ECLI:NL:GHAMS:2024:353

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
23-001895-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van faillissementsfraude en valsheid in geschrift door bestuurders van een failliete rechtspersoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, als bestuurder van [bedrijf01] B.V., werd beschuldigd van faillissementsfraude en valsheid in geschrift. De tenlastelegging omvatte het onttrekken van bijna 3 miljoen euro aan de boedel, bevoordeling van een schuldeiser en het niet voldoen aan de administratieplicht. De verdachte had in de periode van 1 januari 2009 tot en met 11 februari 2013, samen met een medeverdachte, grote betalingen verricht aan Turkse vennootschappen, terwijl [bedrijf01] in een kritieke financiële situatie verkeerde en het faillissement onafwendbaar was. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de rechten van de schuldeisers had verkort door deze betalingen te doen zonder dat daar een dekkende administratie tegenover stond. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, die in de administratie van [bedrijf01] waren opgenomen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001895-19
datum uitspraak: 20 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-845035-12 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1969,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2024 en 20 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) fors is overschreden en die overschrijding een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) oplevert.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Het hof constateert dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (fors) is overschreden. De Hoge Raad stelt als uitgangspunt dat een overschrijding van de redelijke termijn niet tot de nietontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen (ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De overschrijding zal volgens dit uitgangspunt worden gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf. Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 11 februari 2013 te Assendelft en/of Amsterdam en/of Zaandam en/of Haarlem en/of elders in Nederland, als (middellijk) bestuurder van [bedrijf01] B.V. (tevens handelend onder de naam [naam01] en/of [naam02] ), een rechtspersoon welke bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 08 september 2009 in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) andere(en) althans alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten (een) der schuldeiser(s) van [bedrijf01] B.V.,
A. lasten heeft/hebben verdicht of verdicht(en) en/of baten niet heeft/hebben verantwoord en/of niet verantwoordt/verantwoorden en/of enig(e) goed(eren) en/of geld(en) aan de boedel van genoemde rechtspersoon heeft/hebben onttrokken en/of onttrekt/onttrekken; en/of
B. enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft/hebben vervreemd; en/of
C. ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van de schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld en/of bevoordeelt/bevoordelen; en/of
D. niet heeft/hebben voldaan en/of niet voldoet/voldoen aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in de artikelen bedoeld, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
(ten aanzien van A/B/C)
in de periode van 28 juli 2009 tot en met 04 augustus 2009, voorafgaande aan het faillissement, door middel van één of meerdere betalingen, in totaal (ongeveer) 393.500 euro (D-014 en/of D-025), althans (een) geldbedrag(en), van de bankrekening van [bedrijf01] B.V. overgemaakt en/of over laten maken aan (een) ander(en), te weten [bedrijf02] en/of [hotel01] , zijnde (een) onderneming(en) naar Turks recht, zonder dat hier (dekkende) facturen en/of goederen en/of diensten en/of een rechtsgeldige overeenkomst tegenover stond(en)
in de periode van 01 januari 2009 tot en met 08 september 2009, voorafgaande aan het faillissement, door middel van één of meerdere betalingen, in totaal (ongeveer) 2.534.500 euro (1-AH-004-bijlage 1), althans (een) geldbedrag(en), van de bankrekening van [bedrijf01] B.V. overgemaakt en/of over laten maken aan (een) ander(en), te weten aan [bedrijf03] (hierna : [bedrijf03] ) en/of het [hotel02] , zijnde (een) onderneming(en) naar Turks recht, zonder dat hier (dekkende) facturen en/of goederen en/of diensten en/of een rechtsgeldige overeenkomst tegenover stond(en)
in de periode van 01 januari 2008 tot en met 31 december 2008, voorafgaande aan het faillissement, door middel van één of meerdere betalingen, in totaal (ongeveer) 1.779.835,17 euro (D-082), althans (een) geldbedrag(en) , van de bankrekening van [bedrijf01] B.V. overgemaakt en/of over laten maken aan (een) ander(en) te weten aan [bedrijf03] en/of het [hotel02] , zijnde (een ) onderneming(en) naar Turks recht, en dit niet aan de boedel van [bedrijf01] B.V. ten goede laten komen, zonder dat hier facturen en/of goederen en/of diensten en/of een rechtsgeldige overeenkomst tegenover stond(en) en/of,
(ten aanzien van D)
- geen boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers (inhoudende administratie en/of jaarcijfers en/of winst- en verliesrekening en/of kasboek en/of debiteuren- en crediteurenlijsten) van [bedrijf01] B.V. bewaard en/of tevoorschijn gehaald en/of aan de curator geen boeken en/of bescheiden (inhoudende jaarcijfers en/of winst- en verliesrekening en/of kasboek en/of debiteuren- en crediteurenlijsten en/of gegevensdragers), althans geen volledige administratie, overgelegd van [bedrijf01] B.V.;
1. subsidiair
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 11 februari 2013 te Assendelft en/of Amsterdam en/of Zaandam en/of Haarlem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, te weten [bedrijf01] BV, en/of een of meer of anderen, [bedrijf01] B.V. (tevens handelend onder de naam [naam01] en/of [naam02] ), die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 08 september 2009 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten (een) der schuldeiser(s) van [bedrijf01] B.V.,
