ECLI:NL:GHAMS:2024:3491

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.308.985/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over de feitelijke erfgrens en eigendom van een strook grond

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen over de feitelijke erfgrens en de eigendom van een strook grond. De appellanten, wonend te [woonplaats], hebben in hoger beroep een verklaring voor recht gevorderd, waarbij zij stellen dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond die volgens hen verder loopt dan de kadastrale grens. De geïntimeerde, ook wonend te [woonplaats], betwist dit en stelt dat de feitelijke erfgrens samenviel met de kadastrale erfgrens. Het hof heeft eerder op 13 februari 2024 een tussenarrest gewezen, waarin het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de feitelijke erfgrens anders liep dan de kadastrale erfgrens. In het eindarrest van 17 december 2024 heeft het hof de vorderingen van de appellanten toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de strook grond door verjaring eigendom is geworden van de appellanten. Het hof heeft de geïntimeerde veroordeeld om deze strook grond leeg en vrij van objecten ter beschikking te stellen aan de appellanten en mee te werken aan een wijziging van het kadastrale register. Tevens is de geïntimeerde in de proceskosten veroordeeld, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft de bestreden vonnissen vernietigd voor zover deze de vorderingen van de appellanten afwezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.308.985/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/688016 / HA ZA 20-808
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2024
inzake

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. C. Hofmans te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.R.E. Janowski te Amsterdam.
Partijen worden hierna weer [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft in deze zaak op 13 februari 2024 een tussenarrest gewezen (hierna: het tussenarrest). Voor het procesverloop van deze zaak tot aan die datum verwijst het hof naar het tussenarrest. De zaak is naar de rol verwezen voor akte uitlating door [appellanten] [geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld op deze akte te reageren.
Partijen hebben de bedoelde aktes genomen, waarna weer arrest is gevraagd.

