ECLI:NL:GHAMS:2024:3432

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
23-001466-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting van een bejaard slachtoffer door meubelstoffeerder

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een meubelstoffeerder, was beschuldigd van oplichting van een bejaard slachtoffer, die hem had ingeschakeld voor werkzaamheden aan zijn meubels. De verdachte had gebruik gemaakt van oplichtingsmiddelen, zoals het aannemen van een valse hoedanigheid en het geven van een onjuiste voorstelling van zaken over de aanwezigheid van houtworm in de woning van het slachtoffer. Het hof heeft echter geoordeeld dat, hoewel de verdachte enkele oplichtingsmiddelen heeft gebruikt, hij het slachtoffer niet heeft bewogen tot betaling door het creëren van een onjuiste voorstelling van zaken. Het slachtoffer was zich ervan bewust dat er geen houtworm in zijn meubels zat en heeft betaald uit angst voor intimidatie door de verdachte en een mededader. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde oplichting. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig is bevonden aan het tenlastegelegde handelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001466-22
Datum uitspraak: 13 december 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer
15-028051-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadslieden naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2021 tot en met 27 april 2021 te Westzaan, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een geldbedrag van 16.181,00 euro, door
- zich voor te doen als bonafide meubelstoffeerder(s) en/of
- door voornoemde [benadeelde] mede te delen dat er houtworm in zijn woning aanwezig was en/of
- met voornoemde [benadeelde] werkzaamheden overeen te komen inhoudende reparatie werkzaamheden aan één of meer kasten en/of een algehele bestrijding van houtworm (aan het meubilair) in de woning en/of;
- voor genoemde overeengekomen werkzaamheden een onevenredig hoog bedrag in rekening te brengen, waardoor genoemde [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, terwijl verdachte en/of zijn mededader de overeengekomen werkzaamheden niet, althans niet naar behoren en/of niet volledig hebben uitgevoerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vrijspraak

Het tenlastegelegde is, na de wijziging daarvan in eerste aanleg - waarbij kennelijk het subsidiair tenlastegelegde op grond van artikel 284 Sr is komen te vervallen - enkel nog toegesneden op artikel
326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten oplichting.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens oplichting onder meer is vereist dat de verdachte een of meer van de in artikel 326 Sr specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen heeft gebezigd:
-het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid,
-het gebruik van listige kunstgrepen,
-of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels.
Een belangrijk kenmerk van deze oplichtingsmiddelen is dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te maken en de ander te bewegen tot, bijvoorbeeld, de afgifte van geld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel is bewogen tot een bepaalde handeling, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van onder meer de persoonlijkheid van het slachtoffer en zijn leeftijd.
In de onderhavige zaak is de verdachte, van beroep meubelstoffeerder, drie maal in de woning van [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) geweest. [benadeelde] is een bejaarde man die gebruik maakt van een rolstoel. De eerste keer, op 19 april 2021 heeft de verdachte met instemming van [benadeelde] een nachtkastje meegenomen om te lijmen. Hiervoor was geen prijs afgesproken. Bij het tweede bezoek op 26 april 2021 kwam de verdachte terug met het nachtkastje, in gezelschap van een andere man. Ze hadden een soort van zuurstofapparaat bij zich, ingewikkeld in een doek, om houtworm mee te bestrijden. [benadeelde] wist niet dat hij last had van houtworm en dacht dat hij daar geen last van had. De jonge jongen liet hem iets zien dat op houtkrullen leek. De verdachte gebruikte voor de bestrijding van houtworm een apparaat (naar de waarneming van [benadeelde]: verhuld door een deken en kloppende geluiden makend) waarmee hij langs en in de niet-ontruimde kasten ging. [benadeelde] heeft verklaard dat hij wel wist hoe houtworm eruit zag, dat zijn moeder vroeger houtworm bestreed en dat dit er heel anders uitzag.
De andere man bleef steeds bij [benadeelde]. Hij had volgens [benadeelde] roze briefjes bij zich die [benadeelde] moest ondertekenen. Dit gebeurde volgens [benadeelde] steeds op momenten dat de andere man flauw viel of deed alsof. De andere man zei dat het nodig was voor de rekening dat [benadeelde] blanco papieren ondertekende.
In het dossier bevindt zich een nota met datum 19 april 2021 met nr. 0194. Hierop is vermeld, naast werkzaamheden die kennelijk betrekking hebben op werkzaamheden aan het kastje dat die dag door de verdachte is meegenomen, ‘compleet behandeling houtworm, alle meubels voor- na behandeling, slaapkamer, woonkamer, bijkamer, 1e behandeling 26-4, 2e behandeling 27-4, totaal € 16.181.’ Deze nota is ondertekend.
[benadeelde] heeft op 26 april 2021 € 6.281,- betaald. Op 27 april 2021 heeft [benadeelde] digitaal het restant van de rekening overgemaakt naar een bankrekening van de verdachte, te weten € 9.900,-.
[benadeelde] heeft ten overstaan van de politie en op een later moment tegenover de raadsheer-commissaris verklaard, dat het de verdachte is geweest die over de houtworm is begonnen en dat tevoren geen (prijs)afspraken zijn gemaakt. De hiervoor bedoelde ondertekende nota met datum 19 april 2021, de dag waarop door de verdachte alleen het kastje is opgehaald en nog niet is gesproken over houtworm, lijkt in het licht van deze verklaring, valselijk opgemaakt.
[benadeelde] heeft verklaard dat hij wist dat geen sprake was van houtworm in zijn meubelen en ook dat houtworm op een geheel andere manier moet worden bestreden dan door de verdachte voorgesteld en later uitgevoerd. Hij heeft echter ingestemd met de ‘behandeling’ van zijn meubelen en heeft daarvoor veel geld betaald, omdat hij zich geïntimideerd voelde door de twee mannen in zijn woning; hij was bang dat ze een mes bij zich hadden.
Met betrekking tot de houtworm-behandeling is het hof van oordeel dat de verdachte oplichtingsmiddelen heeft gebruikt, zoals het meedelen van de kennelijke leugen dat sprake zou zijn van houtworm, het tonen van de houtkrullen en dat houtworm kan worden bestreden met een door hem meegebracht apparaat en het gebruik maken van een valse nota. De verdachte heeft [benadeelde] echter niet bewogen tot betaling door het in het leven roepen van een onjuiste voorstelling van zaken. Voor [benadeelde] was immers vooraf duidelijk dat in de meubelen in zijn woning geen houtworm zat; in die wetenschap is de onjuiste voorstelling van zaken door de verdachte reeds doorzien en onderkend. [benadeelde] is bewogen tot afgifte van het geldbedrag van € 16.181,00, minus een geringe vergoeding voor de reparatie van het nachtkastje, omdat hij zich geïntimideerd voelde. Hij heeft, kennelijk uit angst voor de verdachte en de andere man, genoemd bedrag overgemaakt naar een bankrekening op naam van de verdachte.
In het licht van het voorgaande en de verklaringen van [benadeelde], is het hof van oordeel dat geen sprake is van oplichting. Hetgeen de verdachte - na de wijziging in eerste aanleg - is tenlastegelegd is daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 16.431,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 16.161,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen zoals in eerste aanleg.
De raadsman heeft gesteld dat een vrijspraak dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering tot schadevergoeding niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.A. Groenendijk, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 december 2024.
Mr. I.A. Groenendijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.