ECLI:NL:GHAMS:2024:3519

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
23-001028-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dierenmishandeling en zware mishandeling met afgebroken bierglas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van dierenmishandeling en zware mishandeling, gepleegd op 11 juni 2023 te Assendelft. De tenlastelegging omvat het toebrengen van letsel aan een hond en het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon met een afgebroken bierglas. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 november 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verklaringen van de verdachte, zijn raadsman, en de benadeelde partijen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, in een poging zijn hond te beschermen, de andere hond heeft geschopt en met een glas in het hoofd heeft gestoken, wat resulteerde in ernstig letsel bij het slachtoffer. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dit letsel en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar het hof verwierp dit argument, omdat de aanval niet als wederrechtelijk kon worden gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, terwijl de vordering van [benadeelde 1] gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001028-24
datum uitspraak: 13 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-341130-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman, de benadeelde partijen en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2023 te Assendelft, gemeente Zaanstad zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond (genaamd [naam 1]), pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door die hond te schoppen en/of met een afgebroken (bier)glas de hond in zijn hoofd te steken;
2. primair
hij op of omstreeks 11 juni 2023 te Assendelft, gemeente Zaanstad aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere doorgesneden pezen, heeft toegebracht door die [benadeelde 1] met een afgebroken (bier)glas in zijn arm te steken;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 11 juni 2023 te Assendelft, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij met een afgebroken (bier)glas in de arm van die [benadeelde 1] gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 11 juni 2023 te Assendelft, gemeente Zaanstad [benadeelde 1] heeft mishandeld door hem met een afgebroken (bier)glas in de arm te steken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere doorgesneden pezen ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd vanwege proceseconomische redenen.

Bewijsoverweging

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof af dat de verdachte zich op 11 juni 2023 samen met zijn vriendin en zijn hond [naam 2] bevond op een terras van jachthaven Nauerna te Assendelft (gemeente Zaanstad). Als het slachtoffer met zijn partner en zijn hond [naam 1] langs de tafel van de verdachte loopt, grijpt [naam 1] [naam 2], door deze in haar kop te bijten en deze vast te houden in zijn bek.
De verdachte schopt eerst [naam 1] en steekt daarna meermalen met een afgebroken glas [naam 1] in zijn kop, om er voor te zorgen dat [naam 1] zijn hond [naam 2] loslaat, echter zonder succes. Vervolgens steekt de verdachte in de linkerarm van het slachtoffer, die over zijn hond gebogen staat en met zijn linkerhand probeert om [naam 1] de andere hond te laten loslaten.
Het hof stelt aan de hand van het operatieverslag plastische chirurgie van 11 juni 2023 vast dat door de gedragingen van de verdachte letsel bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten een glaswond aan de linker onderarm met meerdere pees- en spierletsels en fors pees- en spierletsel tot op het bot. Daarnaast is er een volledig EPL, EIP, ECU en EDM letsel, alle ter hoogte van de musculotendineuze overgangen en alle met volledig continuïteitsverlies. Het hof begrijpt dat met EPL, EIP, ECU en EDM pezen in de hand/arm worden bedoeld. Uit het operatieverslag volgt verder dat de pezen/overgangen zijn gehecht. De vrouw van het slachtoffer, [benadeelde 2], heeft op 20 juni 2024 bij de politie als getuige verklaard dat haar man twee uur lang is geopereerd en een glasscherf tot zijn bot had zitten, alsmede dat er vier pezen in de linker onderarm van haar man waren doorgesneden.
In de op de zitting bij de politierechter van 22 april 2024 voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring verklaart het slachtoffer dat hij tot dan dagelijks oefeningen moet doen en dat het maar de vraag is of zijn linkerhand ooit weer 100% gaat functioneren, terwijl sporten “nog bijna niet mogelijk is”. Uit het overzicht van de gemaakte (reis)kosten leidt het hof onder meer af dat nadat bij het slachtoffer op 11 juli 2023 het gips rond zijn arm was verwijderd, hij tot en met 9 januari 2024 ergotherapie in het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk heeft gehad. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer verklaard dat er deuken in zijn arm zitten waar zich geen vet meer bevindt, dat dit veroorzaakt is door de operatie, en dat hij geen soepele linkerhand meer heeft ten gevolge van de doorgesneden pezen, die door de operatie zijn verkort. Voorts heeft hij verklaard dat hij in zijn dagelijkse functioneren bij grijpbewegingen nog hinder van het letsel ondervindt, bijvoorbeeld bij het beetpakken en gebruiken van een vork. Er is thans nog geen uitzicht op (volledig) herstel, zo dat al mogelijk is.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van dit letsel, door een glas kapot te slaan en daarmee meermalen in de richting van het slachtoffer te steken en hem daarbij meermalen in zijn arm te raken, en komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde. De verklaring van de verdachte dat het glas onbedoeld brak, vindt haar weerlegging in de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 juni 2023 te Assendelft, gemeente Zaanstad, zonder redelijk doel, bij een dier, te weten een hond (genaamd [naam 1]), pijn en letsel heeft veroorzaakt en de gezondheid en het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door die hond met een afgebroken (bier)glas in zijn hoofd te steken;
2.
primair
hij op 11 juni 2023 te Assendelft, gemeente Zaanstad, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere doorgesneden pezen, heeft toegebracht door die [benadeelde 1] met een afgebroken (bier)glas in zijn arm te steken.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair een beroep op ontslag van rechtsvervolging gedaan omdat hem ten aanzien van feit 1, en ten aanzien van feit 2 voor het primaire en subsidiaire gedeelte, een gerechtvaardigd beroep op noodweer althans op noodweerexces toekomt, en vrijspraak voor het onder feit 2 meer subsidiair tenlastegelegde, in verband met het ontbreken van wederrechtelijkheid van het handelen.
Het standpunt van het openbaarministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding en dat het handelen van de verdachte disproportioneel was.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat de verdedigingshandeling was geboden ter noodzakelijke verdediging van zichzelf of van een ander tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanval. Het hof gaat ervan uit dat [naam 1], uit het niets en zonder aansporing, met zijn bek [naam 2] heeft aangevallen, vastgepakt en niet direct heeft losgelaten. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter slechts sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding indien die aanranding uitgaat van een persoon, hetzij rechtstreeks hetzij middellijk. De spontane aanval van hond [naam 1] levert derhalve geen wederrechtelijk handelen op in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en van wederrechtelijk handelen door het slachtoffer is niet gebleken, zodat van noodweer geen sprake kan zijn. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Nu aan de verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt bij gebreke van een wederrechtelijke aanranding, kan ook geen sprake zijn geweest van noodweerexces. Het daartoe strekkende verweer van de verdediging wordt reeds daarom verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde en van de verdachte uitsluit.

