ECLI:NL:GHAMS:2024:3495

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.300.329/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in het kader van een klachtplicht en beroepsfouten

In deze zaak vordert een voormalig cliënte schade van een advocatenkantoor wegens beroepsfouten van de advocaat. De advocaat heeft de cliënte bijgestaan in een samenwerkingsverband met een Duitse vennootschap, waarbij het advocatenkantoor conservatoir beslag heeft gelegd in Duitsland. De cliënte stelt dat het advocatenkantoor niet tijdig heeft geklaagd over de beroepsfouten, wat leidt tot de vraag of voldaan is aan de klachtplicht volgens artikel 6:89 BW. Het hof kan deze vraag nog niet beantwoorden en geeft partijen de gelegenheid om hun stellingen toe te lichten. Het hof veronderstelt dat het beroep op de klachtplicht faalt en geeft alvast een voorlopig oordeel over de andere geschilpunten. De zaak heeft een internationaal karakter, omdat de werkzaamheden in Duitsland zijn uitgevoerd, terwijl alle partijen in Nederland zijn gevestigd. Het hof concludeert dat het bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De advocaat heeft zich verweerd door te stellen dat de cliënte te laat heeft geklaagd, maar het hof oordeelt dat de cliënte voldoende heeft aangetoond dat zij tijdig heeft geprotesteerd. Het hof komt tot de voorlopige conclusie dat de grieven van de cliënte slagen en dat het bestreden vonnis vernietigd zal moeten worden, afhankelijk van de uitkomst van de klachtplicht. De zaak wordt verwezen naar de rol voor aktewisseling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.300.329/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/667503 HA ZA 19-616
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2024
in de zaak van
[appellant 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
[appellant 2] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. J.P.A.M. van Balen te Amsterdam,
tegen
MAATSCHAP B&B LEGAL,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] en Bavelaar genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak vordert een voormalig cliënte schade van een advocatenkantoor vanwege beroepsfouten van de advocaat die haar heeft bijgestaan. Het advocatenkantoor verweert zich onder andere door te stellen dat er te laat is geklaagd. De vraag of voldaan is aan de klachtplicht als bedoeld in art. 6:89 BW kan het hof nog niet beantwoorden. Partijen zullen bij akte hun stellingen in dit verband mogen toelichten. Als het beroep op de klachtplicht faalt, komt aan de orde of er beroepsfouten zijn gemaakt, of er causaal verband bestaat tussen de vermeende beroepsfouten en de schade en de omvang van de schade. Het hof geeft, om partijen zoveel mogelijk duidelijkheid te geven, veronderstellenderwijs aannemend dat het beroep op de klachtplicht faalt, in dit tussenarrest alvast een voorlopig oordeel over de andere punten die partijen verdeeld houden.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 30 april 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 3 februari 2021 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Bavelaar als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie en eiseressen in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens akte vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft Bavelaar tijdig de producties 46a tot en met 47f ingediend.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 9 april 2024 laten toelichten, [appellanten] door mr. Van Balen voornoemd en mr. M.A.F. Marchi, advocaat te Amsterdam, en Bavelaar door mr. De Jong Schouwenburg voornoemd en mr. M.M. Sevinga, advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.14 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.
3.1.
Bavelaar is een advocatenkantoor dat beschikt over specifieke kennis van het Duitse recht.
3.2.
[appellanten] zijn (samen met aan hen gelieerde partijen, hierna zowel afzonderlijk als gezamenlijk ook te noemen [appellanten] ) vóór 2013 met de heer [naam 1] en een aan hem gelieerde bedrijvengroep (hierna, zowel afzonderlijk als tezamen te noemen: [naam 1] ) een samenwerkingsverband aangegaan. Dit samenwerkingsverband was gericht op de investering in, en ontwikkeling van, diverse windparken in Duitsland. De windparken waren ondergebracht in commanditaire vennootschappen naar Duits recht (hierna : KG) waarvan Duitse besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (hierna : GmbH) op hun beurt de (beherende dan wel stille) vennoot waren.
3.3.
Op 12 augustus 2013 hebben - onder meer - [appellanten] en [naam 1] in het kader van de beëindiging van dat samenwerkingsverband een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin werd een terugbetalingsverplichting van [naam 1] aan [appellanten] in drie termijnen overeengekomen, waarvan de eerste verschuldigd was op 11 september 2013, terwijl bij niet tijdige betaling van enige termijn, het volledige verschuldigde bedrag ineens opeisbaar werd.
3.4.
Tussen 12 augustus en 11 september 2013 kwam het [appellanten] ter ore dat [naam 1] vermoedelijk niet tijdig zijn betalingsverplichting uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst zou nakomen, maar dat hij op korte termijn wel het windpark te [plaats 3] (Duitsland) zou verkopen, waarvan de opbrengst voldoende was om de betalingsverplichting jegens [appellanten] na te komen.
3.5.
Naar aanleiding daarvan heeft de huisadvocaat van [appellanten] , mr. Van Balen, contact opgenomen met Bavelaar. Bij e-mail van 10 september 2013 heeft Van Balen Bavelaar geïnstrueerd om zo spoedig mogelijk conservatoir beslag te leggen in Duitsland op vermogensbestanddelen van [naam 1] .
3.6.
Met een op 17 september 2013 verkregen verlof van de Duitse rechter heeft Bavelaar dit beslag gelegd. [naam 1] heeft daarop een opheffingsverzoek ingediend bij de Duitse rechter. Vervolgens heeft de Duitse rechter op 18 oktober 2013 de uitvoerbaarheid van dit beslag geschorst en op 3 december 2013 het beslagverlof vervallen verklaard, omdat de verzoeker het bestaan van een grond voor conservatoir beslag onvoldoende aannemelijk had gemaakt.
3.7.
