3.9Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, kan een secundair slachtoffer ook, als naaste van het primaire slachtoffer, een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en 6:108 lid 1 in verbinding met artikel 6:108 lid 3 BW (‘affectieschade’). In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.
In zijn arrest van 31 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1495) heeft de Hoge Raad verder overwogen (rechtsoverweging 2.4.2) dat het oordeel dat een vordering tot vergoeding van schokschade uitsluitend toewijsbaar is als ‘precies’ kan worden vastgesteld welk deel van het geestelijk letsel kan worden aangemerkt als schokschade en welk deel als affectieschade, miskent dat de rechter bij samenloop van deze vormen van schade aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moet afwegen in hoeverre hij bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van schokschade rekening houdt met affectieschade. Dat een precieze afbakening tussen deze vormen van schade doorgaans niet mogelijk zal zijn, staat er dus niet aan in de weg dat de rechter schattenderwijs vaststelt welk bedrag als vergoeding van schokschade voor toewijzing in aanmerking komt. Vordering van [benadeelde partij02] (vader)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02] bedraagt € 45.313,85, waarvan € 15.313,85 aan materiële schade en € 40.000,00 aan immateriële schade, te weten schokschade. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten, waarbij het hof de nummering van de rechtbank hanteert:
1. Bromfiets Piaggio Vespa Sprint € 2.200,00
2. Helm Roof Boxer V8 € 350,00
3. Handschoenen Tucano Urbano € 30,00
4. Windscherm bromfiets € 200,00
5. Smartphonehouder bromfiets € 30,00
6. Beenkleed bromfiets € 129,95
7. Kosten ambulance € 363,90
8. Reiskosten naar ziekenhuis en moskee (gebed) € 50,00
9. Vliegtickets begrafenis Tunesië – heenreis € 1.125,00
10. Vliegtickets begrafenis Tunesië – terugreis € 550,00
11. Kosten graf en grafsteen (inclusief graveren) € 3.100,00
12. Kosten onderhoud grafsteen (20 jaren) € 1.000,00
13. Kosten bloemenwerk € 1.500,00
14. Verblijfkosten Tunesië (2 weken) € 2.100,00
15. Kosten receptie (100 personen) € 1.000,00
16. Geschatte waarde kleding [slachtoffer01] € 1.100,00
17. Geschatte waarde bril [slachtoffer01] € 400,00
18. Reparatie telefoonscherm [slachtoffer01] € 85,00
Materiële schade
De posten 1-7 en 16-18 zien op schade die [slachtoffer01] als rechtstreeks gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde heeft geleden. In hoger beroep is onweersproken gesteld dat [benadeelde partij02] als erfgenaam van [slachtoffer01] , de vordering die [slachtoffer01] ter zake van deze schadeposten op de verdachte had, onder algemene titel heeft verkregen.
Het hof is van oordeel dat deze schade genoegzaam is gesteld en onderbouwd en dat de vordering tot vergoeding van deze schade – die door de verdediging in hoger beroep niet concreet is weersproken – op grond van artikel 51f lid 2 Sv dient te worden toegewezen.
De posten 9-15 zien op kosten van lijkbezorging, die afgezien van post 14 (verblijfkosten Tunesië voor de duur van twee weken) niet door de verdediging zijn weersproken.
Het hof is van oordeel dat ook deze kosten genoegzaam zijn gesteld en voor zover mogelijk onderbouwd. Dat geldt ook voor post 14. Namens de benadeelde partij is immers naar voren gebracht dat de ouders en de broer van [slachtoffer01] twee weken in Tunesië hebben moeten verblijven voor de begrafenis van [slachtoffer01] . Verder blijkt uit de toelichtingen op de andere posten dat (kort gezegd) in Tunesië het nodige moest worden geregeld in verband met de begrafenis van [slachtoffer01] . Het hof acht het, met de advocaat-generaal, billijk ook deze kosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Derhalve zal de vordering tot vergoeding van de kosten van lijkbezorging, op grond van artikel 51f lid 2 Sv juncto artikel 6:108 lid 2 BW, geheel worden toegewezen.
Post 8 betreft, zo begrijpt het hof, door [benadeelde partij02] zelf geleden schade. Naar het oordeel van het hof biedt de wet, meer in het bijzonder artikel 51f Sv, geen recht op vergoeding van deze schade, die overigens ook niet is onderbouwd. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
De vordering tot vergoeding van materiële schade zal dus worden toegewezen tot
€ 15.263,85.