A. lasten heeft/hebben verdicht of verdicht(en) en/of baten niet heeft/hebben verantwoord en/of niet verantwoordt/verantwoorden en/of enig(e) goed(eren) en/of geld(en) aan de boedel van genoemde rechtspersoon heeft/hebben onttrokken en/of onttrekt/onttrekken; en/of
B. enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft/hebben vervreemd; en/of
C. ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van de schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld en/of bevoordeelt/bevoordelen; en/of
D. niet heeft/hebben voldaan en/of niet voldoet/voldoen aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in de artikelen bedoeld, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader,
(ten aanzien van A/B/C)
in de periode van 28 juli 2009 tot en met 04 augustus 2009, voorafgaande aan het faillissement, door middel van één of meerdere betalingen, in totaal (ongeveer) 393.500 euro (D-014 en/of D-025), althans (een) geldbedrag(en), van de bankrekening van [bedrijf01] B.V. overgemaakt en/of over laten maken aan (een) ander(en), te weten [bedrijf02] en/of [hotel01] , zijnde (een) onderneming(en) naar Turks recht, zonder dat hier (dekkende) facturen en/of goederen en/of diensten en/of een rechtsgeldige overeenkomst tegenover stond(en)
in de periode van 01 januari 2009 tot en met 08 september 2009, voorafgaande aan het faillissement, door middel van één of meerdere betalingen, in totaal (ongeveer) 2.534.500 euro (1-AH-004-bijlage 1), althans (een) geldbedrag(en), van de bankrekening van [bedrijf01] B.V. overgemaakt en/of over laten maken aan (een) ander(en), te weten aan [bedrijf03] (hierna : [bedrijf03] ) en/of het [hotel02] , zijnde (een) onderneming(en) naar Turks recht, zonder dat hier (dekkende) facturen en/of goederen en/of diensten en/of een rechtsgeldige overeenkomst tegenover stond(en)
in de periode van 01 januari 2008 tot en met 31 december 2008, voorafgaande aan het faillissement, door middel van één of meerdere betalingen, in totaal (ongeveer) 1.779.835,17 euro (D-082), althans (een) geldbedrag(en) , van de bankrekening van [bedrijf01] B.V. overgemaakt en/of over laten maken aan (een) ander(en) te weten aan [bedrijf03] en/of het [hotel02] , zijnde (een ) onderneming(en) naar Turks recht, en dit niet aan de boedel van [bedrijf01] B.V. ten goede laten komen, zonder dat hier facturen en/of goederen en/of diensten en/of een rechtsgeldige overeenkomst tegenover stond(en) en/of,
(ten aanzien van D)
- geen boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers (inhoudende administratie en/of jaarcijfers en/of winst- en verliesrekening en/of kasboek en/of debiteuren- en crediteurenlijsten) van [bedrijf01] B.V. bewaard en/of tevoorschijn gehaald en/of aan de curator geen boeken en/of bescheiden (inhoudende jaarcijfers en/of winst- en verliesrekening en/of kasboek en/of debiteuren- en crediteurenlijsten en/of gegevensdragers), althans geen volledige administratie, overgelegd van [bedrijf01] B.V.;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2005 tot en met 31 mei 2008 te Assendelft en/of in de gemeente Zaanstad en/of Amsterdam en/of Haarlem en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad en/of gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), terwijl hij weet of redellijkerwijs moet vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd is/zijn voor zodanige gebruik, (te weten (...)), te weten:
1.een "overeenkomst van geldlening" gesloten tussen [medeverdachte01] en [getuige01] , gedateerd op september 2005 (D-041, p.1/5 en p. 2/5) en/of
2.een "overeenkomst van achtergestelde geldlening" gesloten tussen [getuige01] en [bedrijf01] B.V. gedateerd op september 2005 (D-041 p. 3/5 t/m p. 5/5) en/of
3.een "overeenkomst van geldlening" gesloten tussen [medeverdachte01] en [getuige02] , gedateerd op september 2005 (D-042, p.1/5 en p. 2/5) en/of
4.een "overeenkomst van achtergestelde geldlening" gesloten tussen [getuige02] en [bedrijf01] B.V. gedateerd op september 2005 (D-042 p. 3/5 t/m p. 5/5) en/of
5.een "overeenkomst van geldlening" gesloten tussen [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , gedateerd op september 2005 (D-043, p.1/5 en p. 2/5) en/of
6.een "overeenkomst van achtergestelde geldlening" gesloten tussen [medeverdachte02] en [bedrijf01] B.V. gedateerd op september 2005 (D-043, p 3/5 t/m p. 5/5)
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s), die/dat geschrift(en) (D-041 en/of D-042 en/of D-043) aan - externe accountant - [accountant01] heeft/hebben overgelegd en/of - al dan niet door tussenkomst van [accountant01] - overhandigd en/of gestuurd en/of heeft/hebben gecommuniceerd aan de SGR en/of heeft/hebben opgenomen in de administratie van [bedrijf01] B.V. , en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in die/dat geschrift(en) (een) fictieve en/of vermeende) overeenkomst(en) van (achtergestelde) geldlening(en) stond(en) vermeld, als ware deze door [getuige01] en/of [getuige02] en/of [medeverdachte02] ontvangen en/of verstrekt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, gelet op de in hoger beroep toegelaten wijziging van de tenlastelegging en omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Feiten en omstandigheden

Algemeen
Het reisbureau [bedrijf01] B.V. (verder: [bedrijf01] ), dat ook handelde onder de namen [naam01] en [naam02] , is op 8 juni 2005 opgericht. Sinds die datum is de verdachte [verdachte01] bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap. [bedrijf01] is een touroperator die zich voornamelijk richt op de verkoop van pakketreizen. [1]