[naam 1] is zijn betalingsverplichting op grond van de vaststellingsovereenkomst niet nagekomen hetgeen geleid heeft tot een Nederlandse procedure tussen [appellanten] en [naam 1] . Daarin heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2019 een tussenarrest gewezen en op 2 juni 2020 een eindarrest. Dat gerechtshof heeft onder meer voor recht verklaard dat [appellanten] op 13 september 2013 gerechtigd waren tot opeising van al hetgeen, kort gezegd, [naam 1] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst verschuldigd was en [naam 1] tot betaling van verschillende geldbedragen veroordeeld. De reconventionele vordering van [naam 1] tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden ten gevolge van – onder meer – de door [appellanten] in Duitsland gelegde beslagen heeft het gerechtshof afgewezen, overwegende (rov. 3.30 arrest 27 augustus 2019) dat deze beslagen “niet ondeugdelijk zijn”, dat [appellanten] daarbij “belang” hadden “aangezien zij nog niet alle aan haar uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst toekomende bedragen hadden ontvangen”, en dat deze beslagen “niet onrechtmatig zijn jegens [naam 1] ”.
3.8.
Bavelaar heeft, aansluitend op haar voornoemde werkzaamheden, in opdracht van [appellanten] in 2014 werkzaamheden verricht rondom juridische kwesties van [appellanten] met [naam 1] betreffende hun samenwerking in windparken in [plaats 4] , [plaats 5] en [plaats 6] (hierna: de windparken).
3.9.
[appellanten] hebben vanaf januari 2014 ook dr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ), een in Duitsland gevestigde advocaat, bij deze kwesties betrokken vanwege zijn specifieke kennis van en ervaring met Duits recht.
3.10.
De windparken waren ondergebracht in twee KG’s waarvan telkens DunoAirWindverwaltung GmbH (hierna: DunoAir) de beherend vennoot was en twee andere GmbH’s (hierna: de twee GmbH’s) de stille vennoot. De GmbH’s werden steeds bestuurd door [naam 1] . Het doel van [appellanten] was om zo spoedig mogelijk [naam 1] als bestuurder van de twee GmbH’s te ontslaan en [appellant 2] (namens [appellanten] , hierna [appellant 2] ) als bestuurder te benoemen en om vervolgens, in plaats van DunoAir, een door [appellanten] gecontroleerde vennootschap beherend vennoot van de KG’s te maken.
3.11.
Ter realisering van dit doel heeft Bavelaar in 2014 in Duitsland achtereenvolgens drie rondes georganiseerd bestaande uit het bijeenroepen van vergaderingen en het voorbereiden van besluiten van aandeelhouders en vennoten, in de onderhavige procedure ook aangeduid als Plan A, B en C. Een aantal van die besluiten in de eerste (Plan A) respectievelijk tweede ronde (Plan B) werd door de Duitse rechter in door [naam 1] ingezette procedures nietig althans ongeldig verklaard, waarna Bavelaar een nieuwe ronde (Plan B resp. C) moest starten om het vooropgestelde doel te bereiken.
3.12.
De bij aandeelhoudersvergaderingen van 10 en 27 oktober 2014 genomen besluiten (hierna: de ontslagbesluiten) tot ontslag van [naam 1] en benoeming van [appellant 2] tot bestuurder van de twee GmbH’s (plan C) werden uiteindelijk door de Duitse rechter geldig verklaard in uitspraken van 5 en 12 juni 2015.
3.13.
In totaal zijn in verband met de verschillende door Bavelaar voorbereide besluiten 24 gerechtelijke procedures in eerste aanleg aanhangig gemaakt. In deze procedures is steeds door de partij die in eerste instantie in het ongelijk was gesteld, hoger beroep aangetekend. Voornoemde uitspraken van 5 en 12 juni 2015 zijn in hoger beroep bekrachtigd.
3.14.
Na de geldigverklaring van die besluiten in de uitspraken van 5 en 12 juni 2015, heeft Bavelaar het betrokken Amtsgericht (de beheerder van het handelsregister) verzocht om uitschrijving van [naam 1] uit het handelsregister en inschrijving van [appellant 2] als bestuurder van de twee GmbH’s. [naam 1] maakte hiertegen bezwaar op de grond dat hij hoger beroep tegen de uitspraken van 5 en 12 juni 2015 had ingesteld. Op 8 juli 2015 heeft het Amtsgericht het verzoek van [appellanten] afgewezen. Bavelaar is tegen deze beslissing een spoed-bezwaarprocedure (‘sofortige Beschwerde’) gestart bij het Oberlandesgericht, dat op 6 november 2015 dit bezwaar heeft afgewezen onder verwijzing naar de beleidsvrijheid die het Amtsgericht heeft bij de uitvoering van zijn beheerstaak.
3.15.
Op 10 november 2015 hebben [appellanten] aan Bavelaar bericht dat de haar verstrekte opdrachten met onmiddellijke ingang werden ingetrokken en dat de werkzaamheden door uitsluitend [naam 2] werden voortgezet.
3.16.
Nadat de uitspraken van 5 en 12 juni 2015 uiteindelijk kracht en gezag van gewijsde hadden gekregen, heeft het Amtsgericht op 5 juli 2016 (GmbH terzake windpark [plaats 4] ) en 7 september 2017 (GmbH terzake windpark [plaats 5] – [plaats 6] ) [naam 1] als bestuurder uitgeschreven en [appellant 2] als bestuurder ingeschreven.
3.17.
Op 1 april 2016 hebben [appellanten] Bavelaar aansprakelijk gesteld voor hun schade als gevolg van beroepsfouten van Bavelaar bij de uitvoering van de aan haar opgedragen werkzaamheden. Bavelaar heeft geen aansprakelijkheid erkend.

4.Eerste aanleg

4.1.
Bavelaar heeft haar gehele vordering in conventie, die zag op de betaling van openstaande facturen, ingetrokken. [appellanten] hebben in reconventie gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht dat Bavelaar tekort is geschoten in de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat en daarom aansprakelijk is voor de daardoor door eiseressen geleden schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet, met veroordeling van Bavelaar in de kosten van het geding.
4.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis verstaan dat de vordering in conventie is ingetrokken en heeft de vorderingen in reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in reconventie.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1.
Tegen de beslissing in reconventie hebben [appellanten] elf grieven aangevoerd. Zij hebben samengevat in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis voor zover dat ziet op de beslissing in reconventie zal vernietigen en bij arrest - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog:
A. zal verklaren voor recht dat Bavelaar tekort is geschoten in de uitvoering van haar opdracht en dat Bavelaar jegens [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld;
B. Bavelaar zal veroordelen om aan hen te betalen een bedrag van in totaal € 759.890,29 aan schade vermeerderd met wettelijke rente en een bedrag van € 14.359,99 aan kosten vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van Bavelaar in de kosten van het geding in beide instanties.
