
CANON, INDEXERING EN HERZIENING
1. . De erfpachter is jaarlijks aan de grondeigenaar een canon verschuldigd groot tweeduizend zeshonderd vijfenveertig euro en eenenvijftig eurocent (€ 2.645,51). (…)
2. De canon wordt telkens na een periode van één jaar aangepast aan de algemene prijsontwikkeling. De aanpassing wordt als volgt geregeld:
a. De overeenkomstig lid 1 vastgestelde canon zal op één januari tweeduizend negen en vervolgens met een tussen periode van telkens één jaar worden aangepast aan de hand van het verloop van het door [het C.B.S.] te publiceren Consumenten Prijsindexcijfer Alle Huishoudens, reeks (niet-afgeleid), op basis van 2006 = 100. (…)
3. a. Onverminderd het hiervoor bepaalde kan op verzoek van de grondeigenaar de canon telkens na verloop van tenminste tien jaar, voor het eerst met ingang vantweeduizend negentien (2019)worden herzien in verband met de gewijzigde waarde in het economisch verkeer van het erfpachtgoed, met dien verstande dat bij vorenstaande herziening, de canon nimmer meer dan vijfentwintig procent (25%) kan afwijken van de canon, geldend voor het jaar voorafgaand aan het jaar van de herziening.
(…)
3.9.
Klaagster is in augustus 2021 voorzitter geworden van de Belangenvereniging van Eigenaren en Huurders [X] .
3.10.
Bij brief van 30 november 2021 heeft klaagster een klacht ingediend bij het notariskantoor, ter attentie van notaris 1, omdat – kort gezegd – de erfpachtconversie van haar kavel 79 (maar ook van andere erfpachters) onrechtmatig zou zijn en de canon niet verhoogd had mogen worden (anders dan met het CBS-indexcijfer).
3.11.
Op 22 december 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden op het notariskantoor, waarbij onder andere notaris 1, notaris 2, klaagster en vertegenwoordigers van de grondeigenaar aanwezig waren.
3.12.
Bij brief van 12 januari 2022 aan klaagster heeft notaris 1 een nadere schriftelijke toelichting gegeven op de erfpachtconversie.
3.13.
Op 30 januari 2022 heeft klaagster de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: de KNB) verzocht te bemiddelen in deze zaak. Na een uitwisseling van standpunten heeft de KNB partijen op 28 februari 2022 laten weten dat “
gelet op de blijvend uiteenlopende standpunten van partijen, een verdere poging tot toenadering in het kader van de bemiddeling door de KNB niet zinvol is.
3.14.
Op 30 maart 2022 hebben notaris 1 en klaagster telefonisch met elkaar over de zaak gesproken. Daarna hebben zij ook nog met elkaar gecorrespondeerd. Dit heeft ertoe geleid dat de notaris op 20 april 2022 aan klaagster heeft laten weten dat hij heeft besloten verdere pogingen de communicatie met klaagster op gang te houden te staken, omdat klaagster louter aanklachten en beschuldigingen uitte tegen (de medewerkers van) het notariskantoor.
3.15.
[X] B.V. heeft een civiele procedure tegen klaagster aangespannen vanwege haar betalingsachterstand van de canon over 2022. Bij vonnis van 20 september 2022 heeft de rechtbank Den Haag onder meer geoordeeld dat de erfpachtconversie niet onrechtmatig is en dat klaagster de achterstallige canon moet betalen aan [X] B.V.

4.De klacht

Klagers verwijten de notarissen schending van de zorgplicht en het onvoldoende/onjuiste informatie verstrekken aan de nieuwe kopers/erfpachters. Ter zitting bij de kamer is vastgesteld dat de klacht uiteenvalt in de volgende twee onderdelen:
1. de manier waarop de erfpachtconversie is gegaan;
2. het ontbreken van de onafhankelijkheid van het notariskantoor ten opzichte van de grondeigenaar.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing:
- de klagers die eigenaar zijn (geweest) van tweeëntwintig in de beslissing met nummer genoemde kavels niet-ontvankelijk verklaard;
- de klacht van de overige klagers tegen notaris 1 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard;
- de klacht van de overige klagers tegen notaris 2 en de kandidaat-notaris ongegrond verklaard;
- aan notaris 1 de maatregel van waarschuwing opgelegd en hem veroordeeld tot betaling aan klagers van € 50,- aan griffierecht en € 50,- aan kosten klagers alsmede tot betaling van € 2.000,- voor de kosten van behandeling van de klacht door de kamer.