Kwalificatie

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Alhoewel het invoelbaar is dat de verdachte schrok toen zijn hond [naam 2] door hond [naam 1] werd gegrepen, neemt dat niet weg dat de verdachte buitenproportioneel heeft gereageerd door zowel meerdere keren in de kop van [naam 1] als in de arm van het slachtoffer te steken met een afgebroken glas. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan dierenmishandeling, ook al probeerde hij zijn eigen hond te beschermen. Dierenmishandeling is een kwalijk feit. Een huisdier is voor zijn welzijn volkomen afhankelijk van zijn verzorger en de mensen in zijn omgeving en mensen dienen zich te onthouden van gedrag dat het welzijn van het dier benadeelt. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan zware mishandeling, door het slachtoffer – die ook bezig was om [naam 1] tegen te houden en hem van [naam 2] af te krijgen – met een afgebroken (bier)glas tot op het bot in de onderarm te steken, waarbij onder andere vier pezen in zijn linkerhand zijn doorgesneden. Het slachtoffer heeft hieraan deuken in zijn arm overgehouden, zijn linkerhand is niet soepel en hij ondervindt ook nog steeds hinder bij grijpbewegingen. Het slachtoffer wordt door dit letsel dagelijks aan het gewelddadige incident herinnerd.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte d.d. 12 november 2024 blijkt dat de verdachte geen relevante documentatie heeft.
Uit het reclasseringsadvies van 27 maart 2024 volgt dat er bij de verdachte sprake is van een vrij stabiele situatie op alle leefgebieden. Het rapport schat het recidiverisico in als laag.
Gelet op hetgeen met betrekking tot de persoon van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, acht het hof de gevangenisstraf die door de advocaat-generaal is gevorderd te hoog. Alles afwegende acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering integraal af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak, en subsidiair aangevoerd “dat shockschade voor een dergelijk scenario niet ontworpen is”.
Het hof stelt vast dat het slachtoffer weliswaar is gediagnosticeerd met een post-traumatische stress stoornis, maar dat uit de anamnese van de psycholoog volgt dat daarvoor meerdere onderliggende oorzaken kunnen zijn, zoals de zelfdoding van haar zoon. Of het bij het slachtoffer vastgestelde ziektebeeld (PTSS) een rechtstreeks gevolg is geweest van het strafbare feit, en zo ja, in welke mate, kan het hof onvoldoende vaststellen op basis van de overgelegde stukken. Verder onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.647,58, bestaande uit een bedrag van € 2.147,58 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 12.500,00 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.812,74 (€ 1.312,74 voor de materiële en € 12.500,00 voor de immateriële schade). Voor het overige (€ 50,00 gelet op afschrijving van ouderdom kleding en € 784,84 voor de kosten in verband met de boot) is de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering integraal af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak, en heeft subsidiair aangevoerd dat de materiele kosten te ver af staan van wat er is gebeurd. Daarnaast acht zij de immateriële schadevergoeding te hoog.
De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
Materiële schade:
Reis- en parkeerkosten
1. Reiskosten € 111,80
2. Parkeerkosten € 40,30