5.2.
Bavelaar heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft en veroordeling van [appellanten] in de werkelijke proceskosten gevorderd, en in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met - uitvoerbaar bij voorraad - hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding met nakosten en rente.
In incidenteel appel hebben [appellanten] geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Bavelaar met veroordeling van Bavelaar in de kosten van de procedure in hoger beroep.

6.Beoordeling

Bevoegdheid hof
6.1.
Omdat (een deel van) de werkzaamheden waar de vorderingen op zien in Duitsland zijn uitgevoerd, terwijl partijen allemaal in Nederland zijn gevestigd, heeft deze zaak een internationaal karakter. Het hof moet daarom allereerst beoordelen of het hof bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die beoordeling vindt in deze zaak plaats aan de hand van art. 25 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012). Partijen hebben in het op de vordering toepasselijke art. 17 van de algemene voorwaarden van Bavelaar een forumkeuze voor de Nederlandse rechter gemaakt. Dat betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.
Klachtplicht
6.2.
Bavelaar heeft ter afwering van de vorderingen van [appellanten] een beroep gedaan op art. 6:89 BW. Dat artikel bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Art. 6:89 BW verbindt aan het feit dat de schuldeiser te laat protest aantekent een volledig verlies van alle rechten ter zake van de tekortkoming. Dat betekent dat de vorderingen van [appellanten] moeten worden afgewezen als het beroep van Bavelaar op art. 6:89 BW slaagt.
6.3.
Bavelaar stelt dat [appellanten] niet binnen bekwame tijd nadat zij de vermeende gebreken ontdekten of redelijkerwijze hadden moeten ontdekken, hebben geklaagd. Het klopt dat [appellanten] halverwege januari 2014 de werkzaamheden van Bavelaar wilden overdragen aan [naam 2] , omdat zij onaangenaam verrast waren over de kosten en de risico’s van het beslagleggen in Duitsland. Bavelaar heeft de verantwoordelijkheid erkend voor zover hierover onduidelijkheid was ontstaan bij [appellanten] en heeft een deel van de onverwachte kosten voor haar rekening genomen. Na dit incident hebben [appellanten] echter nimmer hun ontevredenheid geuit. Pas op 10 november 2015 is de opdracht aan Bavelaar ingetrokken en eerst in mei 2019 - toen Bavelaar zelf een procedure is gestart om haar facturen betaald te krijgen - , hebben [appellanten] in het kader van een vordering in reconventie Bavelaar verweten beroepsfouten te hebben gemaakt. Dat is dus ruim vijf jaar nadat de (eerste van de) gestelde beroepsfouten zijn gemaakt en op dat moment was de redelijke klaagtermijn van art. 6:89 BW ruimschoots verstreken. Bavelaar stelt daardoor ook daadwerkelijk te zijn benadeeld in haar mogelijkheid om verweer te voeren. Niet alleen beschikt zij inmiddels allang niet meer over alle relevante stukken, daarnaast kan van Bavelaar niet worden verwacht dat zij, ruim vijf jaar later, nog precies weet wat er wanneer precies met wie is besproken.
6.4.
[appellanten] betwisten dat zij niet binnen bekwame tijd als bedoeld in art. 6:89 BW hebben geprotesteerd. Zij wijzen er ten eerste op dat Bavelaar de aanstelling van [naam 2] redelijkerwijs niet anders had mogen opvatten dan als een klacht over de door haar tot dan toe verleende diensten. Zij stellen dat zij vervolgens bij iedere beroepsfout van Bavelaar daarover (mondeling) bij haar hun ongenoegen hebben geuit en daarmee voortdurend aan hun klachtplicht hebben voldaan. Ook betwisten [appellanten] dat Bavelaar door de gestelde schending van de klachtplicht is benadeeld.
6.5.
Na bestudering van de stukken is het voor het hof niet duidelijk wat het standpunt van Bavelaar in het kader van haar beroep op art. 6:89 BW is. In eerste aanleg heeft zij zich namelijk op het standpunt gesteld dat de opdracht in november 2015 werd beëindigd en dat zij medio 2016 een toelichting ontving op de gestelde beroepsfouten in het kader van de gelegde beslagen. In hoger beroep echter stelt Bavelaar dat eerst in 2019 is geklaagd over vermeende beroepsfouten. Het hof vraagt zich af hoe dit laatste standpunt zich verhoudt met het in eerste aanleg door Bavelaar ingenomen standpunt en het door de rechtbank vastgestelde - en in hoger beroep niet bestreden - feit dat [appellanten] Bavelaar op 1 april 2016 aansprakelijk hebben gesteld voor hun schade als gevolg van beroepsfouten van Bavelaar bij de uitvoering van de aan haar opgedragen werkzaamheden. Bavelaar zal in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte (alleen) over dit punt uit te laten, waarna [appellanten] bij antwoordakte mogen reageren.
6.6.
Bij de verdere beoordeling gaat het hof er voorshands vanuit dat het beroep van Bavelaar op art. 6:89 BW faalt.
Beoordelingsmaatstaf beroepsfouten
6.7.
Bij de beoordeling dient tot uitgangspunt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Deze zorgvuldigheidsplicht brengt ten eerste mee dat een advocaat zijn cliënt bij de wijze waarop hij een procedure voert, niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s. Wanneer een advocaat een cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, brengt de zorgvuldigheidsplicht ten tweede mee dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen. Het antwoord op de vraag of en in welke mate een advocaat de cliënt daarbij behoort te informeren over en te waarschuwen voor een bepaald risico, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dat kader kan onder meer betekenis toekomen aan de ernst en omvang van het desbetreffende risico, de mate van waarschijnlijkheid dat dit zich zal realiseren en de mate waarin de cliënt ervan heeft blijk gegeven zich reeds van dat risico bewust te zijn. De zorgplicht van de advocaat brengt verder mee dat deze een eigen verantwoordelijkheid heeft, op grond waarvan de advocaat zich niet kan beperken tot wat de client van hem vraagt, maar zelfstandig dient te beoordelen wat voor de zaak van belang is om daar vervolgens naar te handelen. In dat verband kan hij ten aanzien van de processtrategie keuzes maken. Daarbij geldt dat minder snel aansprakelijkheid wordt aangenomen bij suboptimaal procederen dan bij bijvoorbeeld het laten verstrijken van een beroepstermijn. Bij suboptimaal procederen moet het optreden duidelijk ondermaats zijn. Voorts geldt dat een ongewenste of onverwachte uitkomst in een procedure niet zonder meer betekent dat daaraan een fout van de advocaat ten grondslag ligt.