Schokschade
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is het hof van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade (inmiddels) voldoende is onderbouwd. Daarbij heeft het hof – in navolging van de eerder weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad – het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een ernstig verkeersmisdrijf gepleegd, waarbij sprake was van roekeloos rijgedrag, als gevolg waarvan de 20-jarige [slachtoffer01] is overleden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] (pagina’s 42-43) volgt dat zij kort ná het verkeersongeval naar de woning van [slachtoffer01] zijn gegaan en daar met zijn ouders en broer hebben gesproken. Dit proces-verbaal houdt als mededelingen van de verbalisanten in:
“Jullie zoon [slachtoffer01] is betrokken geweest bij een verkeersongeval, hij is in kritieke toestand overgebracht naar het VU medisch centrum”en
“Jouw broer [slachtoffer01] is betrokken geweest bij een verkeersongeval en is met spoed overgebracht naar het ziekenhuis”en
“Wij (…) zijn direct met de familieleden (…) richting het VU medisch centrum gereden.
Hier hebben wij de familie aangemeld (…) en overgebracht naar de familiekamer. Wij zagen een arts aan komen lopen die de familiekamer betrad (…).
Achteraf hoorden wij van de behandelend arts dat [slachtoffer01] op (…) 11 december 2022 te 00:37 uur was overleden in het ziekenhuis.”
Voorts houdt de schriftelijke toelichting op de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg, onder punt 2.1.7, het volgende in:
“De vader van het slachtoffer heeft formeel de identificatie uitgevoerd in het UMC VUmc, maar werd daarbij vergezeld door zijn vrouw en zoon. [slachtoffer01] lag onder een laken, waarbij een deel van zijn bovenlichaam zichtbaar was. Zij geven aan dat het lichaam van [slachtoffer01] vreselijk was toegetakeld door de verwondingen als gevolg van de klap door de aanrijding en het medisch ingrijpen op straat. Terwijl vader [slachtoffer01] wilde aanraken zakte het laken iets naar beneden waardoor beide ouders en het broertje van [slachtoffer01] hebben gezien dat de borstkas volledig openlag en -zoals vader het zelf beschreven heeft- zij recht in het hart van hun kind keken. Doordat de helm van [slachtoffer01] als gevolg van de aanrijding van zijn hoofd was gevlogen, was ook zijn gezicht aangedaan. Zo vertelden de ouders dat zijn lip deels was verdwenen. De aanblik van zijn gehavende lichaam, heeft geleid tot een hevige emotionele shock en is een zeer ingrijpende gebeurtenis geweest voor de benadeelde partijen.”
Dit laatste vindt steun in de door de benadeelde partij in eerste aanleg overgelegde brief van de huisarts van 4 mei 2023 – waarin melding wordt gemaakt van voortdurende slaapproblemen en van herbeleving van de zogenoemde identificatie beelden – en de in hoger beroep overgelegde verwijsbrief en brief van iPractice, gedateerd 26 januari 2024, opgesteld door [psycholoog01] , GZ-psycholoog. Naar het oordeel van het hof volgt genoegzaam uit deze stukken, in combinatie met hetgeen de benadeelde partij overigens heeft gesteld, dat de hevige emotionele schok tot geestelijk letsel heeft geleid.
Mede in aanmerking genomen de aard en hechtheid van de relatie tussen [slachtoffer01] en zijn vader, is hiermee voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een vergoeding ter zake van schokschade. Hetgeen de verdediging in hoger beroep, onder nummers 64 e.v. van de pleitnotities, ter betwisting van de vordering heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding heeft het hof nadrukkelijk in ogenschouw genomen dat naast schokschade, ook sprake is van affectieschade; pijn om het verlies van een dierbare. Deze schade is immens en niet of nauwelijks in geld uit te drukken. In het Besluit vergoeding affectieschade wordt deze schade – in het geval van de benadeelde partij [benadeelde partij02] – begroot op een bedrag van € 20.000,00. Gelet hierop en kijkend naar de vergoedingen die in andere zaken worden toegekend, stelt het hof de (immateriële) schokschade vast op een bedrag van
€ 6.000,00.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 21.263,85.
Vordering van [benadeelde partij03] (moeder)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij03] bedraagt € 40.000,00 aan immateriële schade, te weten schokschade.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is het hof van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade (inmiddels) voldoende is onderbouwd. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij02] is overwogen en voegt daar het volgende aan toe.
Dat de hevige emotionele schok tot geestelijk letsel heeft geleid, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit de door de benadeelde partij in eerste aanleg overgelegde brief van de huisarts van 8 mei 2023 – onder meer inhoudende: “ziet steeds beelden v [slachtoffer01] ” en “heeft [slachtoffer01] geïdentificeerd” – en de in hoger beroep overgelegde brief van Arkin van 22 augustus 2023 – waarin melding wordt gemaakt van herbelevingen aan het ongeluk (ook al was de benadeelde partij er zelf niet bij) of het zien van haar zoon in het ziekenhuis en nachtmerries (onder andere over het zien van haar zoon) – en brief van iPractice, gedateerd 26 januari 2024, opgesteld door [psycholoog02] , GZ-psycholoog.
