ECLI:NL:GHAMS:2024:3405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.276.603/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige melding van strafrechtelijke persoonsgegevens en schadevergoeding

In deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenarrest, staat de onrechtmatige melding van strafrechtelijke persoonsgegevens door ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V. (AAS) bij het fraudeloket van het Verbond van Verzekeraars centraal. Appellant, die in Turkije woont, heeft een inboedel- en woonhuisverzekering bij AAS afgesloten. Na een brand in zijn woning heeft AAS geconcludeerd dat appellant betrokken was bij de brand en heeft zij zijn gegevens gemeld bij het fraudeloket. In een eerder tussenarrest is geoordeeld dat deze melding onterecht was en dat de vorderingen van appellant tegen ABN AMRO BANK N.V. (AAB) niet toewijsbaar zijn. In het huidige arrest beoordeelt het hof de schadeposten die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige melding.

Appellant heeft verschillende schadeposten ingediend, waaronder dwangsommen, advocaat- en expertkosten, en immateriële schade. Het hof oordeelt dat appellant niet voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die zijn schadeposten onderbouwen. De melding heeft volgens het hof niet geleid tot de door appellant gestelde schade, en de vorderingen worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de proceskostenveroordeling in de zaak tussen appellant en AAS, die worden gecompenseerd. Appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van AAB in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden bij het vaststellen van schade als gevolg van onrechtmatige handelingen, en het hof wijst erop dat de bewijslast bij appellant ligt. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 10 december 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.276.603/01
zaaknummers rechtbank Amsterdam : C/13/640516 / HA ZA 17-1367 en
C/13/661001 / HA ZA 19-116
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 december 2024
inzake
[appellant] ,
wonend te [plaats 1] , Turkije,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Dorgelo te Amsterdam,
tegen

1.ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. Achterberg te Amsterdam,

2.ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V.,

gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellant] , AAB en AAS genoemd.

1.De zaak in het kort

In een tussenarrest is geoordeeld dat AAS ten onrechte een melding heeft gedaan bij het fraudeloket van het Verbond van Verzekeraars nadat zij had geconcludeerd dat [appellant] betrokken was geweest bij een brand in zijn woning. [appellant] is in de gelegenheid gesteld om zijn schade nader te concretiseren en onderbouwen. In dit arrest beoordeelt het hof de door [appellant] gestelde schadeposten.

2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Op 21 februari 2023 heeft dit hof een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) gewezen. Daarin is het procesverloop tot aan dat arrest beschreven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte van [appellant] met producties,
- antwoordakte van AAS met producties.
[appellant] en AAS hebben de zaak ter zitting van 2 april 2024 laten toelichten, [appellant] door zijn advocaat en AAS door mrs. M. Keijzer-de Korver en B.V. Rozema, advocaten te Rotterdam, aan de hand van spreekaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [appellant] producties overgelegd. Anders dan aangekondigd heeft hij de producties 34, 35, 38 t/m 40, 42 t/m 45 en 47 bij zijn akte niet in het geding gebracht.
Na de zitting hebben partijen tevergeefs getracht een minnelijke regeling te bereiken.
Ten slotte is arrest gevraagd. [appellant] heeft daarbij zijn verzoek om getuigen te horen herhaald.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. AAS, bij wie [appellant] een inboedel- en woonhuisverzekering had afgesloten, heeft nadat zij had geconcludeerd dat [appellant] betrokken was geweest bij een brand in zijn woning, de gegevens van [appellant] opgenomen in haar ‘intern signaleringssysteem’ en een melding gedaan bij het fraudeloket van het Verbond van Verzekeraars (hierna: de melding).
In het tussenarrest is geoordeeld dat de vorderingen tegen AAB niet toewijsbaar zijn. In de zaak tegen AAS is geoordeeld dat – anders dan de rechtbank had beslist – de vorderingen van [appellant] jegens AAS niet zijn verjaard. Voorts is geoordeeld dat AAS onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat is voldaan aan de in deze zaak voor de melding te hanteren maatstaf van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld aan brandstichting door [appellant] . AAS heeft daarom [appellant] ten onrechte op 2 mei 2006 gemeld bij het fraudeloket en zijn gegevens zijn daar ten onrechte tot 2 oktober 2008 vermeld geweest. AAS heeft door de melding onrechtmatig gehandeld jegens [appellant] . De vordering van [appellant] over het maken van excuses door AAS is naar haar aard niet toewijsbaar.
Tot slot zijn partijen, eerst [appellant] , in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de schade die [appellant] als gevolg van de melding heeft geleden, waarbij [appellant] een daarop betrekking hebbende eis kon formuleren, in plaats van de door hem gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure. [appellant] heeft een akte genomen en AAS een antwoordakte.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] het hof gevraagd om terug te komen van de bindende eindbeslissingen in het tussenarrest dat de vordering over excuses niet toewijsbaar is en dat AAB en AAS niet kunnen worden vereenzelvigd. Niet blijkt dat bedoelde beslissingen berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het correctiemechanisme van het terugkomen van een bindende eindbeslissing is niet bedoeld om partijen de mogelijkheid te bieden het debat te heropenen over een door het hof afgedaan punt. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen. De door [appellant] gevraagde rectificatie van de feitenvaststelling onder 3.1 betreft voorts geen voor de beoordeling relevant feit.
3.3.
[appellant] heeft acht, door AAS gemotiveerd betwiste schadeposten gesteld, te weten:
(1) € 21.299,55 aan dwangsommen die [appellant] stelt te hebben moeten betalen aan zijn ex-echtgenote omdat hij niet kon voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van het echtscheidingsconvenant als gevolg van de melding die ertoe leidde dat geen enkele hypotheekverstrekker bereid bleek om aan [appellant] een nieuwe hypotheek te verstrekken;
(2) advocaat- en expertkosten die [appellant] stelt te hebben gemaakt in verband met de op onjuiste gronden gestoelde ontbinding van de inboedel- en woonhuisverzekeringsovereenkomst;
(3) de bedragen van WAM-boetes die [appellant] opgelegd heeft gekregen en een vergoeding voor vervangende hechtenis. [appellant] stelt dat hij vanwege de melding geen motorrijtuigenverzekering kon afsluiten, waardoor hij niet voldeed aan zijn WAM-verplichting en daarvoor boetes opgelegd kreeg en vervangende hechtenis heeft moeten ondergaan;
(4) schade die is ontstaan door de executoriale verkoop van de woning waarvoor AAS volgens [appellant] aansprakelijk is;
(5) schade omdat [appellant] stelt dat hij gedwongen was twee huizen in Turkije, [plaats 2] en [plaats 3] te verkopen;
(6) immateriële schade als gevolg van de onterechte beschuldiging van brandstichting en het 29 maanden moeten leven als een bij het fraudeloket gemelde brandstichter waardoor volgens [appellant] zijn eer en goede naam zijn aangetast;
(7) wettelijke rente en (8) buitengerechtelijke incassokosten.
3.4.
Alle door [appellant] opgevoerde schadeposten stoelen (uiteindelijk) op zijn stelling dat de melding ertoe heeft geleid dat hij geen verzekeringen en (mede daardoor) geen hypotheek kon afsluiten en/of dat de melding een rol heeft gespeeld bij de beslissing op de verzoeken van [appellant] om zijn ex-echtgenote te ontslaan uit de hoofdelijkheid van de hypotheek. Volgens [appellant] is hij hierdoor (verder) in de problemen gekomen, met deze schadeposten als gevolg.
AAS voert onder meer gemotiveerd en onderbouwd aan dat:
  • de melding geen rol zal hebben gespeeld bij de beslissing over ontslag uit de hoofdelijkheid van de hypotheek;
  • in de brief van 2 mei 2006 waarin AAS aan [appellant] laat weten dat de melding is gedaan alleen staat dat AAS geen verzekeringen met hem meer wil afsluiten (‘
  • de afdelingen Acceptatie van andere verzekeraars bij het fraudeloket geen informatie kunnen opvragen over personen, zodat de melding niet in de weg kan staan aan het afsluiten van een verzekering bij anderen dan AAS;
  • het voor [appellant] mogelijk moet zijn geweest zich te verzekeren, zelfs in het zich hier niet voordoende geval dat zijn gegevens in het extern verwijzingsregister zouden zijn geplaatst;
  • met betrekking tot schadepost (6): de melding kan niet worden geraadpleegd door vrienden, familie en bekenden van [appellant] en wordt evenmin anderszins aan hen bekendgemaakt.
Daarnaast voert AAS aan dat de door [appellant] gestelde schadeposten door andere feiten en omstandigheden dan de onterechte melding zijn veroorzaakt en betoogt zij dat schadepost (3) volledig te wijten is aan eigen schuld van [appellant] , die zelf ervoor heeft gekozen om te (blijven) rijden in een onverzekerd voertuig.
3.5.
Het hof is van oordeel dat [appellant] ook in hoger beroep geen concrete feiten en omstandigheden stelt waaruit zijn andersluidende standpunten volgen. Verder wordt in de schriftelijke verklaring van zijn assurantietussenpersoon waarop [appellant] wijst niet concreet toegelicht of onderbouwd waarom [appellant] als gevolg van de melding geen verzekering of hypotheek kon afsluiten terwijl dat in het licht van de betwisting van AAS wel had gemoeten, en stelt AAS met betrekking tot schadepost (6) terecht dat de niet door vrienden, familie en bekenden van [appellant] te raadplegen melding niet gelijk gesteld kan worden met het uiten van een verdenking in een televisieuitzending zoals in de door [appellant] aangehaalde zaak ECLI:NL:HR:2022:590. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
3.6.
De slotsom luidt dat de schadeposten (1) tot en met (6) niet toewijsbaar zijn. Schadepost (7) deelt dit lot. Voor schade post (8) geldt voorts dat [appellant] deze grondt op art. 6:96 lid 4 tot en met 8 BW die niet van toepassing zijn in deze zaak en dat niet blijkt van kosten die niet zijn begrepen in de proceskostenveroordeling.
3.7.
Bij (verdere) bespreking van de grieven bestaat geen belang. Afgezien van de proceskostenveroordeling in de zaak tussen [appellant] en AAS zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Omdat [appellant] en AAS over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in hun zaak in beide instanties worden gecompenseerd. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd. In de zaak tegen AAB zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in hoger beroep worden veroordeeld in de proceskosten.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, afgezien van de proceskostenveroordeling in de zaak tussen [appellant] en AAS;
compenseert de proceskosten in de zaak tussen [appellant] en AAS in beide instanties;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van AAB vastgesteld op € 760 aan verschotten en € 8.856 aan advocatenkosten en op € 178 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, J.M. van den Berg en M. Snoep en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.