Rol [naam 2]
6.8.
Met inachtneming van de hiervoor weergegeven beoordelingsmaatstaf, overweegt het hof over de rol van [naam 2] als volgt. De betrokkenheid van [naam 2] doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid die Bavelaar had. [naam 2] had de zaak niet van Bavelaar overgenomen, Bavelaar is niet vervangen en heeft zich niet teruggetrokken, dus zij trad nog steeds als advocaat namens [appellanten] op. Voor Bavelaar gold daarom nog steeds voormelde zorgvuldigheidsnorm jegens haar opdrachtgever. Overigens is niet duidelijk geworden wat de rol van [naam 2] precies was.
Beroepsfouten
6.9.
[appellanten] stellen dat Bavelaar beroepsfouten heeft gemaakt bij a) het leggen van beslag in Duitsland b) de voorbereiding van aandeelhoudersbesluiten en de gevoerde procedures in Duitsland en c) de inschrijvingen van de nieuwe bestuurder in het Duitse handelsregister.
Beslaglegging in Duitsland (grief 1 en 2)
6.10.
[appellanten] voeren aan dat er een wezenlijk onderscheid bestaat tussen de voorwaarden voor het leggen van conservatoir beslag in Nederland en in Duitsland. In Nederland dient enkel gegronde vrees voor verduistering van de beslagen vermogensbestanddelen te worden aangetoond, terwijl in Duitsland aannemelijk (‘glaubhaft’) moet worden gemaakt dat de schuldenaar de executie onmogelijk maakt of in belangrijke mate belemmert. Daarvoor is vereist dat bewijs wordt aangedragen van een feitelijke bewering die door de Duitse rechter volledig wordt onderzocht (de zogenaamde Arrestgrund). Het was, aldus [appellanten] , evident dat aan deze Duitse eis voor het hebben van Arrestgrund niet werd voldaan. In het ingediende beslagrekest wordt ook geen melding gemaakt van feiten of omstandigheden waarmee die Arrestgrund aannemelijk werd gemaakt. Het risico dat het beslag weer zou worden opgeheven vanwege het ontbreken van een Arrestgrund was zeer groot en dit risico heeft zich ook verwezenlijkt omdat de Duitse rechter heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat [naam 1] probeerde om op een niet met de overeenkomst strokende wijze vermogen te onttrekken aan het potentiële bereik van zijn schuldeisers. Bavelaar heeft nagelaten [appellanten] over de eis van een Arrestgrund te informeren, waardoor zij zich hierover niet konden beraden en dus ook niet konden beoordelen of bewijs kon worden geleverd voor het bestaan van een Arrestgrund. Indien Bavelaar hen wel volledig had geïnformeerd, hadden zij afgezien van het laten leggen van beslag. Bavelaar is daarom tekortgeschoten in haar verplichting om [appellanten] in staat te stellen geïnformeerd besluiten te nemen.
6.11.
Bavelaar betwist dat zij beroepsfouten heeft gemaakt bij het leggen van het conservatoir beslag in Duitsland. Zij stelt dat zij Van Balen (zij had op dat moment nog geen direct contact met [appellanten] ) voldoende heeft geïnformeerd over de (zwaardere) vereisten – ook over de Arrestgrund – voor het leggen van conservatoir beslag in Duitsland. Bavelaar stelt verder dat zij in dit kader de verschillen tussen de Nederlandse en de Duitse beslagleggingsprocedure heeft uitgelegd. Daarmee heeft zij, zo betoogt Bavelaar, Van Balen (en daarmee [appellanten] ) in staat gesteld een weloverwogen beslissing te nemen en de mogelijke voor-en nadelen tegen elkaar af te wegen.
Subsidiair voert Bavelaar aan dat partijen over dit punt een schikking hebben getroffen tegen finale kwijting, omdat zij aan [appellanten] een korting heeft gegeven van afgerond € 7.412 op haar honorarium.
6.12.
Het hof komt tot het oordeel dat Bavelaar geen beroepsfouten heeft gemaakt bij de beslaglegging in Duitsland. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat Bavelaar heeft gewezen op de omstandigheid dat rechters in Duitsland een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag strenger toetsen dan de rechters in Nederland. Zij hoefde daarbij niet in alle details te treden, mede in aanmerking genomen dat op dat moment mr. Van Balen, die als advocaat bekend mag worden verondersteld met de Nederlandse eisen voor het leggen van conservatoir beslag, de gesprekspartner was van Bavelaar. Weliswaar worden in Duitsland hogere eisen gesteld aan de onderbouwing van de vrees voor verduistering en bestaan er processuele verschillen, maar de aard van een conservatoir beslag in Nederland verschilt niet wezenlijk van die in Duitsland.
Het hof acht voor het oordeel dat geen beroepsfout is gemaakt de overgelegde e-mail-correspondentie relevant, te weten:
-een e-mail van 5 september 2013 van mr. van Balen aan Bavelaar, waarin mr. van Balen zelf een afweging maakt van het risico van het leggen van beslag vóór 12 september 2013, en waaruit volgt dat mr. van Balen zich reeds op 5 september 2013 bewust was van het risico van het leggen van beslag in Duitsland;
-een e-mail van 13 september 2013 van Bavelaar aan mr. van Balen waarin Bavelaar mr. Van Balen meedeelt dat het in Duitsland te leggen beslag ‘een grote uitzondering’ is, dat de toets in Duitsland zwaarder is en dat men voor de Duitse rechter ‘glaubhaft’ dient te maken dat de vordering bestaat en dat het risico bestaat dat de aanzienlijke griffierechten voor niets worden betaald.
Tot slot acht het hof voor het oordeel dat Bavelaar niet onzorgvuldig heeft gehandeld van belang dat sprake was van spoed, dat er grote financiële belangen op het spel stonden en dat [appellanten] het beslag naar eigen zeggen als drukmiddel wilden gebruiken. Grieven 1 en 2 falen dus.
De voorbereiding van aandeelhoudersbesluiten en de gevoerde procedures in Duitsland (grief 3, 8, 9 en 10)
6.13.