Het hof stelt de (immateriële) schokschade vast op een bedrag van
€ 6.000,00.
Vordering van [benadeelde partij04] (broer)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij04] bedraagt € 40.000,00 aan immateriële schade, te weten schokschade.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is het hof van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade (inmiddels) voldoende is onderbouwd. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij02] is overwogen en voegt daar het volgende aan toe.
Dat de hevige emotionele schok tot geestelijk letsel heeft geleid, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit de door de benadeelde partij in eerste aanleg overgelegde brief (journaal) van de huisarts van 9 mei 2023 – onder meer inhoudende: “af en toe nare dromen over zijn sterke en vrolijke broer die op de brancard lag” – en de in hoger beroep overgelegde verwijsbrief en brief van iPractice, gedateerd 5 januari 2024, opgesteld door [psycholoog03] , GZ-psycholoog, alsmede de samenvatting van het intakegesprek bij iPractice, inhoudende dat er soms pijnlijke beelden van de broer van de benadeelde partij omhoog komen.
Het hof stelt de (immateriële) schokschade vast op een bedrag van
€ 6.000,00.
Vordering [benadeelde partij05] (zus)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij05] bedraagt € 454,99 aan materiële schade. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten, waarbij het hof de nummering van de rechtbank hanteert:
1. Naheffingsaanslag parkeerbelasting € 72,50
2. Parkeerkosten (slachtoffergesprek) € 24,50
3. Parkeren Schiphol (wegbrengen ouders) € 16,50
4. Kosten eten Schiphol (wegbrengen ouders) € 74,70
5. Diverse reiskosten (ouders, advocaat, zitting etc.) € 249,00
6. Parkeerkosten straat ouders op 26 december 2022 € 17,79
Het hof is van oordeel dat de wet geen recht geeft op vergoeding van deze kosten, zodat de vordering zal worden afgewezen.
Wat betreft de posten 1 en 6 behoeft dit geen nadere toelichting. Wat betreft de posten 2 en 5 wijst het hof erop dat artikel 51f, eerste en tweede lid, Sv limitatief bepaalt welke vorderingen kunnen worden ingediend. Het eerste lid richt zich tot het primaire en (in geval van schokschade) secundaire slachtoffer. Het tweede lid richt zich tot – voor zover van belang – de nabestaanden. De gestelde parkeer- en reiskosten vallen hier niet onder.
Wat betreft de posten 3 en 4 overweegt het hof dat mede gelet op hetgeen reeds zal worden toegewezen als kosten van lijkbezorging ter zake van de vordering van [benadeelde partij02] , onvoldoende is onderbouwd dat ook deze kosten als dergelijke kosten moeten worden aangemerkt en dat vergoeding daarvan billijk is. Daarbij komt dat uit de toelichting op de vordering blijkt dat deze kosten ten laste zijn gekomen van de partner van de benadeelde partij.
Vordering van [benadeelde partij01]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] bedroeg € 1.965,13 aan materiële schade. De gestelde schade bestond uit de volgende posten, waarbij het hof de nummering van de rechtbank hanteert:
1. Fiets € 300,00
2. Headset € 189,99
3. Winterjas € 265,29
4. Kosten Spoedeisende Hulp € 372,82
5. Ambulancevervoer € 824,70
6. Taxikosten vervoer van VUMC naar huis € 12,33
Ter terechtzitting van het hof heeft de gemachtigde van de benadeelde partij de vordering evenwel verlaagd tot een bedrag van € 767,61 (posten 1-3 en 6); de zogenoemde medische kosten (posten 4-5) zijn alsnog vergoed door de verzekeraar.
Het hof is van oordeel dat de (resterende) vordering, schade betreft die de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde heeft geleden. Het hof is verder van oordeel dat deze schade genoegzaam is gesteld en onderbouwd.
De verdediging heeft verzocht de vordering ten aanzien van de headset en winterjas niet-ontvankelijk te verklaren, omdat op basis van het dossier enkel kan worden vastgesteld hoe duur de headset en winterjas waren, maar niet of daadwerkelijk sprake was van schade en zo ja, of deze schade rechtstreeks verband houdt met feit 2. Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft uitdrukkelijk gesteld dat zijn headset en winterjas als gevolg van de aanrijding zijn beschadigd/vernield. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan deze stellingen van de benadeelde partij. De enkele omstandigheid dat de benadeelde partij dit eerder niet heeft vermeld in zijn politieverklaring, die was toegespitst op de feitelijke gebeurtenissen in het verkeer voor, tijdens en na de aanrijding, doet hier – anders dan de verdediging en ook de rechtbank meent – niets aan af. Het hof is van oordeel dat de verdediging de stellingen van de benadeelde partij onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft bestreden. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van die stellingen en acht daarmee het rechtstreeks verband gegeven.
De in hoger beroep resterende vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] zal geheel worden toegewezen:
€ 767,61.