De ontvankelijkheid van klagers
5.2.
Zowel de eigenaren van kavel 23 ( [naam 2] en [naam 3] ) als die van kavel 81 ( [naam 4] en [naam 5] ) hebben tijdens de procedure in hoger beroep hun klacht tegen de notarissen ingetrokken, zodat zij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun klacht; het algemeen belang vordert in dit geval geen voortzetting van de behandeling van de klacht van (ook) deze klagers. Dat de eigenaren van kavel 23 later zijn teruggekomen op hun intrekking acht het hof, met het oog op een goede procesorde, niet relevant.
5.3.
Het hof is van oordeel dat de kamer – met het oog op de klachttermijn van drie jaar van artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) – terecht heeft overwogen dat klagers van wie de percelen zijn geleverd drie jaar vóór 1 augustus 2022 (de datum van indiening van de klacht bij de kamer) niet-ontvankelijk zijn wegens overschrijding van de klachttermijn. In hoger beroep stellen klagers dat zij pas halverwege 2021 op de hoogte raakten van het klachtwaardig handelen van de notarissen, zodat vanaf dat moment de klachttermijn is gaan lopen. Echter, voor de aanvang van de klachttermijn is bepalend de feitelijke (objectieve) kennis van het handelen of nalaten van de notarissen en niet de persoonlijke (subjectieve) kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn (zie laatstelijk ECLI:NL:GHAMS:2023:1947). Vanaf het moment van het passeren van hun eigen akte hadden klagers kennis kunnen nemen van het mogelijk foutief handelen of nalaten door de notarissen, omdat zij partij waren bij deze akten en dus geacht worden kennis te hebben van de inhoud hiervan.
5.4.
In hoger beroep hebben klagers wel een beroep gedaan op de nadere vervaltermijn van één jaar van artikel 99 lid 21 Wna. Deze termijn gaat lopen indien geoordeeld wordt dat de gevolgen van het aan de notarissen verweten handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend is geworden aan klagers. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de feitelijke (objectieve) kennis van klagers met betrekking tot de driejaarstermijn, is deze nadere vervaltermijn van één jaar niet van toepassing. Dit betekent dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat de volgende klagers niet-ontvankelijk zijn: de eigenaren van de kavels 6 (de vorige eigenaar [naam 6]), 7, 21, 23 (de vorige eigenaar [naam 7]), 31, 32 (de vorige eigenaar [naam 8]), 44, 52, 61, 64, 65, 70, 75, 78, 79, 84, 94, 97, 98, 101, 103 en 104.
5.5.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de overige klagers is het hof, net als de kamer, van oordeel dat zij wel een belang hebben bij de beoordeling van de klacht, ook al waren zij niet allemaal zelf als partij betrokken bij de erfpachtconversie. Klagers vinden dat de notarissen hen onvoldoende hebben geïnformeerd over wat de erfpachtconversie inhield en wanneer deze is toegepast voor hun kavel, zodat daarmee het belang van deze klagers is gegeven. Dit betekent dat de volgende klagers wel ontvankelijk zijn: de eigenaren van de kavels 6 (de huidige eigenaren [naam 9] en [naam 10]), 20, 32 (de huidige eigenaren [naam 11] en [naam 12]), 35, 50, 62, 67, 71, 83, 86, 91, 93, 96, 100, 106 en 112.
De erfpachtconversie (klachtonderdeel 1)
5.6.
Omdat de rechtbank Den Haag al had geoordeeld dat de erfpachtconversie mogelijk was (zie 3.15), heeft de kamer voor de verdere behandeling van de klacht een onderscheid gemaakt in drie groepen:
  • Groep 1: kaveleigenaren waarbij de nieuwe erfpachtvoorwaarden al door de vorige erfpachter zijn geaccepteerd en bij die vorige eigenaar zijn ingegaan.
