ECLI:NL:GHAMS:2024:3402

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.327.224/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontbinding van een koopovereenkomst van een Deense houten kotter wegens non-conformiteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een koopovereenkomst van een Deense houten kotter uit 1968. De koper, [geïntimeerde], had de overeenkomst ontbonden op basis van non-conformiteit, maar het hof oordeelde anders dan de kantonrechter. Het hof stelde vast dat de koper de koopovereenkomst niet mocht ontbinden en veroordeelde hem tot betaling van het restant van de koopsom van € 2.100,-. De zaak begon met een geschil over de staat van de boot, waarbij de koper stelde dat de boot niet voldeed aan de verwachtingen die hij op basis van de overeenkomst had. Het hof oordeelde dat de koper, gezien de ouderdom van de boot, rekening had moeten houden met de noodzaak van onderhoud en dat de gebreken die hij aanvoerde niet voldoende waren om de overeenkomst te ontbinden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van de appellant toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen bij de koop van oudere boten en de verwachtingen die daarbij komen kijken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer hof : 200.327.224/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 10086672 / CV EXPL 22-4277
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 december 2024
inzake
[appellant] ,
wonende te [plaats A] , Griekenland,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.J. Oudman te Sneek,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. R.H.J. Koopmans te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Anders dan de kantonrechter oordeelt het hof dat de koper van een Deense houten kotter uit 1968 de koopovereenkomst op afbetaling niet mocht ontbinden wegens non-conformiteit. De koper wordt veroordeeld tot betaling van het restant van de koopsom.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 8 mei 2023 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 maart 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
In deze zaak heeft het hof op 6 juni 2023 een tussenarrest uitgesproken waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast. Deze mondelinge behandeling heeft evenwel niet plaatsgevonden omdat partijen te kennen hebben gezien daarvan af te zien.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord, tevens incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- een akte met productie 17 namens [geïntimeerde] ;
- een akte met productie 6 namens [appellant] .
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen [appellant] , bijgestaan door mr. Oudman voornoemd, en [geïntimeerde] , bijgestaan door mrs. Koopmans voornoemd en A. Aaryf, advocaat te Utrecht. Voornoemde advocaten hebben namens hun cliënten het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid heeft [geïntimeerde] leesbare kopieën overgelegd van de bijlagen bij productie 13 in eerste aanleg. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.
Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 2.1 tot en met 2.12 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met
grief I in principaal appelkomt [appellant] op tegen de juistheid van een aantal door de kantonrechter vastgestelde feiten. Voor zover van belang, zal het hof hierna rekening houden met deze grief. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Eind 2017 heeft [appellant] (een scheepskapitein) zijn boot, een houten Deense kotter van veertien meter uit 1968 (hierna: de boot), op Marktplaats aangeboden voor € 35.000,--.
3.2.
Begin 2018 heeft [geïntimeerde] met zijn vriendin de boot bezichtigd en geïnspecteerd.
3.3.
Op 10 januari 2018 hebben [appellant] en [geïntimeerde] een ‘
overeenkomst van geldlening´ondertekend, waarin staat dat [geïntimeerde] € 22.000,-- van de koopprijs van € 35.000,-- zal overmaken op de bankrekening van [appellant] en de resterende € 13.000,- van [appellant] renteloos leent. [geïntimeerde] zal de lening aflossen in maandelijkse bedragen van minimaal € 500,00, uiterlijk op 31 december 2019.
3.4.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] een tweede
‘overeenkomst van geldlening’overgelegd, waarin naast hetgeen onder 3.3. is vermeld, in de artikelen 2 en 3 staat dat ook de verzekeringspremie en het liggeld van de boot voor rekening van [geïntimeerde] komen.
3.5.
Op 10 januari 2018 hebben partijen ook een
‘overeenkomst van verpanding’ondertekend, waarin staat dat ter meerdere zekerheid van de geldlening door [geïntimeerde] ten behoeve van [appellant] op de boot een (stil) pandrecht wordt gevestigd.
3.6.