2.De verdere beoordeling

Het tussenarrest
2.1.
Het hof brengt in herinnering dat tussen [appellanten] en [geïntimeerde] in de kern in geschil is waar tot de sloop en bouw op het perceel van [appellanten] (perceel [#] ), de feitelijke erfgrens tussen de percelen van partijen liep. Volgens [appellanten] liep deze grens voorbij de kadastrale grens, over het kadastrale perceel van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de feitelijke erfgrens samenviel met de kadastrale erfgrens.
2.2.
In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat de voormalige feitelijke erfgrens anders liep dan de kadastrale erfgrens. De
eerste grief, waarbij [appellanten] hebben betoogd dat de strook grond in de voortuin optisch onderdeel vormde van hun perceel en ook door hun rechtsvoorgangers werd gebruikt, slaagt.
2.3.
Het hof heeft aan dit oordeel, samengevat, ten grondslag gelegd:
( i) Een brief van [Persoon] namens Megapol aan de gemachtigde van [geïntimeerde] van 12 maart 2018, waarin onder meer staat:
Tot voor de sloop van de oude situatie had uw cliёnt een doorgang langs zijn huis van 51cm op het smalste deel (vooraan).
In de nieuwe situatie is er een extra ruimte ontstaan van 88cm (gezamenlijk dus 139cm) welke ruimte altijd in gebruik is geweest door nr [#] en waar ook aanspraak op gemaakt wordt.
  • ii) Foto’s die [geïntimeerde] heeft overgelegd (producties 7 en 8 bij de conclusie van antwoord), waaruit blijkt dat de oude poortdeur tussen de groene schuur en de garage van [geïntimeerde] smaller was dan de nieuwe poortdeur tussen de woning van [appellanten] en de garage van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] onderkent dit maatverschil ook.
  • iii) De door [appellanten] overgelegde schriftelijke verklaring van [Persoon] van 10 augustus 2021, waarin onder meer staat:
U ziet op beide[de luchtfoto en uitsnede uit het gemeentelijk bestemmingsplan, hof]
dat de erfafscheiding tussen beide percelen niet verder dan ca 50-75 cm van de bebouwing van nr 331 verwijderd ligt e.a. duidelijk aangegeven door bouwwerken en/of verhardingen (…).
Uit de tekeningen die in de verklaring zijn opgenomen, heeft het hof opgemaakt dat na de sloop van de woning en groene schuur en met de nieuwe bebouwing meer ruimte is ontstaan tussen beide panden.
( iv) De oude trottoirband, waarmee volgens partijen de feitelijke erfgrens (destijds) is aangeduid, en die op relatief korte afstand van de zijgevel van de garage van [geïntimeerde] liep.
2.4.
Het hof oordeelde dat het strookje grond waarmee de groene schuur de oude trottoirband overschreed, niet door verjaring eigendom is geworden van [appellanten] Gelet hierop falen de
tweede en derde griefvan [appellanten]
2.5.
Het hof overwoog vervolgens:
3.22.
Gelet op al het voorgaande neemt het hof tot uitgangspunt dat de voormalige feitelijke erfgrens liep vanaf het onbetwiste beginpunt aan de straatkant, langs de oude trottoirband en vervolgens in een recht doorgaande lijn onder de voormalige groene schuur door naar achter. Omdat die situatie heeft bestaan vanaf (in ieder geval) eind jaren tachtig tot aan de sloop van de oude bebouwing op perceel [#] in 2017, zijn [appellanten] door verjaring eigenaar geworden van de strook grond voorbij de kadastrale grens tot aan die trottoirband en recht doorgaande lijn.
3.23.
Onvoldoende duidelijk is echter in welke hoek en/of met hoeveel centimeter de voormalige feitelijke grens de kadastrale grens overschreed. Uit de standpunten van [appellanten] , de tot op heden overgelegde stukken en ook de redactie van hun vorderingen is dit niet op te maken. (…).
3.24.
Mogelijk bieden de door Megapol genoemde maten (…) aanknopingspunten. Ook een reconstructie of opgraving van de oude trottoirband zou uitsluitsel kunnen geven. Naar het hof heeft begrepen tijdens de mondelinge behandeling, is deze trottoirband niet (volledig) verwijderd.
Het hof zal [appellanten] in de gelegenheid stellen zich hierover bij akte uit te laten, concreet en (zoveel mogelijk) met stukken onderbouwd. [appellanten] zullen zich verder moeten uitlaten over hoe de desbetreffende stellingen vertaald moeten worden naar wat zij vorderen. De huidige vordering is in dit opzicht (te) weinig concreet geformuleerd.
De aktes van partijen
2.6.
[appellanten] hebben bij hun akte betoogd dat voor de berekening van de recht doorgaande lijn (3.22 tussenarrest) minimaal twee referentiepunten noodzakelijk zijn. Aan de hand van die referentiepunten kan vervolgens de lijn worden doorgetrokken tot aan waar de strook grond loopt.
Het vertrekpunt van de lijn (referentiepunt 1) is de stalen paal van het stalen hekwerk van [geïntimeerde] aan de straatkant. Dit punt staat tussen partijen niet ter discussie.
Wat betreft het tweede referentiepunt nemen [appellanten] de tekening “Erfgrenzen, bron Kadaster” van (architect) [Persoon] tot uitgangspunt (overgelegd als producties 13 en 14 bij hun akte). [Persoon] heeft in die tekening getoond dat vanaf de witte hoeklijn/daktrim garage van [geïntimeerde] , haaks naar de betonband, de afstand afgerond 51 cm bedraagt. In de huidige nieuwe situatie is hier extra ruimte voor [geïntimeerde] ontstaan van afgerond 88 cm. Het tweede referentiepunt ligt dan ook (in een rechte hoek) 51 cm af van de witte hoeklijn/daktrim van de garage van [geïntimeerde] .
De recht doorgaande lijn loopt vervolgens door tot aan de gemeentegrond, aldus nog steeds [appellanten]
2.7.
[geïntimeerde] betwist de door [Persoon] genoemde maten. Hij legt hieraan het volgende ten grondslag.
In een bouwtekening die in opdracht van [geïntimeerde] is gemaakt voor een verbouwing, staat als maat van de doorgang ongeveer 100 cm vermeld, op het smalste deel. [geïntimeerde] kon ook altijd met een kruiwagen door de doorgang, zodat deze in ieder geval breder moet zijn geweest dan 51 cm.
[geïntimeerde] heeft de huidige breedte opgemeten tussen de zijmuur van zijn garage en de zijmuur van de woning van [appellanten] op het smalste deel. Hij komt uit op een breedte van 126 cm, en niet op een breedte van 139 cm. De in de brief van 12 maart 2018 genoemde extra ruimte in de nieuwe situatie kan dan ook geen 88 cm zijn geweest; deze ruimte is significant minder breed.
