ECLI:NL:GHAMS:2024:3457

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.335.085/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van de appellant in het hoger beroep en kostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door mr. [appellant] q.q. in zijn hoedanigheid als opvolgend bewindvoerder over het vermogen van [Persoon 1]. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vordering van de eerdere bewindvoerders werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de geldlening van [Persoon 1] aan [geïntimeerde] was kwijtgescholden. De appellant heeft geprobeerd om hoger beroep in te stellen, maar de kantonrechter weigerde de machtiging om dit te doen. Dit leidde tot een procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de weigering bevestigde. Op 18 juli 2024 zijn de eerdere bewindvoerders ontslagen en is mr. [appellant] benoemd als nieuwe bewindvoerder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2024 heeft mr. [appellant] q.q. niet deelgenomen, terwijl [geïntimeerde] wel aanwezig was en het woord voerde. De appellant heeft geen grieven ingediend, wat volgens het hof betekent dat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Het hof heeft geoordeeld dat het anticipatie-exploot van [geïntimeerde] niet getuigt van onzorgvuldig of laakbaar procesbeleid. De kosten van het geding zijn aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op een totaal van € 1.780 aan griffiegeld, € 129,14 aan explootkosten en € 1.287 voor salaris advocaat. Het hof heeft de appellant veroordeeld in deze kosten en hem niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.335.085/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/730725 / HA ZA 23-218
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2024
inzake
mr. [appellant] q.q.in hoedanigheid van opvolgend bewindvoerder over het vermogen van [Persoon 1] (voorheen [Persoon 2] en [Persoon 3] )
kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Witvoet te Langbroek,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K.Chr. Spee te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna mr. [appellant] q.q. en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 26 september 2023 zijn de eerdere bewindvoerders (hierna [eerdere bewindvoerders] q.q.) in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2023, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [eerdere bewindvoerders] q.q. als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde, met oproeping van [geïntimeerde] om op 31 oktober 2023 op de rolzitting van het hof te verschijnen.
De zaak is niet aangebracht op de rol van 31 oktober 2023.
Op 3 november 2023 hebben [eerdere bewindvoerders] q.q. aan [geïntimeerde] een exploot doen uitbrengen tot herstel van het verzuim om de zaak op 31 oktober 2023 bij het hof aan te brengen, met oproeping van [geïntimeerde] om op de rolzitting van 19 november 2024 bij het hof te verschijnen.
Op 20 november 2023 heeft [geïntimeerde] aan [eerdere bewindvoerders] q.q. een anticipatie-exploot doen uitbrengen, met vervroeging van de datum van zijn oproeping om bij het hof te verschijnen naar 28 november 2023.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • incidentele memorie tot verwijzing naar slaaprol met producties van [Persoon 2] q.q.;
  • memorie van antwoord van [geïntimeerde] ;
  • akte overleggen producties met producties van [eerdere bewindvoerders] q.q.;
  • akte overlegging nadere producties met producties van [geïntimeerde] .
Op 20 november 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgehad. Partijen hebben hun zaak doen toelichten door hun advocaten, mr. Witvoet aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft ook zelf het woord gevoerd; mr. [appellant] q.q. is niet verschenen. Van de zijde van mr. [appellant] q.q. is ter zitting nog een akte genomen met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
[eerdere bewindvoerders] q.q. zijn bij beschikking van 15 september 2022 benoemd tot bewindvoerders over het vermogen van [Persoon 1] . Op 17 februari 2023 hebben zij in die hoedanigheid met een op 9 februari 2023 van de kantonrechter verkregen machtiging tegen [geïntimeerde] een procedure aanhangig gemaakt over een geldvordering uit hoofde van een geldlening van [Persoon 1] aan [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft tot verweer in die procedure zich erop beroepen dat [Persoon 1] hem de geldlening had kwijtgescholden. In het vonnis waarvan beroep is [geïntimeerde] in het gelijk gesteld en is de vordering van [eerdere bewindvoerders] q.q. afgewezen, met veroordeling van [eerdere bewindvoerders] q.q. in de kosten.
2.2.
Op 13 september 2023 (kort voor het uitbrengen van de appeldagvaarding) hebben [eerdere bewindvoerders] q.q. de kantonrechter een machtiging gevraagd om namens [Persoon 1] tegen het vonnis hoger beroep in te stellen. Bij beschikking van 12 oktober 2023 heeft de kantonrechter de machtiging geweigerd. [eerdere bewindvoerders] q.q. zijn van die weigering in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij beschikking van 4 juli 2024 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden op dat beroep afwijzend beslist.
2.3.
Bij beschikking van 18 juli 2024 zijn [eerdere bewindvoerders] q.q. op verzoek van [geïntimeerde] ontslagen als bewindvoerders over het vermogen van [Persoon 1] en is mr. [appellant] q.q. in die hoedanigheid benoemd.