[bedrijf01] heeft op 4 augustus 2009 een e-mail aan de Stichting Garantiefonds Reisgelden (verder: de SGR) gestuurd waarin het financieel onvermogen van [bedrijf01] wordt gemeld. [2] Vervolgens is uit onderzoek door de SGR gebleken dat in de jaren 2008 en 2009 diverse overboekingen vanuit [bedrijf01] naar de Turkse vennootschappen [bedrijf03] (verder: [bedrijf03] ) en [bedrijf02] (verder: [bedrijf02] ) hebben plaatsgevonden. [bedrijf03] exploiteerde als huurder het [hotel03] in Turkije, later genaamd en verder aangeduid als [hotel02] . Medeverdachte [medeverdachte02] (verder: [medeverdachte02] ) en de verdachte hebben de exploitatieovereenkomsten als garantstellers ondertekend en waren, samen met [getuige03] , de aandeelhouders van [bedrijf03] . [3] De verdachte heeft, samen met [medeverdachte02] en [getuige01] , [bedrijf02] opgericht en daarin was onder meer de exploitatie van het [hotel01] in Turkije ondergebracht. [4]
De overboekingen aan [bedrijf03] en [bedrijf02] in 2008 en 2009
[bedrijf01] heeft in 2008 in totaal een bedrag van € 1.779.835,17 aan [bedrijf03] overgeboekt. De in de administratie aangetroffen facturen beslaan slechts een beperkt deel van dit bedrag, namelijk € 197.653,54. [5] Per brief van 4 september 2008 heeft de SGR [bedrijf01] , ter attentie van de verdachte, medegedeeld dat de vennootschap niet aan de reglementaire normen van solvabiliteit en liquiditeit voldeed en in een penibele situatie verkeerde. [6] In 2009 is voor een totaalbedrag van € 2.515.517,59 van de rekening van [bedrijf01] naar [bedrijf03] overgeschreven. Een overzicht in het dossier toont aan dat tegenover die overgeboekte bedragen een totaalbedrag van € 18.928,41 aan facturen stond. [7]
Het totaalbedrag aan overboekingen in juli en augustus 2009 van [bedrijf01] aan [bedrijf02] bedraagt € 393.500,00. De laatste drie overboekingen van [bedrijf01] aan [bedrijf02] zijn verricht op 4 augustus 2009, oftewel op de datum waarop [bedrijf01] haar financieel onvermogen aan de SGR bekendmaakte. [8]
Faillissement van [bedrijf01] in 2009
Op 4 augustus 2009 kon [bedrijf01] niet meer aan haar betalingsverplichtingen voldoen. Hierdoor stonden op die datum vele passagiers tevergeefs op een vliegtuig te wachten en gingen de reizen van klanten die vanaf 5 augustus 2009 zouden vertrekken helemaal niet door. De SGR heeft deze reizigers schadeloos moeten stellen, wat tot een schade van ruim € 2.900.000,00 heeft geleid. [9]
De SGR heeft op 20 augustus 2009 een verzoek tot faillissement van [bedrijf01] bij de rechtbank Haarlem ingediend, waarna de rechtbank [bedrijf01] op 8 september 2009 failliet heeft verklaard en R.J. Kaas als curator heeft benoemd. [10] De curator heeft op 29 augustus 2011 aangifte gedaan van faillissementsfraude die zou zijn gepleegd door onder andere [medeverdachte02] en de verdachte. Volgens de curator is de aangeleverde administratie van [bedrijf01] incompleet. Per brief van 8 februari 2013 is de verdachte verzocht de ontbrekende administratie aan de curator te overleggen. [11]
Het hof dient in hoger beroep ten aanzien van feit 1 primair de vraag te beantwoorden of de verdachte zich door de overboekingen van de hiervoor bedoelde bedragen van [bedrijf01] naar [bedrijf03] en [bedrijf02] en het niet voeren en overleggen van een complete administratie, tezamen met [medeverdachte02] , schuldig heeft gemaakt aan de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf01] .

Bewijsoverwegingen

Feit 1 primair
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de overboekingen naar [bedrijf03] en [bedrijf02] plaatsvonden in het zicht van het faillissement ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf01] , terwijl voor het gros van die overboekingen geen grondslag bestond. [medeverdachte02] en de verdachte hebben de aanmerkelijke kans aanvaard dat het door [bedrijf01] overgeboekte geld niet zou worden terugbetaald, nu daarvoor geen aantoonbare terugbetalingsverplichting was getroffen. Bovendien was hen bekend dat [bedrijf01] zich in 2008 in een penibele financiële situatie bevond. De werkelijke aard en reden voor de overboekingen zijn vervolgens gemaskeerd door geen volledige administratie te voeren noch te overleggen aan de curator.
[medeverdachte02] en de verdachte trokken intensief in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar op, waardoor sprake is van medeplegen.
De verweren van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde, omdat hij geen opzet op het faillissement en de verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf01] had. Veel handelingen hebben buiten medeweten en toestemming van de verdachte plaatsgevonden. De verdachte wist niet dat het faillissement onafwendbaar was, had geen verstand van de administratieve taken binnen [bedrijf01] , was niet bekend met de melding van betalingsonmacht van [bedrijf01] aan de SGR en heeft inspanningen verricht om de vennootschap te redden. Bovendien bestaat voor het tenlastegelegde medeplegen geen wettig en overtuigend bewijs.
Een belangrijke contra-indicatie voor de tenlastegelegde faillissementsfraude is dat de verdachte in persoon garant stond voor [bedrijf01] . Hij heeft geen voordeel genoten van de overboekingen aan [bedrijf03] en [bedrijf02] . [bedrijf01] betaalde in 2009 aan het [hotel02] ter verrekening van haar schulden aan [bedrijf04] . Na verrekening zou het geld aan [bedrijf01] worden terugbetaald, zoals in 2008 ook was gebeurd. De verdachte ging destijds ervan uit dat [getuige03] compagnon was bij [bedrijf01] en hij was ten tijde van de overboekingen in 2009 niet ervan op de hoogte dat het [hotel02] verlies draaide.
De overboekingen van [bedrijf01] naar [bedrijf02] in juli en augustus 2009 zijn door [naam03] , in opdracht van [medeverdachte02] , verricht. Het bedrag ter hoogte van € 208.000,00, dat via [bedrijf02] naar [naam04] is gegaan, betrof betalingen aan [naam04] voor vluchten en verblijven en was bedoeld om [bedrijf01] te redden. De verdachte wilde een cheque van [naam05] ter hoogte van € 1.000.000,00 verzilveren, hetgeen door [getuige03] werd geweigerd, en heeft getracht de verblijfadressen van de reizigers om te boeken naar het [hotel02] . Hij heeft daarnaast geld geleend van derden en geld uit de kas van [bedrijf01] gestort op de rekening van [bedrijf01] .
