ECLI:NL:GHAMS:2024:3455

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.336.824/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet ontvankelijk wegens niet inschrijving in rechtsmiddelenregister

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. De partijen zijn samen eigenaar van een woning waarop het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijke beslagen heeft gelegd. Er zijn afspraken gemaakt tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de verkoop van de woning, maar [appellant] heeft deze afspraken niet nagekomen. [geïntimeerde] heeft daarom gevorderd dat [appellant] alsnog meewerkt aan de verkoop en levering van de woning. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen.

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld, maar dit beroep is niet ontvankelijk verklaard omdat zij de inschrijving in het rechtsmiddelenregister niet tijdig heeft gedaan. Het hof oordeelt dat de inschrijving binnen acht dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter had moeten plaatsvinden, maar dat dit pas na de deadline is gebeurd. Hierdoor kan het hof niet toekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak, inclusief de vraag of er sprake was van een spoedeisend belang.

Het hof concludeert dat [appellant] niet ontvankelijk is in het hoger beroep en veroordeelt haar in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 1.563,-. Deze kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.336.824/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/345928/ KG ZA 23-614
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2024
in de zaak van
[appellant],
wonend te [plaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. J. van Andel te Driebergen-Rijsenburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.V.M. ten Berge te Eindhoven.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Partijen zijn samen eigenaar van een woning. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft ten laste van beide partijen strafrechtelijke beslagen op de woning gelegd. [geïntimeerde] en [appellant] hebben afspraken met de het OM gemaakt over verkoop van de woning. [appellant] is die afspraken niet nagekomen. [geïntimeerde] wil daarom dat [appellant] alsnog meewerkt aan verkoop en levering daarvan. Daartoe werd [appellant] veroordeeld. Zij heeft daartegen tevergeefs hoger beroep ingesteld omdat zij dat niet tijdig heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 9 januari 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 12 december 2023 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Bij rolbeslissing is partijen vervolgens gevraagd zich gelet op de inhoud van het vonnis, waarover hieronder meer, in hun memories ook uit te laten over de inschrijving van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Vervolgens is een mondelinge behandeling gepland die echter op verzoek van partijen niet is doorgegaan.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [geïntimeerde] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel die vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in haar hoger beroep dan wel tot, zo begrijpt het hof, bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in paragraaf 2 (overwegingen 2.1 tot en met 2.14) van het bestreden vonnis de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen.
[appellant] heeft wel commentaar gegeven op deze opsomming en de feiten genuanceerd of nader toegelicht, maar op zichzelf daartegen niet voldoende kenbaar grieven gericht, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Gelet op de hierna te bespreken uitkomst van dit hoger beroep neemt het hof die feiten niet hieronder op maar verwijst het kortheidshalve naar de opsomming in het bestreden vonnis en hetgeen hiervoor onder 1. in het kort over de zaak is weergegeven.

4.Eerste aanleg

4.1.
Samengevat en voor zover in hoger beroep van belang heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [appellant] te veroordelen om mee te werken aan de ontbinding van de koopovereenkomst van 25 mei 2022 met [naam] betreffende verkoop van de aan partijen in eigendom toebehorende woning,
II. PRIMAIR: [appellant] te veroordelen om mee te werken aan verkoop en levering van de aan partijen in eigendom toebehorende woning aan Kammenga Holding B.V.,
III. te bepalen, dat indien [appellant] niet aan de veroordeling onder I en II voldoet, het vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en medewerking aan ontbinding, verkoop en levering als onder 1. en ll. vermeld,
IV. [appellant] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
V. met veroordeling van [appellant] in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen toegewezen.

