ECLI:NL:GHAMS:2024:345

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
23-003077-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal in vereniging en veroordeling voor schuldheling na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1961, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor diefstal in vereniging en schuldheling. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van de zitting op 1 februari 2024 en heeft de tenlasteleggingen in twee gevoegde strafzaken beoordeeld. In zaak A, met parketnummer 15-191747-22, werd de verdachte beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van een snorfiets, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. In zaak B, met parketnummer 15-147938-22, werd de verdachte beschuldigd van diefstal in vereniging. Het hof heeft in zaak B geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking tussen de verdachte en een medeverdachte, waardoor de verdachte van dit feit is vrijgesproken. In zaak A heeft het hof echter vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, omdat hij de snorfiets voor een lage prijs had verworven zonder de herkomst te verifiëren. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, maar het hof heeft rekening gehouden met zijn zorgwekkende medische situatie en heeft besloten om een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat deze reeds ten uitvoer was gelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003077-22
datum uitspraak: 15 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2022 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-191747-22 (zaak A) en 15-147938-22 (zaak B), alsmede 15-110453-21 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-191747-22 (hierna: Zaak A):hij op of omstreeks 30 juli 2022 te Beverwijk, een snorfiets (merk Tomos met kenteken [kenteken]), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Zaak met parketnummer 15-147938-22 (hierna: Zaak B):hij op of omstreeks 2 februari 2022 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten aan de [adres 2], alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof in zaak B tot een andere beslissing komt dan de politierechter en mede daarom tot een andere strafoplegging komt.

Vrijspraak zaak B

De advocaat-generaal heeft betoogd dat het onder B ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen en ter onderbouwing daarvan verwezen naar de aangifte van [slachtoffer], de getuigenverklaring van [getuige], het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden en de herkenning van de verdachte door de verbalisant.
Het hof kan, gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte is verklaard, in onderling verband en samenhang bezien, niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd.
Met name acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat tussen de verdachte en de andere verdachte [medeverdachte] sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, nu het dossier onvoldoende bewijs bevat dat sprake is geweest van een vooropgezet plan tussen de verdachte en [medeverdachte], waarbij de verdachte – zoals door de advocaat-generaal is betoogd – degene is geweest die de aangeefster moest afleiden tijdens de insluiping door [medeverdachte]. Onvoldoende valt daarom uit te sluiten dat de insluiping een eenmansactie van [medeverdachte] was.
Naar het oordeel van het hof is om deze reden niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging zaak A

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde schuldheling.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdediging zich neerlegt bij de door de politierechter bewezenverklaarde schuldheling.
Oordeel Hof
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de snorfiets wist dat deze van misdrijf afkomstig was, zodat de verdachte van de impliciet primair tenlastegelegde opzetheling dient te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldheling van de snorfiets. Uit de bewijsmiddelen volgt dat aan de verdachte een snorfiets voor een prijs van € 20 en pep (speed) werd aangeboden en dat er geen sleutels of papieren bij de snorfiets zaten toen de verdachte de snorfiets voorhanden kreeg. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de snorfiets de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan. De verdachte heeft dit nagelaten. Dat de verdachte naar eigen zeggen nog slechts een proefrit maakte, doet er in dit verband niet toe, omdat het er in het kader van (schuld)heling om gaat dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen dan wel verwerven van het goed – hetgeen ook bij een proefrit al het geval is – zich er al van moet vergewissen dat het goed niet van misdrijf afkomstig is. Derhalve is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte destijds redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de snorfiets een door misdrijf verkregen goed betrof. De in zaak A ten laste gelegde schuldheling wordt daarom bewezen verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juli 2022 te Beverwijk een snorfiets (merk Tomos met kenteken [kenteken]), heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen in zaak A meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte in zaak A en in zaak B zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een snorfiets. Door aldus te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het plegen van vermogensdelicten, zoals diefstallen, nu heling bijdraagt aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 januari 2024 is hij eerder voor het plegen van strafbare feiten, waaronder schuldheling, onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Het hof is van oordeel dat gelet daarop, alsmede gelet op de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is.
Het hof zal echter ook rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. De verdachte heeft uiteengezet dat zijn medische situatie zorgwekkend is, omdat hij al langere tijd kampt met ernstige hartklachten en recentelijk heeft vernomen dat hij prostaatkanker heeft. Het hof acht daarom, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf niet aangewezen, maar een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij ondanks zijn medische situatie in staat is om een taakstraf te verrichten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 augustus 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de voornoemde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf reeds ten uitvoer is gelegd. De vordering tot tenuitvoerlegging wordt daarom conform de vordering van de advocaat-generaal afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B (parketnummer 15-147938-22) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (parketnummer 15-191747-22) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A (parketnummer 15-191747-22) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket Noord-Holland van 31 juli 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 augustus 2021, parketnummer 15-110453-21, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. D. Radder en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 februari 2024.
mr. C.J. van der Wilt en mr. M.K. Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.