Kosten in verband met verwondingen hond [naam 1]

3. Dierenambulance € 56,01
4. Spoedconsult dierenarts € 681,83
5. Poliklinische afspraak dierenarts € 157,80
Directe schade na ongeval
6. Kleding € 250,00

Medische- en herstelkosten

7. Zelfzorgmiddelen, verbandmiddelen € 50,00
8. Douchehoes € 15,00

Kosten i.v.m. boot

9. Haalservice boot € 245,00
10. Liggeld boot
€ 539,84+
Totaal materiële schade € 2.147,58
Immateriële schade
11. Smartengeld
€ 12.500,00 +
Totale schade€ 14.647,58
Wettelijke rente
12. Wettelijke rente p.m.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de benadeelde partij medegedeeld dat de beslissing van de politierechter met betrekking tot de kleding valt te begrijpen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft het onder 2 primair ten laste gelegde feit begaan, op de wijze als hiervoor omschreven. Daarmee heeft de verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De vordering die ziet op schade aan de kleding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 200,00, gelet op de afschrijving ervan in verband met de ouderdom. De resterende € 50,00 zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de kosten in verband met de boot, nu deze kosten naar het oordeel van het hof in een te ver verwijderd verband met het schadeveroorzakende feit staan.
Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende schade aan zijn pezen, opgelopen en heeft uiteengezet welke impact het bewezenverklaarde op zijn persoonlijke leven heeft gehad en hoe hij ook nu nog, anderhalf jaar na het incident, regelmatig met de gevolgen wordt geconfronteerd. Gelet op de onderbouwing van de vordering en de verwijzing naar vergelijkbare gevallen stelt het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade op voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid vast op een bedrag van € 7.500,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans niet in de vordering worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal toegewezen bedrag
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal)
€ 13.812,74 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De wettelijke rente zal ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder b, BW steeds worden toegekend vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden en het hof zal bovendien de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade wordt vergoed, en wel op de hierna te noemen wijze.
Het hof neemt voor een deel van de materiële schade (ter zake reis- en parkeerkosten) 1 augustus 2023 als uitgangspunt, zijnde de datum gelegen in het midden tussen het ontstaan van de eerste schade en de datum van de laatste schade, aangezien het op verschillende data verschenen schade betreft.
Met betrekking tot de overige
materiëleschade (ter zake van kosten in verband met verwondingen hond [naam 1], directe schade na ongeval en medische- en herstelkosten), en met betrekking tot de
immateriëleschade zal het hof voor de datum waarop de wettelijk rente ingaat uitgaan van 11 juni 2023, de dag van de schadeveroorzakende gebeurtenis.
Het hof zal bovendien de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, en wel op de hierna te noemen wijze.
Resumerend zal het hof toewijzen een bedrag van € 1.312,74 ter zake van vergoeding van de materiële schade en € 7.500,00 ter zake van immateriële schade en de vordering afwijzen voor een bedrag van € 834,84 en niet-ontvankelijk verklaren voor het meer of anders gevorderde. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals verzocht, worden vermeerderd met de wettelijke rente, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.1 en 8.12 van de Wet dieren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.812,74 (achtduizend achthonderdtwaalf euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 1.312,74 (duizend driehonderdtwaalf euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 834,84 (achthonderdvierendertig euro en vierentachtig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.812,74 (achtduizend achthonderdtwaalf euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 1.312,74 (duizend driehonderdtwaalf euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 11 juni 2023 over een bedrag van € 1.160,64 (ter zake van kosten in verband met verwondingen hond [naam 1], directe schade na ongeval en medische- en herstelkosten)
- 1 augustus 2023 over een bedrag van € 152,10 (ter zake van reis- en parkeerkosten).
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 juni 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. H.A. Stalenhoef en mr. L. Daum, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 december 2024.
Mr. M.F.J.M. de Werd en mr. L. Daum zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.