3.Beoordeling

3.1
Bij het nemen van de incidentele memorie tot verwijzing naar slaaprol stonden [Persoon 2] q.q. voor memorie van grieven, nadat hen eerder een - tevens laatste - ambtshalve uitstel was verleend op de voet van artikel 2.19 van het Landelijk procesreglement. Die memorie is door de roladministratie kennelijk als memorie van grieven aangemerkt. Mr. [appellant] q.q. maakt tegen die uitleg geen bezwaar; terecht nu het fenomeen slaaprol niet meer bestaat. De memorie bevat echter geen grieven, oftewel gronden waarop het vonnis waarvan beroep zou moeten worden vernietigd.
3.2.
[geïntimeerde] heeft zich bij antwoord eveneens terecht op het standpunt gesteld dat zonder grieven (inmiddels) mr. [appellant] q.q. in het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ook daartegen maakt mr. [appellant] q.q. geen bezwaar. Hij wil in afwijking van de hoofdregel van artikel 237 lid 1 Rv een kostenveroordeling ten laste van [geïntimeerde] . Het is hem daarbij te doen om de kosten vanaf - en het hof begrijpt met inbegrip van - het anticipatie-exploot. Volgens mr. [appellant] q.q. zijn die kosten door toedoen van [geïntimeerde] nodeloos aangewend en veroorzaakt en moeten die kosten daarom voor zijn rekening worden gelaten en gebracht.
3.3.
Gelet op het voorgaande ligt de vraag voor of het anticipatie-exploot van [geïntimeerde] al dan niet getuigt van onzorgvuldig / laakbaar procesbeleid. Die vraag wordt ontkennend beantwoord. De mogelijkheid van een anticipatie-exploot is voorzien in artikel 126 Rv. Het is bedoeld voor een geval als dit, waarin tegen een lange termijn is gedagvaard, in casu (na het herstel-exploot) tegen een termijn van een jaar en bijna twee maanden. [eerdere bewindvoerders] q.q. hebben daarmee - op zichzelf begrijpelijk - tijd willen creëren totdat door het Hof Arnhem-Leeuwarden op het hoger beroep tegen de weigering van een machtiging voor dit hoger beroep zou zijn beslist. Niet valt echter in te zien waarom [geïntimeerde] het belang van [eerdere bewindvoerders] q.q. bij zekerheid over een machtiging zwaarder zou hebben moeten laten wegen dan zijn eigen belang bij een voortvarende behandeling van het hoger beroep. Dat is te minder het geval in het licht van de termijn die [eerdere bewindvoerders] daarvoor hadden uitgetrokken. Het hof ziet geen reden om af te wijken van de hoofdregel van artikel 237 lid 1 Rv. Volgens de hoofdregel zal mr. [appellant] q.q. als de partij die in het ongelijk is gesteld in de kosten worden veroordeeld.
3.4.
De slotsom is dat mr. [appellant] q.q. bij gebreke van grieven in het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, met als na te melden zijn veroordeling in de kosten van het hoger beroep, waarbij vanwege de beperkte inhoud van het debat voor salaris advocaat met slechts 1,5 punt van tarief I is gerekend.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart mr. [appellant] q.q. niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt mr. [appellant] q.q. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.780 griffiegeld, € 129,14 explootkosten en € 1.287 voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, W. Aardenburg en F.J. Bloem-Timmermans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.