[geïntimeerde] heeft in totaal € 32.900,-- aan [appellant] betaald; € 22.000,-- op 12 februari 2018 en maandelijks € 800,- in de periode van 26 februari 2018 tot en met 26 februari 2019 door overmaking op de bankrekening van [appellant] bij de ABNAMRO bank en € 500,-- op 25 juni 2019 op verzoek van [appellant] naar een (Belgisch) rekeningnummer.
3.7.
In april 2018 is [geïntimeerde] enige tijd op de boot verbleven. [geïntimeerde] heeft de toegangspoort van de haven geopend met een code die hij van [appellant] had gekregen en [geïntimeerde] had toegang tot de boot omdat [appellant] hem had verteld dat één van de twee sleutels ‘onder de emmer aan de stuurboordkant’ lag. In een WhatsApp bericht van 8 april 2018 heeft [appellant] [geïntimeerde] geschreven dat [geïntimeerde] een sleutel bij zijn vriendin [naam 1] in [plaats C] kon ophalen. In dezelfde maand heeft [geïntimeerde] op zijn facebookaccount een foto van de boot gepost en daarbij de volgende opmerkingen geplaatst:
’(..) kan zien hoe goed ie is geen mis koop hoor dat zie je wel’. (..) ‘Nee [naam 2] hij ligt nog in [plaats C] ik haal hem volgende jaar op dan is ie betaalt’ (..) ‘Ja even een weekje op geweest net vakantie’.
3.8.
Op 4 mei 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] per WhatsApp geschreven ´
Hoi [geïntimeerde] ga jij noch naar de boot? Het is jou boot hoor. Hij heeft onderhoud nodig. ’.[geïntimeerde] heeft hierop geantwoord dat hij de volgende maand wil kijken bij de boot.
3.9.
In juni 2018 heeft [geïntimeerde] [appellant] bericht dat hij vanaf april 2019 een nieuwe ligplaats heeft in [plaats D] .
3.10.
Op 12 september 2018 is [appellant] bij de boot gaan kijken. Er bleek lekkage op de boot te zijn geweest. [appellant] heeft [geïntimeerde] naar aanleiding daarvan per WhatsApp gevraagd of hij nog op de boot was geweest. [geïntimeerde] heeft daarop ontkennend geantwoord. [geïntimeerde] heeft per WhatsApp aan [appellant] geschreven: ‘
Oké [appellant] ik zit nog met mij rug en ik in het rood bij de bank dus het zit er verloopeg niet in om heen te gaan’. [appellant] heeft vervolgens onder meer geantwoord: ‘
Ok ik ga er wel heen [geïntimeerde]’,
‘De verzekering gaat ons uitlachen. Er moet zo nu en dan controle zijn op een houten boot [geïntimeerde] ’, ‘Maar ik heb jou al gezegd dat een houten boot lekt altijd een beetje water En de zon droogde het hout uit’en ‘
[geïntimeerde] het is jou bootje hoor!! Jij weet dat de boot volgend jaar uit water moet?’.
3.11.
In januari 2019 heeft [appellant] [geïntimeerde] erop gewezen dat hij in de machinekamer een elektrokachel aan moet zetten. Op 25 februari 2019 heeft [appellant] [geïntimeerde] meegedeeld dat hij werkzaamheden aan de boot moet uitvoeren.
3.12.
Op 27 maart 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] per WhatsApp het volgende geschreven:
‘Moge [appellant] even een vraagje ben je 20april ook berijd om de boot naar [plaats D] te vaaren want dan wou ik hem ophalen oke ik hoor het wel van je (.)’Omdat [appellant] met vakantie was is [geïntimeerde] op 20 april 2019 zonder [appellant] vanuit [plaats C] naar [plaats D] vertrokken. Tijdens de overtocht viel de motor van de boot uit en is de boot door een bergingsbedrijf naar [plaats E] gesleept. Op een schadeformulier van 20 april 2019 staat ‘
aard der averij motoruitval’.
3.13.