  • Groep 2: kaveleigenaren waarbij de vorige eigenaar al heeft ingestemd met de nieuwe erfpachtvoorwaarden, maar is overeengekomen dat deze pas ingaan bij doorverkoop.
  • Groep 3: kaveleigenaren waarbij de nieuwe canon is opgenomen in de koopovereenkomst en in de akte van levering, en de conversie bij de akte van levering plaatsvindt.
5.7.
Voor de eerste groep heeft de kamer overwogen dat de nieuwe erfpachtvoorwaarden al door de vorige eigenaar zijn geaccepteerd en bij de aankoop door klagers direct van toepassing zijn verklaard in de koopovereenkomst, zodat de notarissen jegens de klagers die eigenaar zijn van de kavelnummers: 6 (de huidige eigenaren [naam 9] en [naam 10]), 32 (de huidige eigenaren [naam 11] en [naam 12]), 35, 62, 71, 86, 93 en 96 niet klachtwaardig (kunnen) hebben gehandeld en de klacht ongegrond is. Het hof sluit zich bij dit oordeel van de kamer aan.
5.8.
Ten aanzien van de tweede en derde groep heeft de kamer overwogen dat als in de koopovereenkomst de nieuwe canon en nieuwe voorwaarden staan en de nieuwe canon en nieuwe voorwaarden ook in de akte van levering staan, dan geldt dat de kopers hebben ingestemd met dat bedrag en die voorwaarden. Het is dan niet de taak van de notarissen om aan de kopers te vertellen dat eerst een lagere canon en andere voorwaarden hebben gegolden. Dat heeft ook geen nut omdat de kopers, voordat ze bij de notarissen kwamen, met het tekenen van de koopovereenkomst al hebben ingestemd met het nieuwe canonbedrag en de nieuwe voorwaarden, aldus de kamer.
5.9.
Alleen in de volgende situaties kan volgens de kamer sprake zijn van klachtwaardig handelen, namelijk als:
  • de canon in de koopovereenkomst niet overeenkomt met de canon in de akte van levering; of
  • de conversie in de akte van levering plaatsvindt en de betreffende (kandidaat)notaris daar onvoldoende voorlichting over heeft gegeven,
  • en daarbij de levering (hof: op of) na 1 augustus 2019 heeft plaatsgevonden (in verband met de klachttermijn).
De kamer heeft vervolgens voor de tweede en derde groep dit klachtonderdeel wegens onvoldoende concrete verwijten ongegrond verklaard, omdat de klacht heel algemeen is geformuleerd en niet specifiek op iedere kavel een toelichting is gegeven waaruit duidelijk blijkt wat de betreffende (kandidaat-)notaris bij de levering niet goed zou hebben gedaan.
5.10.
Naar het oordeel van het hof hebben de betreffende klagers van de tweede en derde groep (de eigenaren van de kavels 20, 50, 67, 83, 91, 100, 106 en 112) ook in hoger beroep niet duidelijk per akte uitgelegd waarom de betreffende (kandidaat)notaris onzorgvuldig heeft gehandeld, doordat bijvoorbeeld de canon in hun koopovereenkomst niet overeenkomt met de canon in hun akte van levering. De notarissen hebben aan de hand van een aantal dossiers hun werkwijze toegelicht en daarbij tevens aangegeven dat de in de betreffende koopovereenkomst genoemde canon overeenkomt met de canon in de akte van levering. Het hof heeft geen aanleiding om aan deze verklaring van de notarissen te twijfelen. Daarom is het hof, net als de kamer, van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is wegens onvoldoende concrete verwijten van de zijde van klagers.
De onafhankelijkheid van het notariskantoor (klachtonderdeel 2)
Druk om te passeren via het kantoor van de notarissen
5.11.
Klagers stelden druk te hebben ervaren om hun akte van levering te passeren bij het notariskantoor. De kamer heeft geoordeeld dat onvoldoende vaststaat dat de notarissen druk hebben uitgeoefend om de akte van levering op hun kantoor te passeren. De kamer heeft begrepen dat het notariskantoor gespecialiseerd is in transacties in de recreatiesector, waardoor er voor de grondeigenaar een belang kan zijn om de transacties door dit notariskantoor te laten doen. Dat klagers druk hebben ervaren van de grondeigenaar of het makelaarskantoor om de levering via het notariskantoor te laten lopen is geen klachtwaardig handelen door de notarissen, aldus de kamer. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de kamer en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen.
