Op 13 december 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2021, in de strafzaak met parketnummer 13-219831-21. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het stelen van een motor uit een afgesloten parkeergarage. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van vier dagen en een taakstraf van 100 uren geëist. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een taakstraf, wijzend op de positieve ontwikkeling van de verdachte en zijn eerdere afwezigheid van politiecontacten.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging aangepast. Het hof oordeelde dat de verdachte, die samen met anderen de motor had gestolen, professioneel te werk was gegaan en dat zijn handelen kwalijk was. Desondanks heeft het hof ook rekening gehouden met de erkenning van de verdachte van het tenlastegelegde en zijn huidige persoonlijke omstandigheden. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te beperken tot vier dagen en een taakstraf van 100 uren op te leggen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.
De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis voor het overige bevestigd. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij mr. I.A. Groenendijk niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.