De administratie van [bedrijf01] is in opdracht van [getuige03] uit het kantoor verwijderd en vervolgens aan de curator overhandigd. Er is geen sprake van het opzettelijk zoekmaken van administratie. De administratie voor het boekjaar 2009 is nooit compleet gemaakt, omdat in Turkije achteraf facturen worden opgemaakt en [bedrijf01] voor het einde van het boekjaar 2009 reeds failliet was gegaan.
Het oordeel van het hof
Het begrip ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ in artikel 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) brengt tot uitdrukking dat de verdachte opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van schuldeisers. Voor het bewijs van dat opzet is vereist dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers heeft doen ontstaan.
Bestuurders van [bedrijf01]
Uit het uittreksel uit de Kamer van Koophandel volgt dat de verdachte sinds de oprichting van [bedrijf01] de bestuurder van de vennootschap was. Op basis van de verklaringen van [medeverdachte02] over zijn rol binnen de vennootschap, de verklaring van de verdachte (
“we beslisten samen over belangrijke beslissingen”) en diverse getuigenverklaringen kan worden vastgesteld dat [medeverdachte02] medebestuurder van [bedrijf01] was, ook al stond hij niet als zodanig in de Kamer van Koophandel ingeschreven. [12] [medeverdachte02] was aanwezig bij vergaderingen waarin samen met de verdachte en [getuige01] bij meerderheid van stemmen beslissingen met betrekking tot [bedrijf01] werden genomen. [13]
Overboekingen naar [bedrijf03] (1 januari 2008 tot en met 31 december 2008)
Een onderzoek naar de bankafschriften van [bedrijf01] toont aan dat de vennootschap in 2008 een totaalbedrag van € 1.779.835,17 aan [bedrijf03] heeft overgeboekt. Het totale bedrag op de aangetroffen facturen afkomstig van [bedrijf03] dan wel [hotel02] is € 197.653,54. [14] Er bestaat een verschil van € 1.582.181,63 tussen de overboekingen en de factuurbedragen, terwijl het dossier daarvoor geen verklaring biedt.
Het hof beantwoordt de vraag of de verdachte door het doen van de overboekingen in 2008 voor zover daar geen facturen aan ten grondslag lagen het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf01] , ontkennend. Volgens de brief van de SGR aan [bedrijf01] van 4 september 2008 verkeerde de vennootschap in 2008 weliswaar in een penibele situatie, maar daarmee is niet komen vast te staan dat de verdachte in dat jaar het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de verkorting van de rechten van schuldeisers. Er was nog geen sprake van betalingsproblemen of een dreigend faillissement bij [bedrijf01] . In 2008 kon [bedrijf01] aan zijn verplichtingen tegenover onder meer personen die een reis hadden geboekt, voldoen.
In de brief van 4 september 2008 van de SGR zijn de voorwaarden gesteld dat de door [bedrijf04] B.V. verstrekte lening van € 625.000 werd achtergesteld en dat een kopie van een rechtsgeldig ondertekende leningsovereenkomst tussen [bedrijf04] B.V. en [bedrijf01] werd verstrekt. Deze voorwaarden zijn gesteld om de financiële situatie van [bedrijf01] te versterken en omdat financiële middelen nodig waren om onder de garantieregeling te kunnen blijven vallen.
In de brief is ook vermeld dat sprake is van een sterke groei van de omzet. [15] Dit duidt er op dat, mits aan de gestelde voorwaarden werd voldaan, de garantieregeling van kracht bleef. Uit de inhoud van de brief van de SGR kan daarom niet zonder meer worden afgeleid dat [medeverdachte02] en de verdachte door de overboekingen in 2008 ten laste van [bedrijf01] , waar geen facturen aan ten grondslag lagen, (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het verkorten van de rechten van schuldeisers. Het hof zal de verdachte om die reden vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde, voor zover dat ziet op de overboekingen van [bedrijf01] naar [bedrijf03] in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat [medeverdachte02] en de verdachte voldoende adequate maatregelen hebben getroffen om de gang van zaken, die in september 2008 voor de SGR aanleiding was om voorwaarden te stellen, te verbeteren. Gelet op voormelde brief van de SGR hadden [medeverdachte02] en de verdachte zich moeten realiseren dat, bij het voortduren van hoge overboekingen aan andere vennootschappen zonder dat hier een reden aan ten grondslag lag die in het belang was van [bedrijf01] , de liquiditeitspositie verder zou verslechteren. Een logisch gevolg daarvan was dat [bedrijf01] in de (nabije) toekomst niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen.
Overboekingen naar [bedrijf03] (1 januari 2009 tot en met 8 september 2009)
De FIOD heeft op basis van de aanwezige administratie van [bedrijf01] , waaronder de grootboekadministratie, bankafschriften en facturen, een overzicht gemaakt van de overboekingen van [bedrijf01] aan [bedrijf03] in 2009. [bedrijf01] heeft blijkens dat overzicht minimaal € 2.534.500,00 aan [bedrijf03] overgeboekt in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 september 2009. Het totaalbedrag dat [bedrijf01] op basis van de aangetroffen facturen aan [bedrijf03] diende te betalen betrof € 18.928,41. Dat betekent dat het verschil tussen het totaalbedrag van de overboekingen en het totaalbedrag aan facturen € 2.515.571,59 bedraagt. [16]
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot het doen van de betalingen aan [bedrijf03] door [bedrijf01] ter verrekening van haar schulden aan [bedrijf04] , overweegt het hof dat het verweer geen enkele steun in het dossier vindt. Uit de stukken blijkt evenmin van een overeengekomen terugbetalingsverplichting of van terugbetaling door [bedrijf03] van de in 2008 overgeboekte bedragen. Of de verdachte ervan op de hoogte was dat het [hotel02] verlies draaide, doet niet ter zake. Doorslaggevend is dat in 2009 grote geldbedragen aan de boedel van [bedrijf01] zijn onttrokken zonder dat enige terugbetalingsverplichting aan de zijde van de ontvanger is vastgelegd, terwijl uit de brief van de SGR van 4 september 2008 al was gebleken dat op dat moment al sprake was van een penibele financiële situatie. De verdachte en [medeverdachte02] wisten dus in ieder geval vanaf het begin van 2009 dat bij het doen van dergelijke betalingen een faillissement van [bedrijf01] onafwendbaar was. Zij wisten dat door deze overboekingen tijdige betalingen voor vluchten en verblijf in Turkije ten behoeve van geboekte vakanties niet konden worden gedaan omdat de benodigde liquiditeiten er niet meer waren. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat zij door voormelde overboekingen de rechten van de schuldeisers van [bedrijf01] opzettelijk bedrieglijk hebben verkort.
