Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
[naam 1] (hierna: [naam 1] ), de in de appeldagvaarding onder 8 genoemde appellante. Het hof oordeelt - onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van dit hof van 19 februari 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:489) - dat sprake is van een terbeschikkingstelling in de zin van artikel 8 lid 1 Waadi. Het verweer dat de terbeschikkingstelling van [naam 1] eindigde toen zij niet langer bij de inlener kon re-integreren, wordt gepasseerd.
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
1 juli 2014 opgezegd.
4.Eerste aanleg
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat op hun werkzaamheden voor G4S de Waadi van toepassing is en dat G4S gehouden is de dientengevolge door [appellanten] geleden schade (loonderving) met toepassing van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984) te vergoeden, vermeerderd met vertragingsrente en kosten. Verder hebben [appellanten] gevorderd dat G4S wordt veroordeeld tot afgifte van loonstroken en jaaropgaven aan de hand waarvan de door G4S aan [appellanten] betaalde vergoeding kan worden vastgesteld.
5.Beoordeling
- en dus tijdig - opnieuw heeft gestuit. De vorderingen van [naam 1] zijn daarom niet verjaard, voor zover deze zien op de periode van 26 februari 2011 (vijf jaar voor haar eerste stuitingsbrief) tot 1 juli 2014 (datum einde dienstverband).
Eind 2013 is duidelijk geworden dat op de DBV locaties per uiterlijk 1 juli 2014 in het geheel geen personeel van G4S C&JS meer zal worden ingehuurd door DJI, waardoor de activiteiten van de Business Unit C&JS dan volledig zullen zijn beëindigd. (…) Eventuele toekomstige, hernieuwde inhuuropdrachten zullen worden ondergebracht bij de Business Unit Security Services”. Aldus is naar het oordeel van het hof wel sprake van het ter beschikking stellen van personeel door G4S aan DJI, en is niet sprake van een zelfstandige uitgevoerde dienst door G4S.
afdelingshoofd van DJI. G4S heeft bevestigd dat de teams soms gemengd waren (dit was volgens haar niet de bedoeling) en heeft tevens verklaard dat er aanwijzingen door DJI werden gegeven over de uitvoering van het werk. Anders dan G4S aanvoert, waren dit geen aanwijzingen van een (volgens G4S hoog gereguleerde) opdrachtgever aan een opdrachtnemer, maar betrof dit werkgeversgezag. Het was immers uiteindelijk DJI die bepaalde hoe de werkzaamheden werden uitgevoerd. G4S heeft ook erkend dat het afdelingshoofd en daarmee DJI eindverantwoordelijk was. Als er bijvoorbeeld discussie bestond tussen een unitmanager van G4S en het afdelingshoofd van DJI, dan besliste het afdelingshoofd, zo heeft G4S uitdrukkelijk verklaard. Het G4S personeel kreeg ook een opleiding van zes weken, die door DJI werd gegeven. Dit alles duidt erop dat de leiding en het toezicht over de werkzaamheden van [naam 1] bij DJI lag. Dat G4S wel verantwoordelijk was voor onder meer de inroostering en personeelszaken, en een eigen handboek, gedragscode en uniform had, maakt dit niet anders. Dit zijn secundaire organisatorische zaken. Waar het om gaat is wie het toezicht en de leiding over het werk had. Dat was, zoals gezegd, DJI.
deed - een deel van het loon (een primaire arbeidsvoorwaarde) te laat heeft betaald, betreft dit slechts een klein deel. Het hof acht 20% daarom billijk.
6.Beslissing
26 februari 2011 tot 1 juli 2014 conform toepassing van het ARAR en het BBRA 1948, vermeerderd met 25% vertragingsrente, te voldoen;