Met grief 3 komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat Bavelaar geen beroepsfouten heeft gemaakt bij de besluiten en procedures in Duitsland. [appellanten] onderbouwen deze beroepsfouten als volgt. Zij hadden aan Bavelaar, na het leggen van het beslag in Duitsland, de opdracht gegeven om [naam 1] als bestuurder te ontslaan en [appellant 2] als bestuurder te benoemen in de Duitse vennootschappen Windpark [plaats 4] GmbH en Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH (die stille vennoot waren van Duitse commanditaire vennootschappen). Nadien heeft Bavelaar ook werkzaamheden verricht die zouden moeten leiden tot intrekking van de door Ecuaflor gehouden aandelen in Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH, het ontslag van Dunoair Windverwaltung GmbH en tot de benoeming van Windpark [plaats 5] - [plaats 6] Vertriebsgesellschaft als beherend vennoot van zowel Windpark [plaats 5] GmbH & Co. KG als Windpark [plaats 6] GmbH & Co. KG. [appellanten] stellen dat Bavelaar bij deze werkzaamheden vele beroepsfouten heeft gemaakt, wat heeft geleid tot aanzienlijke kosten. De enige werkzaamheden die uiteindelijk succes hebben gehad zijn de rechtsgeldig genomen besluiten van 10 en 27 oktober 2014, waarbij [naam 1] werd ontslagen en [appellant 2] werd benoemd tot bestuurder van Windpark [plaats 4] GmbH en van Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH. Als de daartoe benodigde aandeelhoudersbesluiten meteen goed waren voorbereid en genomen, dus als Bavelaar geen beroepsfouten zou hebben gemaakt, dan had dat aanzienlijk minder kosten voor [appellanten] meegebracht. [appellanten] hebben een Duitse vennootschapsrecht-advocaat gevraagd een inschatting te maken van de kosten die gemaakt zouden zijn indien de besluiten ineens goed waren voorbereid en genomen en die kosten komen uit op een bedrag van € 19.239,- inclusief BTW. In werkelijkheid hebben [appellanten] over de jaren 2013, 2014 en 2015 een bedrag van € 404.467,12 betaald voor werkzaamheden die betrekking hadden op de besluiten. Het verschil van € 385.228,12 (minus € 19.435,22) vorderen zij als schade in verband met de gemaakte beroepsfouten. Daar komt nog bij een bedrag van € 6.327,- aan griffierechten betaald aan het Landgericht Kleve. Tot slot vorderen [appellanten] een bedrag van
€ 36.074,20 dat zij hebben moeten betalen aan proceskostenveroordelingen ten gevolge van onnodig door Bavelaar gevoerde procedures.
6.14.
Concreet stellen [appellanten] ten eerste dat Bavelaar beroepsfouten heeft gemaakt bij de besluiten van 28 januari 2014 tot:
1). ontslag van [naam 1] en benoeming van [appellant 2] als Geschäftsführer in Windpark [plaats 4] GmbH (eerste ronde van deze besluiten);
2). ontslag van [naam 1] en benoeming van [appellant 2] als Geschäftsführer in Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH (eerste ronde van deze besluiten).
6.15.
Beide aandeelhoudersbesluiten zijn buiten vergadering genomen en zijn door het Landgericht nietig verklaard. In de kern komt het verwijt van [appellanten] erop neer dat Bavelaar bij deze besluiten de (formele) vereisten uit de Duitse wet niet in acht heeft genomen, waardoor de Duitse rechter oordeelde dat de besluiten nietig zijn. Ook vinden [appellanten] het een beroepsfout dat Bavelaar vervolgens tegen die beslissingen van de rechter in hoger beroep is gegaan, omdat die beroepen kansloos waren en de kosten daarvoor dus onnodig zijn gemaakt.
Besluiten 28 januari 2014
6.16.
Samengevat stellen [appellanten] dat Bavelaar bij de besluiten van 28 januari 2014 de volgende fouten heeft gemaakt:
  • Het nalaten om een juist advies te geven over paragraaf 38 GmbHG;
  • Het verzorgen en versturen van de besluiten in de zin van paragraaf 38 GmbHG;
  • Het voeren van verweer in beide procedures;
  • Het bijvoegen van de verkeerde brief bij het verweer;
  • Het instellen van hoger beroep tegen beide vonnissen;
  • Het voeren van verweer tegen het Hinweisbeschluss.
6.17.
Bavelaar erkent dat de besluiten van 28 januari 2014 niet juist zijn genomen, maar verweert zich door te stellen dat deze besluiten zijn genomen op verzoek van [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Bavelaar stelt dat [appellanten] het advies van [naam 3] in deze heeft gevolgd, hoewel hij had aangeven dat deze weg niet bewandeld diende te worden.
6.18.
Het hof volgt Bavelaar niet in dit verweer. Gesteld noch gebleken is immers dat Bavelaar [appellanten] juist heeft geadviseerd over de (on)mogelijkheid om volgens het Duitse recht een bestuurder buiten vergadering te ontslaan, waarna [appellanten] toch - op advies van [naam 3] - hebben besloten dat pad te bewandelen. [appellanten] hebben in dit verband terecht aangevoerd dat het op de weg van Bavelaar had gelegen om hen ervan op de hoogte te stellen dat het niet mogelijk was om de besluiten van 28 januari 2014 buiten vergadering te nemen. Zij hebben verder onweersproken gesteld dat zij – mits goed geïnformeerd – de besluiten niet zouden hebben genomen.
Ook volgt het hof Bavelaar niet in haar - niet onderbouwde - betoog dat zij, hoewel zij [appellanten] had geïnformeerd over de kansloosheid van het hoger beroep tegen de nietigverklaring van de besluiten, op verzoek van [appellanten] toch in hoger beroep is gegaan omdat [appellanten] geen enkele beslissing in kracht van gewijsde wilden laten gaan. Dit hebben [appellanten] immers gemotiveerd weersproken, waarna Bavelaar haar betoog niet nader heeft onderbouwd, terwijl dit wel van haar verwacht had mogen worden.
6.19.
Voor het overige heeft Bavelaar de gestelde beroepsfouten niet of onvoldoende weersproken, zodat de in 6.14 genoemde verwijten zijn komen vast te staan.
6.20.
