In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1976 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 7 april 2022, waarin hij was veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, waarvan € 250,00 voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een geldboete van € 400,00 gevorderd, te betalen in acht termijnen, terwijl de raadsman een geheel voorwaardelijke geldboete had verzocht, onder verwijzing naar de financiële situatie van de verdachte en zijn recente detentie.
Het hof heeft het vonnis van de economische politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die is vernietigd. Het hof heeft de geldboete vastgesteld op € 400,00, met een hechtenis van 8 dagen bij gebreke van betaling. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het inzamelen van bedrijfsafval zonder dat hij op de lijst van inzamelaars stond vermeld, wat inbreuk maakte op milieuwetgeving. Het hof heeft rekening gehouden met de geringe draagkracht van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, aangezien de behandeling van de zaak meer dan twee jaar na het indienen van het hoger beroep plaatsvond. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten.