In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1961, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor diefstal in vereniging en schuldheling. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van de zitting op 1 februari 2024 en heeft de tenlasteleggingen in twee gevoegde strafzaken beoordeeld. In zaak A, met parketnummer 15-191747-22, werd de verdachte beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van een snorfiets, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. In zaak B, met parketnummer 15-147938-22, werd de verdachte beschuldigd van diefstal in vereniging. Het hof heeft in zaak B geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking tussen de verdachte en een medeverdachte, waardoor de verdachte van dit feit is vrijgesproken. In zaak A heeft het hof echter vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, omdat hij de snorfiets voor een lage prijs had verworven zonder de herkomst te verifiëren. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, maar het hof heeft rekening gehouden met zijn zorgwekkende medische situatie en heeft besloten om een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat deze reeds ten uitvoer was gelegd.