[appellanten] stellen ten tweede dat Bavelaar beroepsfouten heeft gemaakt bij de besluiten van 12 februari 2014 tot:
1). ontslag van [naam 1] en benoeming van [appellant 2] als Geschäftsführer en intrekking van de aandelen van Ecuaflor Holding B.V. in Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH (tweede ronde van deze besluiten);
2). ontslag van [naam 1] en benoeming van [appellant 2] als Geschäftsführer en intrekking van de aandelen van Ecuaflor Holding B.V. in Windpark [plaats 4] GmbH (tweede ronde van deze besluiten).
Besluiten 12 februari 2024
6.21.
Samengevat stellen [appellanten] dat Bavelaar bij de besluiten van 12 februari 2014 (en de aandeelhoudersvergaderingen die door [naam 1] zijn bijeengeroepen voor 25 en 27 februari 2014) de volgende beroepsfouten heeft gemaakt:
  • Het hanteren van een te korte termijn bij het verzoek aan [naam 1] van 13 januari 2014 om een aandeelhoudersvergadering voor Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH te beleggen;
  • Het nalaten om alle brieven van 13 januari en 28 januari 2014 te laten ondertekenen door de aandeelhouders, dan wel om volmachten bij te voegen;
  • Het verwijzen naar een onjuiste volmacht in de brieven van 13 januari 2014;
  • Het benoemen van een verkeerde aandeelhouder in de brief van 28 januari 2014 ten aanzien van Windpark [plaats 4] GmbH;
  • Het toevoegen van de intrekking van de aandelen van Ecuaflor Holding B.V;
  • Het nalaten om bij het toesturen van de volmachten op 3 februari 2014 opnieuw de vereiste termijnen af te wachten, dan wel het nalaten om met inachtneming van die termijnen nieuwe verzoeken aan [naam 1] te doen om aandeelhoudersvergaderingen bijeen te roepen;
  • Het nalaten om deel te nemen aan de vergaderingen van 25 en 27 februari 2014 die door [naam 1] zijn bijeengeroepen, althans het nalaten om [appellanten] te adviseren aan die vergaderingen deel te nemen;
  • Het versturen van een sommatie aan [naam 1] om de vergadering van 27 februari 2014 in te trekken;
  • Het nalaten om de intrekking van de aandelen aan de orde te stellen bij de vergaderingen van [naam 1] op 25 en 27 februari 2014;
  • Het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 15 augustus 2014 inzake Windpark [plaats 4] GmbH.
6.22.
[appellanten] onderbouwen hun stellingen als volgt. De vergaderingen hebben op 12 februari 2014 plaatsgevonden, ondanks de hiervoor genoemde fouten. [naam 1] was daarbij niet aanwezig, zodat de besluiten die zagen op Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH niet konden worden genomen, omdat niet werd voldaan aan het quorum van 75% van de aandeelhouders. De besluiten bij Windpark [plaats 4] GmbH zijn wel genomen.
6.23.
De besluiten van 12 februari 2014 ten aanzien van Windpark [plaats 4] GmbH zijn aan het Landgericht Kleve voorgelegd. In het vonnis van 15 augustus 2015 heeft de Duitse rechter geoordeeld dat deze besluiten nietig zijn vanwege de afwijking van de agenda (het toevoegen van de intrekking van de aandelen Ecuaflor B.V.) en het benoemen van de verkeerde aandeelhouder. Hoewel deze overwegingen juist zijn, de betreffende vormfouten achteraf niet hersteld kunnen worden en hoger beroep daardoor kansloos was, heeft Bavelaar hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. In het Hinweisbeschluss, waarin wordt aangeven dat het hoger beroep geen kans van slagen heeft, wijst de Duitse rechter ook nog op fouten ten aanzien van de volmachten bij de besluiten van 12 februari 2014 en de rechtsgeldige oproeping tot een vergadering door [naam 1] . Uiteindelijk heeft Bavelaar dit hoger beroep ingetrokken.
6.24.
Bavelaar heeft deze gang van zaken en de door [appellanten] uitgebreid beschreven fouten onvoldoende gemotiveerd betwist. De in 6.21 genoemde verwijten zijn dan ook komen vast te staan.
Besluiten van 28 februari 2014
6.25.
[appellanten] stellen daarnaast dat ook beroepsfouten zijn gemaakt bij de besluiten van 28 februari 2014 tot:
1) ontslag van [naam 1] en benoeming van [appellant 2] als Geschäftsführer en intrekking van de door Ecuaflor Holding gehouden aandelen in Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH (tweede ronde van deze besluiten en tweede maal in verband met ontbrekende quorum op 12 februari 2014);
2) ontslag van [naam 1] en benoeming van [appellant 2] als Geschäftsführer en intrekking van de door Ecuaflor Holding B.V. gehouden aandelen in Windpark [plaats 4] GmbH (derde ronde van deze besluiten);
3) ontslag van [naam 1] en benoeming van [appellant 2] als Geschäftsführer en intrekking van de door Ecuaflor Holding B.V. gehouden aandelen in Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH (derde ronde van deze besluiten).
6.26.
[appellanten] onderbouwen hun betoog als volgt. Na de vergaderingen van 12 februari 2014 heeft Bavelaar op 13 februari 2014 uitgenodigd tot de vergaderingen van 28 februari 2014. Bavelaar lijkt hiermee de besluiten van 12 februari 2014 te willen bekrachtigen voor het geval die ongeldig zijn. Maar als die besluiten ongeldig zijn, kan zij daartoe niet oproepen namens [appellant 2] in zijn hoedanigheid van directeur. Die is dan immers geen directeur. Deze wijze van bijeenroeping vormt dus een beroepsfout, aldus [appellanten]
De besluiten van 28 februari 2014 zijn ten aanzien van Windpark [plaats 4] GmbH in dezelfde procedure als de besluiten van 12 februari 2014 voorgelegd aan het Landgericht Kleve en - om dezelfde redenen als de besluiten van 12 februari 2014 - eveneens nietig verklaard.
De besluiten hiervoor genoemd onder 3) (de nieuwe voorwaardelijke vergadering bij Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH) zijn door [naam 1] in een nieuwe procedure voorgelegd aan het Landgericht Kleve. Ook deze besluiten zijn nietig verklaard vanwege diverse vormfouten. Desondanks heeft Bavelaar ook tegen deze besluiten (tevergeefs) hoger beroep ingesteld.
