In deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenarrest, staat de onrechtmatige melding van strafrechtelijke persoonsgegevens door ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V. (AAS) bij het fraudeloket van het Verbond van Verzekeraars centraal. Appellant, die in Turkije woont, heeft een inboedel- en woonhuisverzekering bij AAS afgesloten. Na een brand in zijn woning heeft AAS geconcludeerd dat appellant betrokken was bij de brand en heeft zij zijn gegevens gemeld bij het fraudeloket. In een eerder tussenarrest is geoordeeld dat deze melding onterecht was en dat de vorderingen van appellant tegen ABN AMRO BANK N.V. (AAB) niet toewijsbaar zijn. In het huidige arrest beoordeelt het hof de schadeposten die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige melding.
Appellant heeft verschillende schadeposten ingediend, waaronder dwangsommen, advocaat- en expertkosten, en immateriële schade. Het hof oordeelt dat appellant niet voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die zijn schadeposten onderbouwen. De melding heeft volgens het hof niet geleid tot de door appellant gestelde schade, en de vorderingen worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de proceskostenveroordeling in de zaak tussen appellant en AAS, die worden gecompenseerd. Appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van AAB in hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden bij het vaststellen van schade als gevolg van onrechtmatige handelingen, en het hof wijst erop dat de bewijslast bij appellant ligt. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 10 december 2024.