ECLI:NL:GHAMS:2024:3382

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.343.863/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinshereniging en opvoedperspectief

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 25 april 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 26 maart 2025, waartegen de moeder in hoger beroep is gegaan. De moeder betwistte de beslissing van de rechtbank en stelde dat zij haar leven weer op orde heeft en dat het opgroeiperspectief van de kinderen bij haar ligt. De gecertificeerde instelling (GI) steunde de beslissing van de rechtbank en voerde aan dat de kinderen een veilige en stabiele opvoedomgeving nodig hebben, die momenteel door de pleegouders wordt geboden.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de moeder, de vader, de grootmoeder en vertegenwoordigers van de GI. De moeder heeft aangegeven dat zij inmiddels abstinent is van drugs en actief werkt aan haar herstel. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter zorgen geuit over de stabiliteit van de moeder en de impact van haar verleden op de kinderen. De Raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, gezien de trauma's die de kinderen hebben opgelopen en de noodzaak voor voorspelbaarheid en stabiliteit in hun leven.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de kinderen. De zorgen over de veiligheid en stabiliteit van de kinderen zijn nog steeds aanwezig, en het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder kan in de toekomst mogelijk een grotere rol in het leven van de kinderen spelen, maar op dit moment is het in hun belang dat zij bij de pleegouders blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.863/01
zaaknummer rechtbank: C/15/348458 / JU RK 24-149
beschikking van de meervoudige kamer van 10 december 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. B.L.A. Bancken te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
de minderjarigen:
- [minderjarige 1] hierna: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] , en
- [de vader] , hierna: de vader.
Als informanten zijn aangemerkt:
I. [de vader] , hierna: de pleegouders.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft bij beschikking van 25 april 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna samen ook te noemen: de kinderen) verlengd tot 26 maart 2025 (hierna te noemen: de bestreden beschikking). De moeder is het hier niet mee eens. De moeder is van mening dat het opgroeiperspectief van de kinderen bij haar ligt, omdat zij haar leven weer op orde heeft. De GI is het eens met de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 juli 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 12 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 augustus 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 16 augustus met 2024 bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 25 oktober 2024 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de GI van 28 oktober 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 31 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de grootmoeder (mz) van de kinderen, [grootmoeder] ,
- de vader,
- twee vertegenwoordigers van de GI,
- de pleegmoeder,
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2017;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2021,
De vader en de moeder oefenen over [minderjarige 1] gezamenlijk het gezag uit. Het gezag over [minderjarige 2] wordt alleen door de moeder uitgeoefend.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 26 maart 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd.
3.3
Bij beschikking van 2 december 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank machtiging verleend om de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, welke machtiging nadien steeds is verlengd.
3.4
Bij beschikking van 11 maart 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun uithuisplaatsing in een gezinshuis verlengd van 26 maart 2024 tot 26 april 2024 en de verzoeken voor het overige - te weten tot verlenging van bedoelde ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de overige elf maanden - aangehouden.