In juli 2019 heeft [geïntimeerde] weer met de boot gevaren. In de haven van Uitdam bleek de boot te lekken. Op een factuur van de door [geïntimeerde] ingeschakelde BotenWacht staat
‘Pechhulp niet gedekt Boot verkeert in dusdanig slechte algehele staat dat pech te verwachten is. (…) Verdere pechhulp wordt opgeschort. Vaartuig dient eerst in algehele deugdelijke staat te worden gebracht (..).In juli 2019 heeft [geïntimeerde] onderhoudsfilmpjes met [appellant] gedeeld. In [plaats F] zijn diverse reparatiewerkzaamheden uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft de boot vervolgens naar [plaats G] gevaren. Bij de overtocht werd [geïntimeerde] geconfronteerd met een kapotte waterpomp (zie ook 3.15).
3.14.
In een WhatsApp bericht van 20 augustus 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven ‘
Anders geef mij maar het geld truig en ma jij de boot weer hebben als eerlijke bent’en ‘
Dus zeg het aar moet hem truig hebben geef mij maar mij geld weer (…) dus geef mij nu geld maar truig en neem jij maar boot dan weer oke’
3.15.
[appellant] heeft een e-mail overgelegd van 6 mei 2020 over de kosten van een waterpomp.
3.16.
Bij brief van 22 mei 2020 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] aan de toenmalige gemachtigde van [appellant] geschreven dat de boot niet geschikt was om mee te varen en te bewonen, omdat de bedrading niet geaard is, de boot constant onder water staat, aan de volledige achterkant van de boot nieuw hout geslagen moet worden, de boot niet gekeurd is en de boot niet geïsoleerd is. De gemachtigde heeft [appellant] in gebreke gesteld en [appellant] twee weken de tijd gegeven om de gebreken te herstellen, bij gebreke waarvan [geïntimeerde] de koop zal ontbinden.
3.17.
[geïntimeerde] heeft de boot met de sleutel ingeleverd bij [X] Vooruit te [plaats D] en aan [appellant] bericht dat hij de boot daar kan ophalen. [geïntimeerde] heeft in mei 2021 aan [appellant] per WhatsApp het volgende geschreven:
‘Plus ik wil de papieren van de boot hebben want anders kan ik de boot niet verkopen’waarop [appellant] heeft geantwoord:
‘Jij hebt niets te willen. Eerst de boot betalen [geïntimeerde] ’. Even later heeft [appellant] geschreven:
‘Zeg maar waar ie ligt. Kom ik hem ophalen. En ik. (de eigenaar heb geen opdracht gegeven)’.Op 4 juni 2021 heeft [appellant] geschreven:
‘ [geïntimeerde] betaal mij maar 5000€ dan is de boot helemaal van jou’.
3.18.
Bij brieven van 7, 11 en 16 december 2021 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd tot betaling van € 9.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] heeft geen gehoor gegeven aan deze sommaties.
3.19.
[X] Vooruit is begin 2022 failliet verklaard. Op de datum van de mondelinge behandeling lag de boot op deze werf. Stallingskosten voor de boot bij deze werf zijn niet betaald.

4.De eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 9.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019 tot aan de dag van de voldoening en tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 998,25 met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2.
[geïntimeerde] heeft daartegen verweer gevoerd en in reconventie gevorderd primair dat [appellant] wordt veroordeeld tot terugbetaling van € 32.900,- op grond van ontbinding dan wel als schadevergoeding wegens wanprestatie en voorwaardelijk tot vergoeding van de bedragen waartoe hij in conventie wordt veroordeeld plus € 32.900,- wegens onverschuldigde betaling. Verder heeft [geïntimeerde] vergoeding van € 8.397,58 aan onkosten wegens de slechte staat van de boot gevorderd. Subsidiair heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de koopprijs van de boot wordt verminderd met het laatstgenoemde bedrag. Daarnaast heeft [geïntimeerde] verklaringen voor recht gevraagd dat (i) de boot nimmer door [appellant] in eigendom aan [geïntimeerde] is geleverd, (ii) de koopovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden/vernietigd dan wel dat de kantonrechter de ontbinding/vernietiging uitspreekt, (iii) [geïntimeerde] zich als goed zaakwaarnemer om de boot heeft bekommerd dan wel dat [geïntimeerde] aan zijn ongedaanmakingsverplichting heeft voldaan door de boot bij [X] Vooruit ter beschikking aan [appellant] te stellen, (iv) [geïntimeerde] van zijn verplichtingen jegens [appellant] is bevrijd, en, (v) alle stallings- en overige kosten door [X] Vooruit gevorderd door [appellant] aan [geïntimeerde] moeten worden vergoed, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten met rente en nakosten. [appellant] heeft de tegenvordering betwist.
