Uitspraak
13-011588-21 (A)tegen
Onderzoek van de zaak
Oordeel hof
13-011588-21 (A)en zal dit daarom bevestigen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2022. De rechtbank had in dat vonnis de dagvaarding (deels) nietig verklaard. De verdachte, geboren in 1972, had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling in hoger beroep op 24 oktober 2024 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De raadsman verzocht het hof om het vonnis te vernietigen en de zaken A en B gezamenlijk terug te wijzen naar de rechtbank. De advocaat-generaal vorderde eveneens vernietiging van het vonnis en terugwijzing van de zaak A naar de rechtbank.
Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie een nieuwe concept tenlastelegging heeft opgesteld, die in het najaar van 2023 aan de verdediging is gestuurd. Ondanks deze nieuwe ontwikkelingen en de argumenten die in hoger beroep zijn aangevoerd, heeft het hof besloten de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot de conclusie was gekomen dat de tenlastelegging nietig was. Het hof bevestigt daarom het vonnis waarvan beroep en verklaart de zaak gesloten.