ECLI:NL:GHAMS:2024:3422

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
23-003005-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van levensgezel op basis van onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 19 juni 2022. De tenlastelegging hield in dat de verdachte zijn levensgezel vier keer tegen het gezicht, de kin en de hals zou hebben geslagen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 14 november 2024 ontkende de verdachte deze beschuldigingen. Het hof oordeelde dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit had gepleegd, niet voldeed aan het bewijsminimum zoals gesteld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de verklaring van de getuige niet op zichzelf mag staan en voldoende steun moet vinden in ander bewijsmateriaal. In deze zaak was er enkel de verklaring van de levensgezel en geen aanvullend bewijs dat de mishandeling kon bevestigen. Het hof concludeerde dat het letsel dat door verbalisanten was waargenomen niet zonder meer passend was bij de beschuldiging van mishandeling met een vlakke hand. Gezien de ontkenning van de verdachte en het gebrek aan ondersteunend bewijs, sprak het hof de verdachte vrij van de beschuldigingen. Daarnaast werden verschillende vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde taakstraffen afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Het hof heeft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003005-23
datum uitspraak: 28 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-151718-22, 23-003703-18 (TUL), 23-003704-18 (TUL), 23-003581-18 (TUL) en 23-002054-18 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, zijn levensgezel,
[slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] vier, althans een of meermalen tegen het gezicht en/of tegen de kin en/of tegen de hals te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld
tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Vrijspraak

Het hof stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 juni 2022 omstreeks 12.18 uur waren de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter plaatse aan de [adres]. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat [slachtoffer] huilend in de woonkamer stond. [slachtoffer] vertelde aan verbalisant [verbalisant 1] dat zij (
het hof begrijpt: door de verdachte) vier keer met een vlakke hand op beide zijden van haar gezicht was geslagen en dat zij voelde dat dit pijn deed. De verbalisanten zagen dat zij meerdere verkleuringen in haar gezicht had en dat er meerdere krassen op haar kin en in haar hals zichtbaar waren. [slachtoffer] heeft geen aangifte van mishandeling gedaan. Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2024 heeft de verdachte ontkend dat hij [slachtoffer] heeft geslagen.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 344, tweede lid, Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, door de rechter worden aangenomen op het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. De bijzondere bewijskracht van processen-verbaal geldt uitsluitend voor processen-verbaal van bevindingen waarin verbalisanten relateren wat zij zelf hebben waargenomen of ondervonden en dus niet voor processen-verbaal van verhoor. Indien het proces-verbaal – zoals in deze zaak – slechts de verklaring van één getuige behelst, geldt niet het bewijsminimum van artikel 344, tweede lid, Sv maar het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv. Dat betekent dat de feiten en omstandigheden waarover [slachtoffer] heeft verklaard, niet op zichzelf mogen staan en voldoende steun moeten vinden in ander bewijsmateriaal. Daarvan is in deze zaak, naar het oordeel van het hof, geen sprake. Het door verbalisanten waargenomen letsel op de kin en in de hals van [slachtoffer], dat fotografisch is vastgelegd, is niet zonder meer passend bij het slaan met de vlakke hand. Hetgeen overigens over het letsel in het proces-verbaal is vermeld, biedt in de gegeven context en gezien de uitdrukkelijke ontkenning door de verdachte, als steunbewijs onvoldoende basis om met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering tenuitvoerlegging 23-003703-18

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg de afwijzing gevorderd van de bij arrest van het hof Amsterdam van 6 oktober 2020 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Vordering tenuitvoerlegging 23-003704-18

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg de afwijzing gevorderd van de bij arrest van het hof Amsterdam van 6 oktober 2020 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Vordering tenuitvoerlegging 23-003581-18

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg de afwijzing gevorderd van de bij arrest van het hof Amsterdam van 6 oktober 2020 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 16 uren, subsidiair 8 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Vordering tenuitvoerlegging 23-002054-18

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg de afwijzing gevorderd van de bij arrest van het hof Amsterdam van 6 oktober 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 23 maart 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het hof Amsterdam van 6 oktober 2020, parketnummer 23-003703-18, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 23 maart 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het hof Amsterdam van 6 oktober 2020, parketnummer 23-003704-18,
voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 23 maart 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het hof Amsterdam van 6 oktober 2020, parketnummer 23-003581-18, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 16 uren, subsidiair 8 dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 23 maart 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het hof Amsterdam van 6 oktober 2020, parketnummer 23-002054-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Koek, mr. A.P.M. van Rijn en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 november 2024.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]