4.3.
Na een comparitie van partijen (waar [appellant] noch zijn gemachtigde is verschenen) heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis de vordering van [appellant] in conventie afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 32.900,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 november 2022 tot aan de dag van de voldoening en voor recht verklaard dat (i) [geïntimeerde] de koopovereenkomst met [appellant] met betrekking tot de boot rechtsgeldig heeft ontbonden op grond van non-conformiteit, (ii) [geïntimeerde] van zijn verplichtingen jegens [appellant] is bevrijd in de zin van artikel 6:271 BW, en (iii) [geïntimeerde] zich als goed zaakwaarnemer om de boot heeft bekommerd door de boot bij [X] Vooruit ter beschikking aan [appellant] te stellen, alles met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en uitvoerbaar bij voorraad.

5.De beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in principaal appel met negen grieven op. [appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - na wijziging van eis - gevorderd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 2.100,-, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
5.2.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd tot verwerping van de grieven van [appellant] . In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] onder aanvoering van twee grieven - naar het hof begrijpt - gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen voor zover daarbij zijn vordering tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 8.397,58 is afgewezen en geoordeeld is dat de overeenkomst gekwalificeerd dient te worden als een koop op afbetaling zonder eigendomsvoorbehoud, en ter zake van schadevergoeding [appellant] te veroordelen tot betaling van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 november 2022 tot aan de dag van voldoening, en voorts voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] primair nooit eigenaar is geweest van de boot, en subsidiair thans geen eigenaar meer is van de boot, en voor het overige het bestreden vonnis te bekrachtigen, alles met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel appel, te vermeerderen met de wettelijke rente, en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
5.3.
[appellant] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in incidenteel appel, één en ander uitvoerbaar bij voorraad.
De overeenkomst tussen partijen is een koop op afbetaling zonder eigendomsvoorbehoud
5.4.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een koop op afbetaling tussen twee particulieren (niet zijnde een consumentenkoop) zonder eigendomsvoorbehoud (artikel 7:86 lid 4 BW). [geïntimeerde] bestrijdt met zijn
tweede grief in incidenteel appeldit oordeel voor zover dat de afwezigheid van het eigendomsvoorbehoud betreft. Hij stelt dat partijen een eigendomsvoorbehoud zijn overeengekomen en dat [appellant] eigenaar van de boot is gebleven.
5.5.
Het hof is van oordeel dat tussen partijen geen eigendomsvoorbehoud geldt. Daartoe is redengevend dat in geen van de schriftelijke stukken (zie 3.3 tot en met 3.5) een zodanig beding is opgenomen en voorts niet is gebleken dat partijen op andere wijze een eigendomsvoorbehoud zijn overeengekomen of bedoeld hebben overeen te komen.
5.6.
De stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] in een aantal WhatsAppberichten suggereert dat hij eigenaar is of dat [geïntimeerde] eigenaar wordt als [geïntimeerde] hem nog een bedrag betaalt (zie 3.17), leiden niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft ten tijde van de mondelinge behandeling genoegzaam toegelicht dat hij deze berichten heeft gestuurd omdat hij boos was dat [geïntimeerde] halverwege 2019 niet (meer) aan zijn afbetalingsverplichtingen voldeed. Ook uit de WhatsAppberichten die [appellant] aan [geïntimeerde] heeft gestuurd, waarin hij heeft gevraagd wanneer [geïntimeerde] naar de boot zou gaan en [geïntimeerde] heeft verteld welke onderhoudswerkzaamheden [geïntimeerde] moest verrichten, kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat [appellant] eigenaar is gebleven. [appellant] heeft immers onweersproken verklaard dat hij [geïntimeerde] (die volgens hem geen verstand van boten had) wilde helpen. Hetzelfde geldt voor de reactie van [appellant] op het WhatsApp bericht van [geïntimeerde] waarin [geïntimeerde] vraagt om de papieren van de boot omdat hij de boot anders niet kan verkopen (zie 3.17). De boot is niet een te boek gesteld schip, en [appellant] heeft onweersproken verklaard dat er geen eigendomspapieren van de boot voorhanden zijn. Bovendien heeft [appellant] [geïntimeerde] er ook meerdere keren letterlijk op gewezen dat het [geïntimeerde] ’ boot was (zie 3.8 ‘
Het is jou boot hoor’en 3.10
‘ [geïntimeerde] het is jou bootje hoor!!’).