5.Beoordeling

De ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.1
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant] niet ontvankelijk is in het hoger beroep. Dit omdat de voorzieningenrechter heeft bepaald dat het vonnis in de plaats kan treden van een (deel van een) tot levering van een registergoed bestemde akte. Het hoger beroep dat op 9 januari 2024 is ingesteld had daarom ingevolge artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen daarna, te weten (volgens [geïntimeerde] ) uiterlijk 16 januari 2024, in het rechtsmiddelenregister behoren te worden ingeschreven. Die inschrijving is echter - ook volgens [appellant] - pas op 18 januari 2024 aan de rechtbank Noord-Holland aangeboden en op 19 januari 2024 ingeschreven, dus te laat.
5.2
[appellant] heeft naar voren gebracht dat de inschrijvingseis niet relevant is omdat [geïntimeerde] geen uitvoering heeft gegeven aan 5.3 van het vonnis waarin is bepaald dat het vonnis in plaats kan treden van de leveringsakte. [geïntimeerde] betwist dat omdat [appellant] niet vrijwillig uitvoering heeft gegeven aan het vonnis. Dit betekent volgens hem dat de inschrijvingseis van het hoger beroep nog steeds geldt, omdat die eis ziet op gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden. Van dat laatste is sprake, aldus [geïntimeerde] , onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad.
5.3
Het hof volgt [geïntimeerde] in zijn stellingen. [appellant] heeft niet vrijwillig uitvoering gegeven aan het vonnis en is dat volgens haar mededelingen in de memorie van grieven ook niet van plan. De bestreden uitspraak kan daarom nog steeds in de plaats treden van de akte van levering. De inschrijvingseis gold dus onverkort. Omdat die inschrijving te laat (want niet uiterlijk op 17 januari 2024) is gedaan is de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde. Dit geldt ook voor het hoger beroep ten aanzien van onlosmakelijk met het onderwerp van de inschrijvingseis verbonden vragen of kwesties zoals opgenomen in het dictum van het bestreden vonnis onder 5.2 en 5.3. De in dit vonnis onder 5.1 opgenomen veroordeling (tot medewerking aan ontbinding van de koopovereenkomst met [naam] ) is dat niet, maar [appellant] heeft tegen die veroordeling geen grieven gericht en heeft overigens blijkens de pleitaantekeningen van de zitting in eerste aanleg naar voren gebracht dat zij zich niet tegen de ontbinding van de koopovereenkomst met [naam] verzet. Voor zover het hoger beroep zich dus tegen die veroordeling richt is het ook niet ontvankelijk.
5.4
Wat betreft de grief van [appellant] tegen het door de voorzieningenrechter aanwezig geachte spoedeisend belang geldt het volgende. Die beslissing maakt deel uit van de beoordeling door de voorzieningenrechter leidend tot de in het dictum van het bestreden vonnis onder 5.2 en 5.3 toegewezen voorzieningen. Omdat [appellant] niet kan worden ontvangen in het daartegen gerichte hoger beroep, komt het hof niet toe aan beoordeling van de beslissing van de voorzieningenrechter inzake het spoedeisend belang. Overigens zou deze grief hoe dan ook niet slagen. De voorzieningenrechter had overwogen dat het spoedeisend belang aanwezig was omdat het voortvloeide uit het gegeven dat de voorzieningen nodig waren om de tussen [geïntimeerde] enerzijds en het OM anderzijds gemaakte afspraken te kunnen nakomen. Indien deze afspraken niet tijdig zouden worden nagekomen door [geïntimeerde] , zou het OM uitvoering geven aan een ontnemingsprocedure, aldus de voorzieningenrechter. Het hof is het eens met dit oordeel. [appellant] heeft niet, althans onvoldoende concreet toegelicht hoe het feit dat [geïntimeerde] een schuld zou hebben aan [appellant] af zou kunnen doen aan het spoedeisend belang van [geïntimeerde] bij zijn vorderingen. Het is verder niet aannemelijk geworden dat dit spoedeisend belang niet meer aanwezig is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het OM bereid is de uitkomst van deze procedure af te wachten. Dat de transactie en de afspraken zijn afgeblazen is onvoldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft in dat verband ook aangevoerd dat de conceptkoopovereenkomst ongewijzigd ondertekend is en bij de notaris ligt ter voorbereiding op de juridische levering.
5.5
De slotsom is dat [appellant] niet ontvankelijk is in het hoger beroep. Dat betekent ook dat het hof niet toekomt aan beoordeling van de beslissing van de voorzieningenrechter ten aanzien van de proceskosten. Die beslissing vloeit immers direct voort uit de toewijzing van de gevorderde ordemaatregelen (5.2 en 5.3 van het bestreden vonnis) en [appellant] kan die toewijzing niet meer in hoger beroep aanvechten. Gelet op deze uitkomst zal zij ook de kosten die [geïntimeerde] in hoger beroep heeft gemaakt moeten betalen.
5.6
Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 349,-
- salaris advocaat € 1.214,- (1 punt)
Totaal € 1.563,-

6.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.563,-;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J. Dun, mr. M.A. Wabeke en mr. M.E. van Rossum en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.