3.5
De rechtbank heeft in de - in zoverre niet bestreden - beschikking van 25 april 2024 bepaald dat de ondertoezichtstelling van de kinderen wordt verlengd van 26 april 2024 tot 26 maart 2025.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover thans van belang, op verzoek van de GI bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinshuis en/of (aansluitend) bij een voorziening voor pleegzorg, wordt verlengd van 26 april 2024 tot 26 maart 2025.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, en opnieuw rechtdoende:
- primair het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinshuis en/of (aansluitend) bij een voorziening voor pleegzorg van 26 april 2024 tot 26 maart 2025 af te wijzen;
- subsidiair dit verzoek toe te wijzen, met het perspectief dat de kinderen binnen een redelijke termijn bij de moeder worden teruggeplaatst.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel dat af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:265b, eerste lid, BW volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Uit artikel 1:265c, tweede lid, BW volgt dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
De standpunten
5.2
De moeder kan zich niet verenigen met de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen. De moeder heeft – samengevat – gesteld dat zij inmiddels abstinent is van drugsgebruik en ter voorkoming van terugval is aangesloten bij de groep Narcotics Anonymous, een gemeenschap van herstellende verslaafden die elkaar helpen om clean te blijven. De veronderstelling dat de duurzame stabiliteit in haar leven uitblijft, is niet juist. Zij heeft op alle fronten vooruitgang geboekt en er is geen reden voor de aanname dat zij op korte termijn zal terugvallen in haar oude patronen. De moeder betwist dat zij een persoonlijkheidsstoornis (borderline) heeft. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt op een terugval in de positieve stappen die de kinderen de afgelopen periode in hun ontwikkeling hebben gezet. De moeder stelt dat zij zich ervan bewust is dat de kinderen een bovengemiddelde zorg- en opvoedbehoefte hebben en dat zij hulp nodig heeft om een stabiele opvoeder voor de kinderen te worden. De moeder wenst aan zichzelf en aan haar opvoedvaardigheden te werken. Niet alle mogelijkheden voor thuisplaatsing zijn bekeken, zoals een moeder-en-kind-kliniek. Het is in het belang van de kinderen dat zij de kans krijgen om op te groeien bij hun eigen moeder. De omgang tussen de moeder en de kinderen verloopt goed; zij hebben 1,5 uur per week onbegeleide omgang met elkaar. In de bestreden beschikking is ten onrechte geoordeeld dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de kinderen in onzekerheid kunnen verkeren over hun opgroeiperspectief al verstreken is. Vanwege de jonge leeftijd van de kinderen kan er nog succesvol toegewerkt worden naar een thuisplaatsing. De rechtbank heeft ten onrechte het perspectiefbesluit van de GI onderschreven. Het perspectiefbesluit is niet zorgvuldig voorbereid, omdat er niet is gekeken naar de positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder en niet alle mogelijkheden zijn benut om naar thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder toe te werken.
5.3
De GI stelt zich op het standpunt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
noodzakelijk is in het belang van de kinderen. Uit het FACT-rapport blijkt dat de moeder een persoonlijkheidsstoornis met borderline-trekken heeft, een trauma- of stressgerelateerde stoornis en dat er sprake is van ernstig cannabis- en cocaïnegebruik. De kinderen hebben een trauma als gevolg van de onvoorspelbare leefomstandigheden en het gedrag van de moeder. Traumaverwerking kan alleen starten als de kinderen voldoende rust en stabiliteit hebben. De moeder heeft meerdere kansen gekregen voor behandeling, maar pas na het perspectiefbesluit in februari 2024 heeft ze besloten tot detox. De moeder is pas negen maanden clean en zij heeft nog geen behandeling voor haar stoornissen ondergaan, wat de kans vergroot op terugval bij overbelasting. De zorgen over de veiligheid en stabiliteit van de kinderen zijn nog steeds aanwezig. Het is niet verantwoord om de kinderen terug te plaatsen bij de moeder, gelet op haar huidige situatie en de risico's op terugval en ontregeling. Opname in een moeder-kindkliniek is niet in het belang van de kinderen, vooral omdat zij de afgelopen jaren maar weinig alleen met de moeder zijn geweest. De kinderen hebben een veilige en stabiele opvoedomgeving nodig, waarin zij de nodige zorg en begeleiding kunnen ontvangen. Het pleeggezin biedt deze omgeving en is daarmee de beste plek voor de kinderen om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. De GI onderzoekt of er mogelijkheden zijn om een andere invulling te geven aan de omgang tussen de moeder en de kinderen, waarbij de moeder een meer actieve rol kan spelen.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep als volgt verklaard. De kinderen en de moeder hebben ieder hun eigen ‘tijdlijn’, die niet overeenkomt. De problematiek die de kinderen door hun verleden hebben opgelopen, is niet ongedaan te maken en zij hebben vanwege hun schade (PTSS en hechtingsproblematiek) bovengemiddeld behoefte aan voorspelbaarheid en stabiliteit. Hoewel de moeder de kinderen een stabiele opvoedomgeving wil bieden, is zij daartoe binnen een aanvaardbare termijn niet in staat. De raad adviseert het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De beoordeling
5.5
Beoordeeld moet worden of de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen terecht heeft verlengd van 26 april 2024 tot 26 maart 2025 en of die verlenging ook nu nog noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe als volgt. Uit de gedingstukken en de behandeling ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen een trauma hebben als gevolg van de onvoorspelbare leefomstandigheden en het gedrag van de moeder. Voor de kinderen moet de behandeling om tot traumaverwerking te komen nog starten, maar dat kan alleen als de kinderen voldoende rust en stabiliteit hebben. De kinderen hebben vanwege hun belaste verleden een bovengemiddelde zorg- en opvoedbehoefte en zij hebben een meer dan gebruikelijke stabiele opvoedomgeving nodig, die hun nu door de pleegouders wordt geboden.