5.7.
Ook uit de omstandigheid dat [appellant] de boot tot januari 2020 verzekerd heeft gehouden, kan niet worden afgeleid dat [appellant] eigenaar van de boot is gebleven. De door [geïntimeerde] ingebrachte brief van 14 augustus 2019 van de verzekeraar EOC aan [appellant] geeft slechts aan dat [appellant] tot januari 2020 de verzekeringnemer was. Daarbij komt dat partijen in de tweede door hen ondertekende overeenkomst van geldlening in artikel 2 hebben afgesproken dat de verzekeringspremie voor rekening van [geïntimeerde] was (zie 3.4). Het hof gaat voorbij aan de verklaring van [geïntimeerde] dat hij pas bekend is geworden met de tweede overeenkomst in de onderhavige appelprocedure, omdat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat hij de tweede overeenkomst destijds heeft ondertekend.
5.8.
Partijen hebben over en weer nog argumenten ontleend aan de tussen hen overeengekomen pandovereenkomst (zie 3.5) voor het al dan niet bestaan van een eigendomsvoorbehoud. Met het pandrecht heeft [geïntimeerde] [appellant] een zekerheidsrecht gegeven op de boot, maar hieruit blijkt niet dat deze overeenkomst de strekking had dat [appellant] met [geïntimeerde] een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen.
De eigendom van de boot is overgegaan halverwege februari 2018
5.9.
Met zijn
tweede grief in principaal appelricht [appellant] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de eigendom van de boot van [appellant] op [geïntimeerde] is overgegaan in april 2019. Deze grief slaagt. Ter toelichting dient het volgende. Omdat sprake is van een koop op afbetaling zonder eigendomsvoorbehoud van een niet te boek gesteld schip, is de eigendom van de boot overgegaan van [appellant] op [geïntimeerde] op het moment van de feitelijke levering van de boot. Levering van een roerende zaak geschiedt door aan de verkrijger het bezit van de zaak te verschaffen (artikel 3:90 BW). [appellant] heeft [geïntimeerde] het bezit van de boot verschaft door hem de feitelijke macht over de boot te verschaffen. Dit is geschied door hem te informeren wat de toegangscode van de poort van de haven was en waar de sleutel van de boot lag. [appellant] heeft gesteld dat hij [geïntimeerde] halverwege februari 2018 deze informatie heeft gegeven.
5.10.
[geïntimeerde] heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd weersproken dat hij halverwege februari 2018 over deze informatie beschikte. [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord volstaan met een blote ontkenning van deze wetenschap, terwijl [geïntimeerde] op de mondelinge behandeling heeft verteld dat hij in april 2018 enige tijd op de boot is verbleven (zie 3.7), dat hij de toegangspoort van de haven heeft geopend met de code die hij van [appellant] had gekregen en dat [appellant] hem had verteld dat de sleutel van de boot onder de emmer aan de stuurboordkant lag. Uit de memorie van antwoord blijkt dat [geïntimeerde] in april 2018 heeft gezegd dat als hij de sleutel niet kon vinden hij de sleutel zou ophalen bij ‘die vriendin’. Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] hiermee [naam 1] bedoelde (zie 3.7). Dit bericht impliceert dat [geïntimeerde] vóór zijn verblijf op de boot in april 2018 op de hoogte was van de plaats van de sleutel. Het hof houdt het er dan ook voor dat [geïntimeerde] de feitelijke macht over de boot heeft kunnen uitoefenen vanaf medio februari 2018, zoals [appellant] heeft gesteld.