Bestuursfunctie notaris 1
5.12.
Volgens klagers is sprake van belangenverstrengeling omdat notaris 1 een bestuursfunctie heeft bij [X] B.V., de grondeigenaar van het recreatiepark. Notaris 1 heeft toegelicht dat hij als testamentair bewindvoerder medebestuurder is geworden in de Stichting administratiekantoor en executele [X] (hierna: de STAK) totdat de betrokken erfgenaam 30 jaar is geworden. De STAK is op haar beurt enig aandeelhouder en medebestuurder van [X] B.V. De kamer heeft overwogen dat notaris 1 in dit geval de schijn van partijdigheid heeft gewekt door plaats te nemen als bestuurder in de STAK. [X] B.V. is een grote klant voor wie notaris 1 al vele jaren regelmatig aktes passeert. Dat daadwerkelijk sprake is geweest van partijdigheid staat weliswaar niet vast, maar de schijn is gewekt en dat doet volgens de kamer afbreuk aan het vertrouwen in het notariaat. De kamer heeft dit deel van klachtonderdeel 2 dan ook gegrond verklaard. In hoger beroep heeft de notaris verklaard te berusten in de gegrondheid van dit onderdeel van de klacht. Het hof ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan, zodat dit deel van klachtonderdeel 2 gegrond is ten aanzien van notaris 1.
Maatregel
5.13.
Voor het gegrond verklaarde deel van de klacht heeft de kamer aan notaris 1 de maatregel van waarschuwing opgelegd. De kamer heeft daarbij overwogen dat notaris 1 de schijn van partijdigheid heeft gewekt door bestuurslid te zijn van de STAK terwijl hij veel aktes passeerde voor [X] B.V., waardoor hij een risico heeft genomen. Het hof acht, evenals de kamer, de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden. Ook al is de notaris inmiddels geen bestuurder meer van de STAK, dat laat onverlet dat hij in dit geval onzorgvuldig heeft gehandeld.
Griffierecht
5.14.
Omdat het hof de klacht ten aanzien van notaris 1 gedeeltelijk gegrond verklaart, dient notaris 1 het door klagers betaalde griffierecht in hoger beroep van in totaal € 50,- aan hen te vergoeden. Hij dient het griffierecht in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klagers te voldoen. Klagers geven hiervoor een rekeningnummer op aan notaris 1.
Geen kostenveroordeling in hoger beroep
5.15.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden. Het hof hanteert bij de toepassing van de richtlijn de ‘
Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof). Nu het hoger beroep van klagers leidt tot oplegging van dezelfde maatregel aan notaris 1, ziet het hof – overeenkomstig de uitgangspunten – af van een kostenveroordeling in hoger beroep; de door de kamer uitgesproken kostenveroordeling ten aanzien van notaris 1 blijft in stand.
Conclusie
5.16.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof van oordeel is dat:
- de klagers die eigenaar zijn (geweest) van vierentwintig in de beslissing met nummer genoemde kavels (in plaats van tweeëntwintig kavels) niet-ontvankelijk zijn;
- de klacht van de overige klagers tegen notaris 1 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond is;
- de klacht van de overige klagers tegen notaris 2 en de kandidaat-notaris ongegrond is;
- aan notaris 1 de maatregel van waarschuwing zal worden opgelegd.
Het hof zal de beslissing van de kamer daarom gedeeltelijk vernietigen (ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van een aantal klagers) en voor het overige bevestigen. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak. Het hof ziet geen aanleiding om getuigen te horen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing ten aanzien van de eigenaren van kavel 23 ( [naam 2] en [naam 3] ) en van kavel 81 ( [naam 4] en [naam 5] );
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart de eigenaren van kavel 23 ( [naam 2] en [naam 3] ) en van kavel 81 ( [naam 4] en [naam 5] ) niet-ontvankelijk in hun klacht;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige;
- veroordeelt notaris 1 tot betaling van in totaal € 50,- aan klagers voor het door hen betaalde griffierecht in hoger beroep, binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klagers.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.H.M. van Altena, J.H. Lieber en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024 door de rolraadsheer.