6.27.
Ook deze fouten heeft Bavelaar onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat ook deze vast zijn komen te staan.
Overige besluiten
6.28.
[appellanten] stellen vervolgens dat Bavelaar ook bij de besluiten van 17 maart 2014, 28 maart 2014, 15 juli 2014, 4 augustus 2014, 25 augustus 2014 en 17 december 2014 diverse beroepsfouten heeft gemaakt. Zij hebben hun stellingen uitvoerig onderbouwd en Bavelaar heeft het een en ander onvoldoende concreet en gemotiveerd weersproken.
6.29.
Al met al is komen vast te staan dat Bavelaar verschillende vormfouten heeft gemaakt bij haar opdracht om [naam 1] als bestuurder te doen ontslaan en [appellant 2] als bestuurder te doen benoemen in de Duitse vennootschappen Windpark [plaats 4] GmbH en Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH. Naar het oordeel van het hof heeft Bavelaar door het maken van deze vele vormfouten niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat had mogen verwacht. Deze vormfouten kwalificeren dus als beroepsfouten. De grieven 3, 8, 9 en 10 slagen dus.
De inschrijvingen in het Duitse handelsregister en de procedures daarover (grief 11)
6.30.
Met grief 11 komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat Bavelaar geen beroepsfouten zou hebben gemaakt bij de inschrijvingen in het Duitse Handelsregister en de procedure daarover. Zij betogen in dit verband het volgende.
6.31.
Inschrijving bij het Amtsgericht (in Duitsland wordt het handelsregister beheerd door het Amtsgericht) van [appellant 2] als bestuurder bij Windpark [plaats 4] GmbH en Windpark [plaats 5] - [plaats 6] GmbH - en van Windpark [plaats 5] - [plaats 6] Vertriebsgesellschaft mbH als beherend vennoot van Windpark [plaats 6] GmbH & Co. KG en Windpark [plaats 5] GmbH & Co. KG - was nodig om derden van die vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen overtuigen, in het bijzonder de banken die die windparken financierden. Aan Bavelaar was om die reden opdracht gegeven om die inschrijvingen te verzorgen, nadat de betreffende benoemingen hadden plaatsgevonden. Voor de benoeming vormt inschrijving bij het Amtsgericht geen constitutief vereiste, aldus [appellanten]
6.32.
[appellanten] wijzigen hiermee de feitelijke grondslag van de door hen gestelde beroepsfouten ten opzichte van de feitelijke grondslag in eerste aanleg. Zij hebben bij nadere bestudering van de stukken geconstateerd dat Bavelaar uitgebreide pogingen heeft ondernomen om [appellant 2] /Windpark [plaats 5] - [plaats 6] Vertriebsgesellschaft mbH als bestuurder/beherend vennoot in te schrijven bij het Amtsgericht op basis van ongeldige besluiten. Hoewel het Amtsgericht Kleve die vier verzoeken tot inschrijvingen (van 6, 7, 9 en 12 mei 2014) terecht heeft afgewezen, heeft Bavelaar die afwijzingen middels een soort kort geding procedure (‘sofortige Beschwerde’) laten toetsen door het Oberlandesgericht Düsseldorf.
6.33.
[appellanten] stellen dat de pogingen van Bavelaar om die ongeldige besluiten in te schrijven bij het Amtsgericht beroepsfouten vormen, omdat Bavelaar had moeten inzien dat deze besluiten ongeldig waren. De sofortige Beschwerde bij het Oberlandesgericht Düsseldorf vormen om dezelfde reden beroepsfouten.
6.34.
Bavelaar verweert zich hiertegen door te stellen dat zij geen onnodige acties heeft ondernomen en dat het juist een beroepsfout van haar zou zijn geweest als zij had nagelaten het Amtsgericht te verzoeken de besluiten in te schrijven. Zij onderbouwt haar verweer als volgt. Weliswaar heeft ook in Duitsland de in- en uitschrijving van een bestuurder slechts declaratoire werking, maar die inschrijving is wel van belang, omdat derden in beginsel mogen vertrouwen op de juistheid van de inschrijvingen in het Duitse handelsregister. [appellanten] hebben haar de opdracht gegeven te bewerkstelligen dat [naam 1] niet langer als bestuurder in het handelsregister werd vermeld. De [naam 1] Groep heeft zich verzet tegen de aanpassingen omdat zij het Landgericht Kleve had verzocht de nietigheid van die besluiten vast te stellen. Volgens Bavelaar stelde het Amtsgericht zich vervolgens ten onrechte op het standpunt dat pas tot wijziging van het handelsregister kon worden overgegaan, nadat bij een in kracht en gezag van gewijsde gegaan vonnis de geldigheid van de besluiten was bevestigd. Daarom is Bavelaar tegen de afwijzing van het verzoek tot inschrijving van de eerste ronde van de besluiten in bezwaar en beroep gegaan. Dit was tevergeefs, omdat het Landgericht Kleve inmiddels had vastgesteld dat deze besluiten nietig waren. In het kader van de tweede en derde ronde van de besluiten heeft Bavelaar het Amtsgericht eveneens verzocht over te gaan tot aanpassingen in het handelsregister, maar ook toen stelde het Amtsgericht zich op het standpunt dat pas tot inschrijving kon worden overgegaan nadat in een onherroepelijk vonnis de geldigheid van de onderliggende besluiten was vastgesteld. Tegen deze beslissingen heeft Bavelaar geen hoger beroep ingesteld. Nadat in hoger beroep de geldigheid van de in de derde ronde genomen besluiten was komen vast te staan, heeft het Amtsgericht het handelsregister aangepast.
6.35.
Ook als waar is dat [appellanten] Bavelaar de opdracht hadden gegeven ervoor te zorgen dat [naam 1] niet meer als bestuurder in het register zou worden vermeld, had Bavelaar - gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over de besluiten - moeten weten dat die exercitie kansloos was en had zij [appellanten] moeten adviseren daarvan af te zien. Dat zij dat gedaan heeft, heeft zij niet gesteld en dat blijkt ook niet uit het dossier. Deze handelswijze levert naar het oordeel van het hof een beroepsfout op. Ook van het instellen van hoger beroep tegen de afwijzende beslissingen had Bavelaar om dezelfde reden moeten afzien en ook dit levert een beroepsfout op. Grief 11 slaagt dus eveneens.