5.11.
Dat [appellant] , zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, eigendomspapieren en nog een sleutel onder zich had, leidt niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft onweersproken verklaard dat er geen eigendomspapieren van de boot zijn, dat alle gebruiksaanwijzingen met uitzondering van die van de marifoon, zich op de boot bevonden en dat [geïntimeerde] de tweede sleutel kon ophalen bij zijn toenmalige vriendin [naam 1] (zie 3.7).
Er is geen sprake van non-conformiteit
5.12.
Met de
grieven III tot en met VIin principaal appel bestrijdt [appellant] samengevat het oordeel van de kantonrechter dat de boot niet aan de overeenkomst beantwoordde, zodat [geïntimeerde] de overeenkomst mocht ontbinden met alle gevolgen van dien. Deze grieven slagen eveneens. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
5.13.
Bij de mondelinge behandeling heeft [appellant] (voor het eerst) aangevoerd dat [geïntimeerde] te laat heeft geklaagd door hem pas in de brief van 22 mei 2020 over de gebreken te informeren, terwijl de eigendom al in februari 2018 was overgegaan, zodat [geïntimeerde] volgens [appellant] alle rechten ter zake een tekortkoming wegens non-conformiteit is verloren. Het hof passeert dit verweer, omdat het hof met [geïntimeerde] van oordeel is dat [appellant] dit verweer te laat naar voren heeft gebracht.
5.14.
Op grond van artikel 7:17 lid 1 BW moet de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoorden. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, op het moment van aflevering niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. De koper kan zich evenwel niet erop beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt - zo is bepaald in artikel 7:17 lid 5 BW - wanneer hem dit ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn.
5.15.
Hiervoor is overwogen dat de boot half februari 2018 is geleverd. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of de boot op dat moment die eigenschappen bezat die [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Wat [geïntimeerde] mocht verwachten is mede afhankelijk van wat [appellant] bij het sluiten van de koop heeft meegedeeld en wat [geïntimeerde] bij het sluiten van de koop bij onderzoek heeft waargenomen of had kunnen waarnemen.
5.16.
[appellant] heeft bij het sluiten van de koop geen bijzonderheden over de boot meegedeeld. Volgens [appellant] geven de foto’s van de boot op Marktplaats de staat van de boot ten tijde van de koop goed weer. Desgevraagd heeft [appellant] de staat van de boot omschreven als ‘
in goede staat, niet perfect’. Vaststaat dat [geïntimeerde] bij de bezichtiging en de inspectie van de boot eind 2017 geen bijzondere visuele gebreken heeft waargenomen en dat de motor van de boot bij de bezichtiging liep. [geïntimeerde] heeft toen met [appellant] gedeeld dat hij op de boot wilde gaan wonen en dat hij op enig moment de boot vanuit [plaats C] naar [plaats D] wilde varen.
5.17.
Gelet op hetgeen partijen over en weer ten tijde van het sluiten van de koop hebben verklaard en onderzocht, mocht [geïntimeerde] redelijkerwijs verwachten dat hij de boot kon bewonen en dat hij met de boot kon varen. De boot die [geïntimeerde] heeft gekocht is echter wel een houten boot die ten tijde van de aflevering vijftig jaar oud was. Die omstandigheid in aanmerking genomen, moest [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof ermee rekening houden dat hij meteen een bepaalde mate van onderhoud moest verrichten, ook al was de noodzaak daartoe ten tijde van het sluiten van de koop en de aflevering wellicht niet direct zichtbaar. Het verrichten van onderhoud hoort nu eenmaal bij het bezit van een houten boot op leeftijd. [appellant] heeft [geïntimeerde] daarop ook meerdere keren gewezen (zie 3.8, 3.10 en 3.11). Vaststaat dat [geïntimeerde] niet regelmatig bij de boot is gaan kijken en eerst in juli 2019 onderhoudsfilmpjes met [appellant] heeft gedeeld (zie 3.13).
5.18.
