ECLI:NL:GHAMS:2024:3354

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
23-003248-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en mishandeling onder invloed van drugspsychose

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van doodslag op zijn vriend, mishandeling van een andere vriend en het bezit van een luchtdrukpistool. De feiten vonden plaats op 31 januari 2021 in Heemskerk, waar de verdachte onder invloed van een drugspsychose, veroorzaakt door LSD-gebruik, zijn vriend met een mes heeft gestoken, wat leidde tot diens overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks zijn beroep op artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht, dat stelt dat iemand niet strafbaar is als hij ten tijde van het delict niet toerekeningsvatbaar was. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden voor zijn daden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waarbij het hof de affectieschade van de ouders van het slachtoffer heeft erkend, maar de vorderingen tot schokschade niet heeft toegewezen wegens gebrek aan bewijs van geestelijk letsel. De zaak benadrukt de complexiteit van strafrechtelijke aansprakelijkheid in situaties van geestelijke stoornissen en de impact van drugsgebruik op het gedrag van individuen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003248-23
datum uitspraak: 6 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 december 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-027454-21 (zaak A) en 15-114544-21 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
Hij op of omstreeks 31 januari 2021 in de gemeente Heemskerk opzettelijk [slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer ] meermalen (met kracht) met een (keuken/vlees)mes, in ieder geval met een dergelijk scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek (ter hoogte van het hart en/of aan de linkerkant van de borststreek), in ieder geval in het (boven)lichaam van die [slachtoffer ] , gestoken/geprikt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer ] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 8 februari 2021 in de gemeente Heemskerk een wapen van categorie I onder 7°, te weten een luchtdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een pistool van het merk Walther, model PPQ), voorhanden heeft gehad;
Zaak B:
hij op of omstreeks 30 januari 2021 te Heemskerk, [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] op zijn oog, althans in/tegen/op het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen. Weliswaar komt het hof tot dezelfde beslissingen als de rechtbank, maar met uitzondering van de strafoplegging en beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, terwijl voorts de bewijsmotivering en motivering betreffende de strafbaarheid van de verdachte aanpassing behoeven naar aanleiding van het verhandelde in hoger beroep. Bij die stand van zaken veroorzaakt het (partieel) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van zaak A feit 1 en zaak B:
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. De verdachte heeft voor wat betreft de in zaak A onder 1 en in zaak B ten laste gelegde feiten mogelijk gehandeld vanuit een psychotische beleving, maar niet is gebleken dat het hem aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat het de verdachte aan (voorwaardelijk) opzet heeft ontbroken.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij omtrent de in zaak A onder 1 en in zaak B tenlastegelegde feiten – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte toentertijd leed aan een kortdurende psychose, waardoor hij geen enkel inzicht had in het feit dat zijn handelen ongeoorloofd was en hij ook geen inzicht had in zijn gedragingen en de gevolgen daarvan.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de nacht van 30 op 31 januari 2021 in zijn woning zijn vriend [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) heeft geslagen en zijn vriend [slachtoffer ] (hierna: [slachtoffer ] ) tweemaal met een mes in de borststreek heeft gestoken, ten gevolge waarvan [slachtoffer ] is komen te overlijden. Het hof gaat ervan uit (zoals hierna uitgebreider aan de orde zal komen) dat de verdachte ten tijde van dit handelen leed aan een kortdurende psychotische stoornis als gevolg van het gebruik van LSD.