Overboekingen naar [bedrijf02] (28 juli 2009 tot en met 4 augustus 2009)
In de week voor de melding van betalingsonmacht van [bedrijf01] aan de SGR op 4 augustus 2009, heeft [bedrijf01] in totaal € 393.500,00 aan [bedrijf02] overgeboekt. Een gedeelte van dit bedrag, namelijk € 56.500,00, is op dezelfde dag als de melding aan [bedrijf02] overgeboekt. De administratie van [bedrijf01] over het jaar 2009 bevat geen enkele factuur of andere vorm van onderbouwing op basis waarvan de overgeboekte gelden kunnen worden verklaard. [17] In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de overboekingen aan [bedrijf03] in 2009, is het hof van oordeel dat de verdachte ten tijde van de overboekingen aan [bedrijf02] in juli en augustus 2009 wist dat een faillissement van [bedrijf01] onafwendbaar was.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van deze overboekingen naar [bedrijf02] en dat deze overboekingen buiten zijn wetenschap zijn verricht door een medewerker van [bedrijf01] , genaamd [naam03] . Het hof stelt deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde. De verdachte was, evenals [medeverdachte02] , mede eigenaar van [bedrijf02] en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat hij wist dat geld werd overgemaakt naar [bedrijf02] . [18] De verdachte was als een van de bestuurders verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van [bedrijf01] . Verder heeft [naam03] verklaard dat hij in 2008 bedragen heeft overgemaakt naar [bedrijf02] maar dat dit altijd in opdracht was van de verdachte, hij heeft ontkend de overboekingen in 2009 te hebben verricht en hij meent dat dit op directieniveau moet zijn beslist. [19]
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de geldbedragen via [bedrijf02] zijn overgeboekt naar [naam04] , de
incoming agentwaarmee [bedrijf01] een samenwerking had ten behoeve van het zomerseizoen 2009, teneinde [bedrijf01] te redden. [20] Volgens de verdachte zou [naam04] geen reizigers meer ophalen als niet zou worden betaald.
Volgens de verdediging moeten die betalingen worden beschouwd als een reddingspoging van [bedrijf01] . Het hof is echter van oordeel dat de overboekingen, vlak voor de melding van de betalingsproblemen, tot gevolg hebben gehad dat [naam04] – via [bedrijf02] – is betaald en daardoor als schuldeiser van [bedrijf01] is bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers.
Dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, geld heeft geleend van derden en heeft overgemaakt naar de rekening van [bedrijf01] en er alles aan heeft gedaan om het faillissement te voorkomen, doet niets af aan voormelde onttrekkingen uit de boedel en het benadelen van andere schuldeisers.
De vraag of de verdachte al dan niet voordeel heeft genoten van de overboekingen aan [bedrijf03] en [bedrijf02] , is evenmin relevant voor de beantwoording van de vraag of hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde en behoeft daarom geen verdere bespreking.
Administratie
Het hof stelt voorop dat uit artikel 10, lid 1, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon moeten kunnen worden gekend. Het is voor de afwikkeling van het faillissement van groot belang dat de curator beschikt over de volledige administratie van de failliet en dat hij antwoord krijgt op zijn vragen. Zonder adequate informatie en medewerking kan de boedel niet worden verdeeld en worden schuldeisers benadeeld.
Vastgesteld moet worden dat een ontoereikende administratie werd gevoerd, dat de verdachte zich daarvan bewust was, dat dit alles uiteindelijk ook is gepaard gegaan met het besef dat de aanmerkelijke kans bestond dat de schuldeisers door het ontbreken van een voldoende administratie uiteindelijk benadeeld zouden worden, en dat een faillissement is gevolgd.
Na de melding van betalingsonmacht door [bedrijf01] aan de SGR op 4 augustus 2009 is een werknemer van de SGR direct naar het kantoor van [bedrijf01] gegaan, maar trof daar een leeg kantoor aan. [21] Later is gebleken dat de administratie – op verzoek van de verdachte – één dag voor de melding door de toenmalige schoonvader van de verdachte uit het kantoor aan de [adres02] is weggehaald. [22] Uit het onderzoek naar de administratie van [bedrijf01] door de SGR, de curator en de FIOD, is gebleken dat de administratie niet deugdelijk dan wel onvolledig was. [23]
Zoals eerder hierboven aan de orde is gekomen, hebben girale geldstromen vanuit [bedrijf01] plaatsgevonden die slechts voor een klein deel zijn gebaseerd op facturen. Uit de verklaringen van [medeverdachte02] , de verdachte en verschillende getuigen komt naar voren dat ook contante betalingen aan [bedrijf01] zijn verricht. [24] Die contante betalingen zijn echter niet inzichtelijk gemaakt, waardoor niet duidelijk is door wie welke bedragen zijn betaald en wat er met de contante geldbedragen is gebeurd. De overboekingen van grote bedragen naar Turkije hebben tot gevolg gehad dat [medeverdachte02] en de verdachte geen inzicht hadden in de omvang van de liquide middelen van [bedrijf01] en daardoor moeten zij zich er van bewust geweest zijn dat de administratie niet toereikend was en schuldeisers daardoor uiteindelijk benadeeld konden worden.