Ten aanzien van de door [geïntimeerde] gestelde gebreken oordeelt het hof, anders dan de kantonrechter, dat, nog los van de vraag of de gebreken al bestonden ten tijde van de (af)levering van de boot, de gebreken zowel ieder voor zich als in onderlinge samenhang bezien, de ontbinding van de overeenkomst op grond van non-conformiteit niet rechtvaardig(d)en. Sommige gebreken zijn niet vast komen te staan, andere gebreken stonden normaal gebruik van de boot niet in de weg.
5.19.
Met betrekking tot de vraag of de gebreken al bestonden ten tijde van de aflevering merkt het hof op dat [geïntimeerde] bij de bezichtiging en inspectie kort voor de levering geen visuele gebreken heeft waargenomen en [geïntimeerde] ter zitting heeft verklaard dat de motor liep. Ook in april 2018 toen [geïntimeerde] enige tijd op de boot heeft verbleven, was [geïntimeerde] nog lovend over de boot (zie 3.7): ‘
kan zien hoe goed ie is geen mis koop hoor dat zie je wel’. (..) ‘Ja even een weekje op geweest net vakantie’.[geïntimeerde] heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep verklaard dat het conflict over de staat van de boot is ontstaan nadat [appellant] [geïntimeerde] rond april/mei 2019 had verzocht om de resterende aflossingen naar een Belgisch bankrekeningnummer over te maken in plaats van naar de Nederlandse rekening van [appellant] bij ABNAMRO bank. [geïntimeerde] wilde dat liever niet omdat hij ‘
dat raar vond’. Omdat betaling uitbleef en [appellant] daarop aanspraak maakte, is [geïntimeerde] over de staat van de boot begonnen.
5.20.
[geïntimeerde] heeft zich voor het eerst met motorpech bij [appellant] gemeld in april 2019, meer dan een jaar na de levering. [geïntimeerde] is toen met de boot gaan varen, zonder dat hij de motor eerst heeft laten nakijken en zonder dat is gebleken van enig onderhoud aan de motor gedurende dat jaar. De motorpech waarmee [geïntimeerde] in april 2019 is geconfronteerd, is volgens [appellant] te wijten aan een scheur in de slang van de waterkoeling, waardoor de motor oververhit is geraakt. [geïntimeerde] heeft deze door [appellant] aangedragen oorzaak niet weersproken. Het hof stelt daarom vast dat niet de motor zelf kapot was, maar slechts een slang in het koelsysteem. [geïntimeerde] had de motorpech eenvoudig kunnen voorkomen als [geïntimeerde] voordat hij was gaan varen de motor had laten nakijken. Overigens is gebleken dat de motorpech eenvoudig te verhelpen was.
5.21.
Eerst ruim twee jaar na de aankoop bij brief van 22 mei 2020 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] aan de toenmalige gemachtigde van [appellant] geschreven dat de boot niet geschikt was om mee te varen en te bewonen, omdat de bedrading niet geaard is waardoor er steeds kortsluiting ontstond, de boot constant onder water stond, aan de volledige achterkant van de boot nieuw hout geslagen moest worden, de boot niet gekeurd was en de boot niet geïsoleerd was (zie 3.16). Ten aanzien van de kortsluiting heeft [appellant] aangevoerd dat hij nooit last heeft gehad van kortsluiting. Hierop heeft [geïntimeerde] niet meer gereageerd, zodat de gestelde kortsluiting niet vast is komen te staan. Dat de bedrading niet geaard is, staat een normaal gebruik van de boot niet in de weg. Ten aanzien van de keuring heeft [appellant] onweersproken gesteld dat een keuring voor de verzekering heeft plaatsgevonden en overigens dat een keuring niet nodig is. Voor wat betreft de isolatie oordeelt het hof dat [geïntimeerde] ten tijde van de bezichtiging had kunnen waarnemen dat de boot niet geïsoleerd was. Ook deze twee door [geïntimeerde] gestelde gebreken staan een normaal gebruik van de boot niet in de weg. Ten aanzien van de door [geïntimeerde] gestelde reparatie bestaande uit het slaan van nieuw hout aan de achterkant van de boot, oordeelt het hof dat [appellant] uitdrukkelijk heeft betwist dat dit gebrek ten tijde van de aflevering bestond. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat de boot ten tijde van de aflevering in prima staat verkeerde en dat hij in 2015 en 2016 voor een bedrag van € 15.000,- aan nieuwe planken heeft geplaatst. Van een gebrek in dit verband is mitsdien niet gebleken, althans dit is niet vast komen te staan. Ten aanzien van het door [geïntimeerde] gestelde gebrek dat ‘de boot constant onder water’ staat, heeft [appellant] onweersproken aangevoerd dat het niet ongebruikelijk is dat er bij houten boten water in de bilge staat. Ook water in de bilge staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan normaal gebruik van de boot. Ten aanzien van de waterpomp (zie 3.13 en 3.15) oordeelt het hof dat [geïntimeerde] dit gebrek eerst twee jaar na de koop en levering aan [appellant] kenbaar heeft gemaakt. Gelet op de ouderdom van de boot kon [geïntimeerde] redelijkerwijs verwachten dat er in de loop van de tijd onderdelen van de motor stuk zouden gaan en dat deze onderdelen moesten worden vervangen. Ook deze omstandigheid maakt de boot derhalve niet gebrekkig. De verklaring van BotenWacht waarin staat dat de boot in slechte staat verkeert (3.13), maakt het voorgaande niet anders. Deze verklaring dateert van juli 2019, is te algemeen geformuleerd, althans niet concreet en zegt niets over de staat van de boot ten tijde van de aflevering van de boot half februari 2018.
[geïntimeerde] mocht de koopovereenkomst niet ontbinden
5.22.
Het voorgaande betekent dat de koopovereenkomst ten onrechte is ontbonden met alle gevolgen van dien. In hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat het beroep van [geïntimeerde] op dwaling eveneens faalt. Dat betekent dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst alsnog moet nakomen. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het restant van de koopsom ter hoogte van € 2.100,-- (alsnog) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019, de datum waarop [geïntimeerde] de kredietsom volledig afgelost had moeten hebben (zie 3.3). De vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal eveneens worden toegewezen, nu aan de voorwaarden voor toewijzing daarvan is voldaan (zie 3.18), evenwel niet tot het gevorderde bedrag van € 998,25, maar gelet op de eiswijziging in hoger beroep tot een bedrag van € 315,-.
5.23.
Het voorgaande betekent ook dat de kantonrechter de met de ongedaanmakingsverplichtingen verband houdende vorderingen van [geïntimeerde] ten onrechte heeft toegewezen. Deze vorderingen zullen alsnog worden afgewezen. Dit brengt met zich dat [appellant] geen belang meer heeft bij bespreking van de
grieven VII en VIIIin principaal appel.
5.24.
Omdat in principaal appel is geoordeeld dat [geïntimeerde] omstreeks half februari 2018 eigenaar van de boot is geworden en [geïntimeerde] de koopovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden, komen de eigenaarslasten (waaronder de kosten voor het onderhoud en het behoud) van de boot voor rekening van [geïntimeerde] , zodat ook de
eerste griefin incidenteel appel faalt. [geïntimeerde] heeft derhalve ook ten onrechte gesteld dat de onkosten die hij heeft gemaakt met betrekking tot de boot op basis van zaakwaarneming of schadevergoeding voor rekening van [appellant] dienen te komen.
5.25.
Partijen hebben geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
5.26.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [appellant] ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg.
Grief IX in principaal appelslaagt derhalve. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en in incidenteel appel:
-vernietigt het bestreden vonnis, en doet opnieuw recht:
-veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 2.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2019 tot aan de dag van de voldoening;
-veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 315,-- aan buitengerechtelijke incassokosten;
-veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 373,74 aan verschotten en € 1.587,- voor salaris, en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] in principaal appel begroot op € 912,85 aan verschotten en € 1.716,- voor salaris van de advocaat en in incidenteel appel op € 858,- voor salaris van de advocaat en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest, dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
-verklaart dit arrest ten aanzien van bovenstaande betalings- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, I.A. van der Burg, en W. Aardenburg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.