Het hof stelt voorop dat het bestaan van een psychische stoornis ten tijde van het handelen door een verdachte, in het algemeen niet in de weg staat aan het aannemen van opzet, ook niet wanneer dat feit wegens de psychische stoornis niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Een (ernstige) geestelijke stoornis staat slechts dan aan een bewezenverklaring van het opzet in de weg indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Van zo een situatie, die zich slechts bij hoge uitzondering voordoet, is in dit geval geen sprake.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij een “bad trip” had waardoor hij [slachtoffer ] en [benadeelde 1] niet steeds als personen, maar bij vlagen ook als demonen of wezens zag. De bad trip zorgde ervoor dat hij zich bedreigd en angstig voelde. Hij was bang dat hij zou worden opgeslokt door de demon die [slachtoffer ] was. Hij moest zich daartegen verdedigen en hij heeft dat gedaan door een mes te pakken en [slachtoffer ] met dat mes te steken. De verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde 1] heeft geslagen omdat hij niet weg ging toen de verdachte daarom vroeg en hij zich daardoor niet serieus genomen voelde. Uit deze verklaringen leidt het hof af dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Dat zijn wil onder invloed van de psychose tot stand is gekomen, doet daar niet aan af.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van zaak A feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte op de datum van de tenlastelegging gedetineerd zat en dat hij daardoor geen beschikkingsmacht had over het op die dag in zijn woning aangetroffen nepwapen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte heeft de politie op 8 februari 2021 een op een vuurwapen gelijkend luchtdrukpistool aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij dit wapen niet zelf heeft gekocht, maar dat hij het wel in zijn bezit had. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte zich op 8 februari 2021 bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen in zijn woning en dat hij, als eigenaar van die woning, daarover ook de feitelijke macht had. Dat de verdachte zich op dat moment in voorlopige hechtenis bevond, maakt dit niet anders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
Hij op 31 januari 2021 in de gemeente Heemskerk opzettelijk [slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer ] meermalen (met kracht) met een mes in de borststreek (ter hoogte van het hart en aan de linkerkant van de borststreek), gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer ] is overleden;
2.
hij op 8 februari 2021 in de gemeente Heemskerk een wapen van categorie I onder 7°, te weten een luchtdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een pistool van het merk Walther, model PPQ), voorhanden heeft gehad;
Zaak B:
hij op of omstreeks 30 januari 2021 te Heemskerk, [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] in het gezicht te slaan.
Hetgeen in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van zaak A feit 1 en zaak B
Standpunt van de advocaat generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de doodslag en mishandeling aan de verdachte kunnen worden toegerekend en dat hij daarvoor strafbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een beroep op artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) toekomt en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten in een kortdurende psychose verkeerde waardoor de feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Naar het oordeel van de raadsman is geen sprake van culpa in causa. De verdachte heeft weliswaar LSD geslikt, maar heeft op geen enkele wijze kunnen voorzien dat hij daardoor in een psychose zou belanden en de tenlastegelegde feiten zou plegen.
Het hof overweegt als volgt.
Over de verdachte is een Pro Justitia rapport uitgebracht. De psychiater en de psycholoog hebben geconcludeerd dat de verdachte tijdens het plegen van de feiten leed aan een (kortdurende) psychotische stoornis ten gevolge van de inname van LSD. Door de stoornis dacht de verdachte dat zijn vrienden demonen waren en heeft hij door hevige angst en paniek excessief agressief gereageerd. Buiten deze kortdurende psychose is bij de verdachte geen psychische stoornis vastgesteld. De verdachte was ten tijde van het innemen van de LSD volledig toerekeningsvatbaar.
Uit het dossier volgt dat de verdachte voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten vrijwillig anderhalve zegel LSD heeft gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat LSD de realiteitszin en waarneming beïnvloedt en een ontremmende werking heeft. De verdachte was hier ook van op de hoogte. Ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij 2 of 3 keer eerder LSD had gebruikt en dat hij wist dat LSD-gebruik emoties kan versterken. Bovendien blijkt uit Whatsapp-berichten van de verdachte dat hij bekend was met ervaringen van minimaal één ander die onder invloed van LSD een zogeheten ‘bad trip’ had gekregen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn handelen en de gevolgen daarvan. Dat de verdachte mogelijk niet heeft voorzien dat hij door LSD-gebruik de controle over zijn handelen zou verliezen en ook het concrete gevolg daarvan – het plegen van de strafbare feiten – mogelijk niet voorzienbaar was, maakt het oordeel van het hof niet anders.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht de in zaak A onder 1 en in zaak B ten laste gelegde feiten sterk verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de nacht van 30 op 31 januari 2021 in zijn woning zijn vriend [benadeelde 1] geslagen en zijn vriend [slachtoffer ] met een mes twee keer in de borst gestoken. Hij heeft vervolgens [slachtoffer ] bij zijn riem gepakt en buiten de woning gelegd. De 22-jarige [slachtoffer ] is hierdoor overleden.