Na het faillissement van [bedrijf01] in 2009 heeft de curator via de SGR de beschikking gekregen over een deel van de administratie van de vennootschap. Omdat de administratie niet compleet bij de curator is aangeleverd, heeft de curator meermalen aan de verdachte verzocht ontbrekende stukken, zoals de complete grootboekadministratie en boekingsstukken op basis waarvan diverse overboekingen zouden zijn verricht, te overleggen. [25] Niet is gebleken dat aan dit verzoek is voldaan.
De curator heeft de verdachte op 8 februari 2013 in een brief nogmaals verzocht ontbrekende stukken aan hem te doen toekomen. [26] De verdachte heeft daarop gereageerd dat hij niet meer over stukken beschikte en dat de stukken konden worden opgevraagd bij het accountantskantoor [accountantskantoor01] , de Kamer van Koophandel, de Belastingdienst en [bedrijf04] . [27] [medeverdachte02] en de verdachte waren als bestuurders ertoe gehouden de volledige administratie zelf bij de curator aan te leveren en mochten niet volstaan met een verwijzing naar derden om aldaar de ontbrekende stukken op te vragen. Doordat de curator niet over een volledige administratie beschikte, was het voor hem niet mogelijk om de baten en schulden van [bedrijf01] vast te stellen, waardoor niet inzichtelijk kon worden gemaakt wat de verhaalsrechten en -mogelijkheden van de schuldeisers waren.
De boekhoudster van [bedrijf01] , [getuige04] , heeft in overleg met de curator een Excel-document samengesteld waarin de boekhouding van de vennootschap is gedigitaliseerd middels een grootboekkaart van 2009. [28] Dat de administratie pas na een verzoek daartoe op orde is geprobeerd te brengen, geeft ervan blijk dat de administratie niet deugdelijk was en niet te allen tijde de rechten en plichten van de vennootschap konden worden gekend. [medeverdachte02] en de verdachte waren als bestuurders van [bedrijf01] verantwoordelijk voor het voeren en het regelmatig controleren van een deugdelijke boekhouding. De verdachte kan zich niet verschuilen achter het verweer dat de administratie voor het boekjaar 2009 nooit compleet is gemaakt omdat het in Turkije gebruikelijk is achteraf facturen op te maken en [bedrijf01] toen al failliet was. Als gevolg van de ondeugdelijke administratie bestond de aanmerkelijke kans dat schuldeisers werden benadeeld en dat een faillissement zou volgen.
Doordat [medeverdachte02] en de verdachte niet aan hun administratieplicht hebben voldaan, noch de volledige administratie van [bedrijf01] hebben bewaard, tevoorschijn gehaald en – ondanks meerdere verzoeken hiertoe – aan de curator hebben overgelegd, hebben zij de rechten van de schuldeisers van [bedrijf01] bedrieglijk verkort.
Medeplegen
[medeverdachte02] en de verdachte waren in de tenlastegelegde periode als bestuurders verantwoordelijk voor het reilen en zeilen binnen [bedrijf01] . Zij hebben overboekingen aan [bedrijf03] en [bedrijf02] gedaan op het moment dat het faillissement van [bedrijf01] niet te voorkomen was en nagelaten om een deugdelijke administratie te voeren, te bewaren, tevoorschijn te halen en aan de curator te overleggen. Op grond van de voorgaande overwegingen en vaststellingen oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte02] en de verdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Feit 2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de tenlastegelegde overeenkomsten opzichtig vals zijn en de verdachte door de overeenkomsten heeft beoogd ten overstaan van de SGR een gunstige onderbouwing te geven voor de stand van zaken van het eigen vermogen van [bedrijf01] .
De verweren van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de tenlastegelegde valsheid in geschrift ten aanzien van de overeenkomsten met [getuige02] .
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte voor het overige dient te worden vrijgesproken, nu hij de valse overeenkomsten niet heeft ondertekend en het opzet op de valsheid in geschrift ontbreekt.
Het oordeel van het hof
In de administratie van [bedrijf01] zijn de volgende zes documenten, gedateerd september 2005 aangetroffen [29] :
1. een ‘overeenkomst van geldlening’ tussen de verdachte (die destijds de achternaam ‘ [medeverdachte01] ’ droeg [30] ) en [getuige01] ;
2. een ‘overeenkomst van achtergestelde geldlening’ tussen [getuige01] en [bedrijf01] van € 40.000; [31]
3. een ‘overeenkomst van geldlening’ tussen de verdachte en [getuige02] ;
4. een ‘overeenkomst van achtergestelde geldlening’ tussen [getuige02] en [bedrijf01] van € 40.000; [32]
5. een ‘overeenkomst van geldlening’ tussen de verdachte en [medeverdachte02] ;
6. een ‘overeenkomst van achtergestelde geldlening’ tussen [medeverdachte02] en [bedrijf01] van € 45.000. [33]
Geschriften onder 3 en 4
De verdachte heeft in hoger beroep ten aanzien van de hierboven onder 3 en 4 genoemde documenten verklaard dat op papier iets anders stond vermeld dan werkelijk het geval was. [34] [getuige02] heeft verklaard dat zij de overeenkomsten heeft ondertekend, maar dat
“het allemaal nep was”en er
“geen geld over tafel is gegaan”. [35] Dit wordt ondersteund door de verklaring van haar dochter [getuige04] , inhoudende dat de leningsovereenkomst een
fakeovereenkomst is en dat zij heel zeker weet dat haar moeder nooit iets heeft (door)geleend. [36] Op grond van deze verklaringen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de onder 3 en 4 genoemde documenten valse geschriften betreffen.
