ECLI:NL:GHAMS:2024:3371

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
23-001036-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het inzamelen van bedrijfsafval zonder vermelding op de lijst van inzamelaars

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1976 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 7 april 2022, waarin hij was veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, waarvan € 250,00 voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een geldboete van € 400,00 gevorderd, te betalen in acht termijnen, terwijl de raadsman een geheel voorwaardelijke geldboete had verzocht, onder verwijzing naar de financiële situatie van de verdachte en zijn recente detentie.

Het hof heeft het vonnis van de economische politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die is vernietigd. Het hof heeft de geldboete vastgesteld op € 400,00, met een hechtenis van 8 dagen bij gebreke van betaling. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het inzamelen van bedrijfsafval zonder dat hij op de lijst van inzamelaars stond vermeld, wat inbreuk maakte op milieuwetgeving. Het hof heeft rekening gehouden met de geringe draagkracht van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, aangezien de behandeling van de zaak meer dan twee jaar na het indienen van het hoger beroep plaatsvond. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001036-22
datum uitspraak: 27 november 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 81-006811-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De economische politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, waarvan € 250,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, te betalen in acht termijnen.
De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een nieuwe start wil maken, dat het gaat om een oude zaak en dat de verdachte schulden heeft. Daarnaast is de verdachte recent uit detentie gekomen, is hij op zoek naar een woning en zit hij zodoende al in financiële moeilijkheden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het inzamelen van bedrijfsafval zonder dat hij op de lijst van inzamelaars stond vermeld. Door deze handelwijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op een voorschrift dat onder andere strekt tot bescherming van het milieu, te weten, in dit geval, het belang van controle op een doelmatig beheer van afvalstoffen.
Het hof heeft daarentegen oog voor de geringe draagkracht van de verdachte en voor de omstandigheid dat sprake is van een feit van geruime tijd geleden. Het hof heeft eveneens acht geslagen op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast slaat het hof acht op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht gewaarborgd. Als uitgangspunt in hoger beroep heeft te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze omstandigheden zijn hier niet aan orde. Aangezien de verdachte op 14 april 2022 hoger beroep heeft ingesteld, is de redelijke termijn met ruim zeven maanden overschreden. Gelet op de hoogte van de op te leggen boete, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Het hof ziet aanleiding in de draagkracht van de verdachte om de geldboete in termijnen op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.45 van de Wet milieubeheer.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat het totaal van de
geldboetesmag worden voldaan in
2 (twee) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 200,00 (tweehonderd euro).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.A. Groenendijk, mr. P. Greve en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 november 2024.
mr. I.A. Groenendijk en mr. B.E. Dijkers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.