Over de verslavingsproblematiek van de moeder en over haar thuissituatie hebben jarenlang ernstige zorgen bestaan. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat zich in het leven van de moeder een aantal positieve veranderingen hebben voorgedaan. De moeder heeft actief hulp gezocht, is inmiddels negen maanden vrij van middelengebruik en ontvangt ondersteuning van Narcotics Anonymous. Zij is gestart met werken en heeft het voornemen een opleiding te gaan volgen; zij heeft haar schuldenproblematiek aangepakt en haar leefomgeving op orde gebracht. Dit betekent echter nog niet dat een thuisplaatsing van de kinderen mogelijk is. De moeder is op de goede weg, maar niet met zekerheid is te zeggen dat zij al in staat zal zijn de kinderen te bieden wat zij nodig hebben, zeker nu de traumabehandeling voor de kinderen nog niet is afgerond. De zorgen over de veiligheid en stabiliteit van de kinderen zijn nog steeds aanwezig en de kans op ontregeling bij de moeder is nog niet uit te sluiten. Ook is de herdiagnose van haar persoonlijkheidsproblematiek nog niet afgerond, waarvan de uitkomst van invloed kan zijn op de ondersteuning die de moeder in het begeleiden van de kinderen behoeft. Volgens de GI is de samenwerking met de moeder in de afgelopen periode substantieel verbeterd en is er op dit moment geen noodzaak om het gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen. De GI onderzoekt de mogelijkheid om de moeder een meer prominente rol te laten spelen in het leven van de kinderen. Gelet hierop zal door de GI herbezien gaan worden of de moeder, gelet op de positieve ontwikkeling die zij heeft doorgemaakt, in de toekomst mogelijk in staat zal zijn om de kinderen een veilige opvoedomgeving te bieden. Daaraan zal kunnen bijdragen, zoals ter zitting in hoger beroep is besproken, dat de moeder volledige transparantie biedt en alle relevante informatie met de GI deelt, zoals informatie over haar herstelproces, de resultaten van het onderzoek naar een persoonlijkheidsstoornis, informatie over haar huidige werksituatie en andere relevante gegevens die van invloed kunnen zijn op de verdere begeleiding van de moeder en de kinderen. De zorgen over de veiligheid en stabiliteit van de kinderen zijn echter nog steeds aanwezig. Het is niet verantwoord om de kinderen terug te plaatsen bij de moeder, gelet op haar huidige situatie en de risico's op terugval en ontregeling. Onder de gegeven omstandigheden is het nog steeds in het belang van de kinderen noodzakelijk dat zij bij de pleegouders verblijven, die invulling kunnen geven aan de bovengemiddelde zorg- en opvoedbehoefte van de kinderen.
5.6
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van de kinderen in het pleeggezin ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was en dat ook nu nog steeds is. Het hof zal het door de moeder primair verzochte dan ook afwijzen. Voor toewijzing van het door de moeder subsidiair verzochte, te weten toewijzing van de verzochte uithuisplaatsing, maar met het perspectief dat de kinderen binnen een redelijke termijn bij de moeder worden teruggeplaatst, ziet het hof geen grond, juist nu er nog duidelijkheid is over dat perspectief. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.7
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J.F. Miedema en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. R.B. de Cuba als griffier en is op 10 december 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.