In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag en de omgangsregeling van de minderjarige [minderjarige] (1 jaar) tussen haar ouders, de moeder en de gedetineerde vader. De rechtbank Amsterdam had eerder in een beschikking van 8 april 2024 het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en de moeder met het gezag belast. De moeder was het niet eens met de omgangsregeling die was vastgesteld, waarbij zij met [minderjarige] eenmaal per twee weken de vader in de penitentiaire inrichting bezocht. De vader, die in detentie zat, was het ook niet eens met de beslissing van de rechtbank en wilde dat het gezamenlijk gezag in stand bleef en dat de omgangsregeling werd uitgebreid.
In hoger beroep heeft de moeder verzocht om de omgangsregeling te beëindigen, terwijl de vader vroeg om uitbreiding van de omgang. Het hof heeft de belangen van [minderjarige] in overweging genomen en vastgesteld dat de detentie van de vader praktische belemmeringen met zich meebrengt voor een gezamenlijke gezagsuitoefening. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat de moeder het eenhoofdig gezag uitoefent, gezien de omstandigheden en de communicatieproblemen die voortvloeien uit de detentie van de vader.
Wat betreft de omgangsregeling heeft het hof besloten dat de vader en [minderjarige] eens in de twee weken via videobellen contact hebben, en dat de moeder, of een door haar aangewezen vervanger, eenmaal per maand met [minderjarige] de vader bezoekt in de PI. Deze regeling is vastgesteld met het oog op de ontwikkeling van [minderjarige] en de noodzaak voor haar om een band op te bouwen met haar vader, ondanks de beperkingen die de detentie met zich meebrengt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor wat betreft het gezag, maar de omgangsregeling aangepast.