Geschriften onder 1, 2, 5 en 6
De overige vier documenten onder 1, 2, 5 en 6 zijn, afgezien van de hoogte van de vermelde geldbedragen en de wederpartijen van de verdachte dan wel [bedrijf01] , identiek aan de overeenkomsten met [getuige02] . De getuige [getuige01] heeft ten aanzien van de documenten onder 1 en 2 verklaard dat hij nooit geld van de verdachte heeft geleend, er helemaal niets van klopt en er nooit is gebeurd wat in de documenten staat. [37] Deze verklaring is in lijn met de verklaring van de getuige [medeverdachte02] . Laatstgenoemde heeft verklaard dat hij nooit geld heeft geleend of uitgeleend, en dat hij in 2005 nooit een dergelijke overeenkomst heeft ondertekend. De handtekening op de documenten onder 5 en 6 is niet zijn handtekening. [38]
De grote gelijkenissen tussen de verschillende documenten in combinatie met voornoemde getuigenverklaringen brengen het hof tot het oordeel dat ook de onder 1, 2, 5 en 6 genoemde documenten niet conform de werkelijkheid zijn opgemaakt en vals zijn. Het hof weegt in dat licht mee dat de accountant van [bedrijf01] heeft verklaard dat hij de zogenoemde overeenkomsten op verzoek van de verdachte heeft opgemaakt, omdat de SGR achtergestelde leningen als eigen kapitaal aanmerkte. [39] Daaruit blijkt dat de verdachte met het laten opstellen van de documenten de bedoeling had bij de SGR de suggestie te wekken dat [bedrijf01] aan de eisen van het garantiefonds voldeed, terwijl dat niet het geval was. In het verlengde daarvan acht het hof het opzet op de valsheid bewezen. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat de verdachte de valse overeenkomsten niet heeft ondertekend, nu de handtekeningen op de overeenkomsten onder 1, 2, 5 en 6 corresponderen met de handtekeningen op de overeenkomsten met [getuige02] en de handtekeningen onder de verhoren van de verdachte ten overstaan van de FIOD.
Conclusie
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de verdachte de zes valse geschriften opzettelijk voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt door die in de administratie van [bedrijf01] op te nemen. Het hof zal de verdachte vrijspreken van het medeplegen, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij deze handelingen in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft verricht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 11 februari 2013 in Nederland, als bestuurder van [bedrijf01] B.V. (tevens handelend onder de naam [naam01] en [naam02] ), een rechtspersoon welke bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 8 september 2009 in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met een ander, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [bedrijf01] B.V.,
A. gelden aan de boedel van genoemde rechtspersoon heeft onttrokken; en
C. op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van de schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld; en
D. niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers hebben verdachte en zijn mededader
(ten aanzien van A/C)
in de periode van 28 juli 2009 tot en met 4 augustus 2009, voorafgaand aan het faillissement, door middel van betalingen, in totaal ongeveer 393.500 euro van de bankrekening van [bedrijf01] B.V. overgemaakt aan [bedrijf02] , zijnde een onderneming naar Turks recht, zonder dat hier dekkende facturen of goederen of diensten of een rechtsgeldige overeenkomst tegenover stond(en)
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 september 2009, voorafgaande aan het faillissement, door middel van betalingen, in totaal 2.515.517,59 euro van de bankrekening van [bedrijf01] B.V. overgemaakt aan [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03] ), zijnde een onderneming naar Turks recht, zonder dat hier dekkende facturen of goederen of diensten of een rechtsgeldige overeenkomst tegenover stond(en)
(ten aanzien van D)
geen volledige administratie overgelegd van [bedrijf01] B.V.
2.
hij in de periode van 1 september 2005 tot en met 31 mei 2008 in Nederland, meermalen opzettelijk voorhanden heeft gehad en gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, terwijl hij weet dat deze geschriften bestemd zijn voor zodanige gebruik, te weten:
1. een "overeenkomst van geldlening" gesloten tussen [medeverdachte01] en [getuige01] , gedateerd op september 2005 en
2. een "overeenkomst van achtergestelde geldlening" gesloten tussen [getuige01] en [bedrijf01] B.V. gedateerd op september 2005 en
3. een "overeenkomst van geldlening" gesloten tussen [medeverdachte01] en [getuige02] , gedateerd op september 2005 en
4. een "overeenkomst van achtergestelde geldlening" gesloten tussen [getuige02] en [bedrijf01] B.V. gedateerd op september 2005 en
5. een "overeenkomst van geldlening" gesloten tussen [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , gedateerd op september 2005 en
6. een "overeenkomst van achtergestelde geldlening" gesloten tussen [medeverdachte02] en [bedrijf01] B.V. gedateerd op september 2005
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst -, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die geschriften heeft opgenomen in de administratie van [bedrijf01] B.V., en bestaande die valsheid hierin dat in die geschriften fictieve overeenkomsten van (achtergestelde) geldleningen stonden vermeld, als ware deze door [getuige01] en [getuige02] en [medeverdachte02] ontvangen of verstrekt.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon,
enig goed aan de boedel onttrekken
en
op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van de schuldeisers op enige wijze bevoordelen
en
niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden.
De raadsvrouw heeft primair verzocht geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft subsidiair verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van faillissementsfraude. Op het moment dat de vennootschap waarvan de verdachte bestuurder was financieel gezien in een kritieke situatie verkeerde, hebben de verdachte en zijn medebestuurder grote betalingen verricht, terwijl daarvoor geen grondslag bestond. Door zo te handelen hebben zij in totaal bijna € 3.000.000,00 aan de boedel onttrokken en een schuldeiser bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers, terwijl een faillissement van de vennootschap onafwendbaar was geworden. Daarnaast hebben de verdachte en zijn medebestuurder niet voldaan aan hun administratieplicht, doordat zij geen volledige administratie hebben bijgehouden noch overgelegd aan de curator. Door het handelen van de verdachte en zijn medebestuurder zijn de schuldeisers van de vennootschap benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden, waardoor zij grote financiële schade hebben geleden. Bovendien leidt dit handelen tot aantasting van het vertrouwen tussen ondernemers onderling, terwijl dat vertrouwen essentieel is voor een goed functionerend handelsverkeer.
De verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift door valse overeenkomsten op te laten maken en op te nemen in de administratie van de vennootschap waarvan hij bestuurder was. Met dit handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat in dergelijke documenten moet kunnen worden gesteld schade toegebracht.
Het hof zal de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt voor de strafoplegging nemen. Daarin wordt voor fraudebedragen vanaf € 1.000.000,00 een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden of hoger genoemd. Met het oog op de hoogte van het fraudebedrag in deze zaak zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als uitgangspunt nemen. Het hof ziet in het tijdsverloop sinds het plegen van de strafbare feiten aanleiding om daarop zes maanden gevangenisstraf in mindering te brengen.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en geboden. Gelet op het tijdsverloop vanaf de aanvang van deze strafzaak tot de huidige behandeling in hoger beroep dient bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf rekening te worden gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Als vertrekpunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen 24 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer vier jaren en in hoger beroep met ongeveer twee jaren en negen maanden is overschreden. Voornoemde overschrijdingen kunnen niet aan de verdachte worden toegerekend. Om die reden zal het hof de op te leggen gevangenisstraf matigen met nogmaals zes maanden tot de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 225 lid 2 en 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. A.P.M. van Rijn en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2024.
mr. N.E. Kwak is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 14 maart 2012 [D-002].
2.Een geschrift, te weten een e-mail van [naam01] aan de SGR van 4 augustus 2009 [D008].
3.Een geschrift, te weten een huurovereenkomst van 26 oktober 2007 in de Turkse taal, met als bijlage de beëdigde vertaling van de overeenkomst [D-038 en D038a];
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte01] (V01) van 15 april 2013 [V01-02, p. 6];
5.Een geschrift, te weten een overzicht ‘2008 [bedrijf03] / [hotel02] ’ met daarin factuurbedragen en betaalde geldbedragen (ongedateerd) [D082].
6.Een brief van de SGR aan [bedrijf01] B.V. van 4 september 2008 [D-029].
7.Een proces-verbaal inzake onderzoek administratie 2009 van [bedrijf01] BV van 25 oktober 2013, inclusief bijlagen [1AH004, p. 5 tot en met 8, en bijlage I].
8.Een geschrift, te weten rekeningafschriften van ABN Amro op naam van [bedrijf01] B.V. van 28 juli 2009 [D014]; en
9.Een proces-verbaal inzake strafbare feiten verdachte [verdachte01] van 10 februari 2014, p. 19.
10.Een vonnis van de rechtbank Haarlem van 8 september 2009 [D-001].
11.Een aangifte faillissementsfraude van 29 augustus 2011 [G01-01]; en
12.De verklaring van de verdachte [medeverdachte02] , zoals afgelegd in eerste aanleg ter terechtzitting van 28 februari 2019;
13.Een proces-verbaal van een verdachte ( [medeverdachte02] ) van 18 juni 2013 [V0203, p. 7].
14.Een geschrift, te weten een overzicht ‘2008 [bedrijf03] / [hotel02] ’ met daarin factuurbedragen en betaalde geldbedragen (ongedateerd) [D082].
15.Een brief van de SGR aan [bedrijf01] B.V. van 4 september 2008 [D-029].
16.Een proces-verbaal inzake onderzoek administratie 2009 van [bedrijf01] BV van 25 oktober 2013, inclusief bijlagen [1AH004, p. 5 tot en met 8, en bijlage I].
17.Een proces-verbaal inzake onderzoek administratie 2009 van [bedrijf01] BV van 25 oktober 2013, inclusief bijlagen [1AH004, p. 8 en 9];
18.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 februari 2019, p. 8.
19.Een proces-verbaal verhoor van getuige [naam03] van 5 april 2013 [G1001, p. 2 tot en met 4].
20.De verklaring van de verdachte [verdachte01] , zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 februari 2019, p. 8.
21.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige06] van 2 mei 2012 [G02-01, p. 3].
22.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte01] (V01) van 15 april 2013 [V01-02, p. 8];
23.Een proces-verbaal inzake onderzoek administratie 2009 van [bedrijf01] BV van 25 oktober 2013, inclusief bijlagen [1AH004, p. 5 en 7];
24.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte01] (V01) van 17 april 2013 [V0107, p. 11 en 12];
25.Een aangifte faillissementsfraude door mr. R.J. Kaas van 29 augustus 2011 [G01-01].
26.Een brief van mr. R.J. Kaas aan [verdachte01] van 8 februari 2013 [D-120].
27.Een e-mail van [verdachte01] aan mr. R.J. Kaas van 11 februari 2013 [D-121].
28.Een geschrift, te weten een grootboekkaart van [bedrijf01] van 2009 [D090]; en
29.Een proces-verbaal inzake strafbare feiten verdachte [verdachte01] van 10 februari 2014, p. 31.
30.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte01] (V01) van 15 april 2013 [V01-01, p. 3].
31.Een geschrift, te weten een ‘overeenkomst van geldlening’ en een ‘overeenkomst van achtergestelde geldlening’ van september 2005 [D-041].
32.Een geschrift, te weten een ‘overeenkomst van geldlening’ en een ‘overeenkomst van achtergestelde geldlening’ van september 2005 [D-042].
33.Een geschrift, te weten een ‘overeenkomst van geldlening’ en een ‘overeenkomst van achtergestelde geldlening’ van september 2005 [D-043].
34.De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2024.
35.Een proces-verbaal verhoor van getuige [getuige02] van 15 april 2013 [G19-01, p. 5 en 6].
36.Een proces-verbaal verhoor van getuige [getuige04] van 15 april 2013 [G16-01, p. 5].
37.Een proces-verbaal verhoor van een getuige ( [getuige01] ) van 22 mei 2013 [G20-01, p. 5].
38.Een proces-verbaal verhoor van een getuige ( [medeverdachte02] ) van 3 juni 2013 [G2101, p. 2].
39.Een proces-verbaal verhoor van [accountant01] van 17 april 2013 [G03-02 p. 4 en 5].