[geïntimeerde] gaat erin mee dat twee referentiepunten noodzakelijk zijn om een recht doorgaande lijn te kunnen trekken. Hij kan zich ook vinden in het door [appellanten] genoemde eerste referentiepunt. [geïntimeerde] betwist referentiepunt 2. Hij stelt in dit verband dat de tekening “Erfgrenzen, bron kadaster” geen kadastertekening is, maar een door [Persoon] zelf vervaardigde tekening. Deze tekening is bovendien niet correct. Volgens [geïntimeerde] ligt referentiepunt 2 niet op 51 cm van de witte hoeklijn/daktrim van zijn garage, maar een flink stuk verder richting de linker zijgevel van [appellanten] Hoeveel precies is echter niet te zeggen, als gevolg waarvan geen rechte lijn kan worden getrokken vanaf het onbetwiste referentiepunt 1, aldus [geïntimeerde] .
2.8.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat [geïntimeerde] grond van [appellanten] bij zijn perceel heeft getrokken. Daardoor is de ligging van de voormalige feitelijke erfgrens moeilijk vast te stellen. Ook is voldoende gebleken dat de doorgang in de oude situatie smal was, althans aanzienlijk smaller dan in de huidige situatie (zie onder meer 3.10 tot en met 3.13 tussenarrest). [geïntimeerde] heeft dit ter zitting bovendien zelf gedemonstreerd door te laten zien dat hij in de oude situatie zijdelings door de doorgang moest, terwijl de breedte van de huidige doorgang volgens [geïntimeerde] in zijn akte 126 cm is. De stelling van [geïntimeerde] dat hij altijd met een kruiwagen door de doorgang kon (zodat de doorgang in ieder geval breder moet zijn geweest dan 51 cm), strookt niet met die demonstratie. [geïntimeerde] heeft bovendien niet gesteld, laat staan onderbouwd, hoe breed zijn kruiwagen was.
Het hof kan [geïntimeerde] evenmin volgen in zijn standpunt dat de tekening van [Persoon] zoals [appellanten] deze bij hun akte hebben overgelegd, niet klopt, en dat dit zou blijken uit referentiepunt 1. Het hof ziet niet dat [Persoon] dit punt in de tekening ‘een stuk aan de linkerkant naast de linker zijmuur van het huis van [appellanten] ’ heeft geplaatst.
Het hof brengt verder in herinnering dat [Persoon] in zijn brief van 12 maart 2018 al heeft aangegeven dat de doorgang op het smalste deel 51 cm breed was, en dat (de gemachtigde van) [geïntimeerde] daarop niet heeft gereageerd (zie 2.3 onder (i) hierboven en 3.10 van het tussenarrest).
De (onderhavige) betwisting door [geïntimeerde] van de door [Persoon] genoemde maten overtuigt het hof dus niet.
Nu [geïntimeerde] evenmin een ander concreet tweede referentiepunt heeft genoemd, noch een andere afstand daarvan tot de oude trottoirband, zal het hof uitgaan van de door [appellanten] genoemde referentiepunten en maten.
2.9.
Voor zover [appellanten] zich nog nader hebben uitgelaten over de positie van de groene schuur en een achtergelegen tweede schuur, behoeven deze stellingen geen nadere bespreking omdat [appellanten] hieraan geen duidelijke conclusie verbinden en het door hen primair gevorderde reeds zal worden toegewezen. Het hof merkt overigens op dat uit de door [appellanten] overgelegde foto (productie 18 bij hun akte), geen duidelijk beeld naar voren komt over de loop van de oude trottoirband.
2.10.
[appellanten] hebben de gevorderde verklaring voor recht nader geconcretiseerd, zoals waarom verzocht in 3.24 van het tussenarrest. De primair gevorderde verklaring voor recht, zoals in het dictum geherformuleerd, is toewijsbaar, zodat het hof niet toekomt aan wat [appellanten] in subsidiaire zin hebben gesteld en gevorderd.
Ook de geboden de strook grond leeg en vrij van objecten aan [appellanten] ter beschikking te stellen en tot medewerking door [geïntimeerde] aan een wijziging van het kadastraal register, zijn toewijsbaar zoals gevorderd. Het hof zal hieraan echter geen dwangsom verbinden, omdat [appellanten] (onverminderd) niet hebben geconcretiseerd binnen welke termijn [geïntimeerde] aan deze veroordelingen zou moeten voldoen.
Slotsom en proceskosten
2.11.
Grief I treft doel, grieven II en III niet. Bij deze stand van zaken behoeven de overige grieven geen behandeling meer, met dien verstande dat, omdat [geïntimeerde] in het hoger beroep grotendeels in het ongelijk is gesteld, hij zal worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties, hetgeen meebrengt dat ook
grief VIII(voor zover ziende op de kostenveroordeling jegens [geïntimeerde] ) slaagt. De bestreden vonnissen worden vernietigd, voor zover de vorderingen van [appellanten] tegen [geïntimeerde] zijn afgewezen en [appellanten] in de proceskosten van [geïntimeerde] zijn veroordeeld.
Het hof stelt de proceskosten als volgt vast:
Eerste aanleg:
- explootkosten € 108,54
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat € 1.126,00 (tarief € 563,00, 2 punten)
Totaal € 1.538,54.
Hoger beroep:
- explootkosten € 125,03
- griffierecht € 343,00
- salaris advocaat € 1.535,00 (tarief € 614,00, 2,5 punten)
Totaal € 2.003,03.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen, voor zover daarbij de vorderingen van [appellanten] tegen [geïntimeerde] zijn afgewezen en [appellanten] in de proceskosten van [geïntimeerde] zijn veroordeeld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de strook grond vanuit het perceel van [appellanten] bezien liggend voor de lijn die loopt van voormeld eerste referentiepunt in de voortuin van [geïntimeerde] naar voormeld tweede referentiepunt in een verder doorgaande rechte lijn tot aan de gemeentegrond, door verjaring eigendom is geworden van [appellanten] ;
beveelt [geïntimeerde] deze strook grond leeg en vrij van objecten ter beschikking te stellen aan [appellanten] ;
beveelt [geïntimeerde] mee te werken aan een navenante wijziging van het kadastrale register;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op:
- € 1.538,54 voor de eerste aanleg,
- € 2.003,03 voor het hoger beroep,
- € 178,- voor nasalaris,
te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, E.K. Veldhuijzen van Zanten en I. de Greef en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.