Causaal verband
6.36.
[appellanten] stellen dat er causaal verband bestaat tussen de beroepsfouten en de gestelde schade. Als de daartoe benodigde aandeelhoudersbesluiten ineens goed waren voorbereid en genomen en als pas was verzocht om de inschrijving van het handelsregister aan te passen nadat de besluiten rechtsgeldig waren genomen en afgezien was van het instellen van hoger beroep, dus als Bavelaar geen beroepsfouten zou hebben gemaakt, dan had dat aanzienlijk minder kosten voor [appellanten] meegebracht, aldus KLC c.s. Zij hebben zich daarbij op de omkeringsregel beroepen. Bavelaar voert aan dat de omkeringsregel in deze zaak niet van toepassing is en dat de vermeende vormfouten niet hebben geleid tot de nietigheid van de besluiten. Hij stelt dat de diverse besluitrondes en procedures slechts plaatsvonden omdat het (i) het Landgericht Kleve in de eerste ronde (ten onrechte) oordeelde dat er geen geldige volmacht was en (ii) het Landgericht Kleve in de tweede ronde ten onrechte oordeelde dat een te korte oproepingstermijn was gehanteerd. Volgens Bavelaar was de schade daarom ook ontstaan als de gestelde vormfouten niet waren gemaakt.
6.37.
Het hof leidt uit de vaststaande feiten het causaal verband af. Indien Bavelaar direct met inachtneming van de statuten van de betrokken vennootschappen en de Duitse wet de verschillende besluiten had voorbereid, had zij immers veel minder kosten gemaakt en hadden [appellanten] die kosten ook niet hoeven dragen. Dat het Landgericht Kleve (tot tweemaal toe) een onjuist oordeel heeft geveld is niet aannemelijk geworden, maar bovendien niet ter zake. Het komt eropaan of het Landgericht, als Bavelaar helemaal geen fouten had gemaakt, de besluiten ook nietig had verklaard en voor een dergelijke uitkomst ontbreekt elke concrete aanleiding. Over de toepasselijkheid van de omkeringsregel behoeft niet te worden beslist.
Omvang van de schade
6.38.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de vordering van [appellanten] voor zover die ziet op de geleden schade als gevolg van de beroepsfouten in het kader van de besluiten en de inschrijving daarvan in het Handelsregister voor toewijzing in aanmerking komt. [appellanten] begroten de schade in verband met de inschrijving in het handelsregister op € 6.438,65 aan facturen voor werkzaamheden en € 240 aan griffierechten. De schade als gevolg van de beroepsfouten in verband met de besluiten becijferen zij op € 365.792,90 aan facturen voor werkzaamheden, een bedrag van € 6.327 aan griffierechten voor het Landgericht Kleve en een bedrag van € 36.074,20 aan proceskosten.
6.39.
Bavelaar heeft de gestelde omvang van de schade betwist. Zij betwist dat, zoals [appellanten] aan hun berekening ten grondslag leggen, slechts 37,5 uur nodig zou zijn geweest voor het verzorgen van de besluiten. Dit is gezien de omvang van de werkzaamheden allesbehalve een realistisch urenaantal en gebaseerd op natte vinger werk, aldus Bavelaar. Bavelaar benadrukt daarnaast dat het beoogde doel, de uitschrijving van [naam 1] als bestuurder van [plaats 4] GmbH en [plaats 5] - [plaats 6] GmbH, uiteindelijk is bereikt. Bovendien, zo stelt Bavelaar, heeft de [naam 1] Groep ook het geldige besluit aan het Landgericht Kleve en het Oberlandesgericht Düsseldorf ter beoordeling voorgelegd. Het is, zo stelt Bavelaar, verder onbegrijpelijk dat [appellanten] ook declaraties opvoeren die betrekking hebben op de periode ná het rechtsgeldige besluit.
6.40.
Het hof is van oordeel dat de omvang van de schade niet precies kan worden vastgesteld en zal daarom, indien komt vast te staan dat het beroep op de klachtplicht faalt, in een eindarrest gebruik maken van zijn bevoegdheid om de schade te schatten.
Eigen schuld
6.41.
Bavelaar heeft nog aangevoerd dat haar vergoedingsplicht verminderd moet worden in verband met eigen schuld aan de kant van [appellanten] Zij stelt dat [appellanten] niet voldaan hebben aan hun schadebeperkingsplicht. Het hof is van oordeel dat Bavelaar onvoldoende heeft gesteld voor het oordeel dat de schade als gevolg van de beroepsfouten mede een gevolg is van omstandigheden die aan [appellanten] zijn toe te rekenen. Het beroep op eigen schuld faalt daarom.
Voorlopige conclusie in principaal appel
6.42.
Het hof komt in principaal appel tot de voorlopige conclusie dat (een deel van) de grieven slagen en het bestreden vonnis vernietigd zal moeten worden, in geval zou blijken dat het beroep op de klachtplicht niet slaagt.
Grief in incidenteel appel
6.43.
In grief I in incidenteel appel keert Bavelaar zich tegen de proceskostenveroordeling in reconventie in eerste aanleg en vermeerdert zij haar eis. Zij voert aan dat de rechtbank ten onrechte slechts het liquidatietarief heeft toegepast, terwijl partijen zijn overeengekomen dat ook andere kosten door de [appellant 2] Groep vergoed zouden worden. Zoals hiervoor reeds overwogen, komt het hof in het principale appel tot de voorlopige slotsom dat het bestreden vonnis vernietigd zal moeten worden.
Slotoverweging
6.44.
In afwachting van de aktewisseling als in het dictum omschreven, houdt het hof iedere verdere beslissing aan. Het hof geeft partijen in overweging om, ter voorkoming van verdere kosten, hun geschil alsnog in der minne te regelen.

7.Beslissing

Het hof:
7.1.
verwijst de zaak naar de rol van 21 januari 2025 voor het nemen van een akte als bedoeld in rov. 6.5 door Bavelaar;
7.2.
bepaalt dat [appellanten] in de gelegenheid zullen worden gesteld om een antwoordakte in te dienen binnen vier weken nadat Bavelaar de in rov. 7.1 bedoelde akte heeft genomen;
7.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, E.M. de Stigter en T. Riyazi en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.