De verdachte heeft door zijn handelen een jonge man, die nog een heel leven voor zich had, van het leven beroofd. Aan de nabestaanden van [slachtoffer ] is diep en onherstelbaar verdriet toegebracht. In de verklaringen die zij in hoger beroep hebben voorgedragen, hebben zijn ouders en zus beschreven hoe ondraaglijk het voor hen is dat [slachtoffer ] zijn toekomst is afgenomen en hoe enorm zij hem elke dag missen.
Dat het overlijden van [slachtoffer ] diepe sporen heeft achtergelaten in de levens van de nabestaanden is onmiskenbaar en invoelbaar. Het hof realiseert zich dat er geen straf is die hieraan recht kan doen.
Doodslag behoort tot de ernstigste delicten die de wet kent. In zaken waarin doodslag bewezen is verklaard worden doorgaans onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van zeer aanzienlijke duur opgelegd. Ook in deze zaak acht het hof het, gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde doodslag, passend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof ziet echter aanleiding een gevangenisstraf van beduidend kortere duur op te leggen dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd.
Het hof houdt rekening met de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde doodslag en de mishandeling zijn gepleegd. Anders dan in zaken waarin gevangenisstraffen van 9 jaar of meer worden opgelegd, is in deze zaak sprake geweest van een uitzonderlijke situatie, waarin een bijeenzijn van vrienden met recreatief drugsgebruik, onbedoeld ernstig uit de hand is gelopen. Uit het dossier volgt dat de verdachte zijn vrienden bij hem thuis heeft uitgenodigd, met de verwachting een leuke avond te hebben. Voorafgaand had de verdachte LSD gekocht en hij heeft dit, zoals ook was afgesproken, samen met zijn vrienden gebruikt. De sfeer, die aanvankelijk goed was, is op enig moment omgeslagen omdat de verdachte in een drugspsychose raakte, waarna hij de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. Het hof gaat ervanuit dat de verdachte deze noodlottige afloop nooit heeft gewild.
Het hof betrekt bij de straftoemeting het eerder aangehaalde Pro Justitia rapport, waarin staat dat ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een (kortdurende) psychotische stoornis, welke is ontstaan door de inname van LSD. Buiten dit kortdurende psychotische beeld is bij verdachte geen psychische stoornis vastgesteld. De deskundigen Van der Meijs en Moonen hebben deze bevindingen ter terechtzitting in hoger beroep herhaald en zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het begaan van de strafbare feiten (op zijn minst) verminderd toerekeningsvatbaar was. Het hof verenigt zich met het oordeel van voormelde deskundigen en stelt vast dat de verdachte ten tijde van het in zaak A onder 1 en in zaak B bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar was. Het hof houdt hier in straf verminderende zin rekening mee.
Ook heeft het hof in het voordeel van de verdachte acht geslagen op diens (overige) persoonlijke omstandigheden. De verdachte is zelf ook een jonge man die, tot de avond van het bewezenverklaarde, zijn leven goed op orde had. Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 november 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij had een eigen woning, volgde een opleiding en werkte in de [sector] .
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde 2] (vader), [benadeelde 3] (moeder), [benadeelde 4] (zus) en [benadeelde 1] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. Bij het vonnis waarvan beroep zijn de vorderingen van [benadeelde 2] , en [benadeelde 3] gedeeltelijk toegewezen en is de vordering van [benadeelde 1] geheel toegewezen. [benadeelde 4] is door de rechtbank niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard. Alle benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen.
Het hof zal hierna de afzonderlijke vorderingen bespreken. Daaraan voorafgaand zal het hof enkele, voor de beoordeling van de vorderingen relevante, juridische kaders schetsen.
Juridische kaders
Algemeen
Ingevolge artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
Ingevolge het tweede lid van deze bepaling kunnen – voor zover van belang – indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, zich voegen diens erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen.
Affectieschade
Indien een persoon onder de in artikel 6:108 lid 4 sub a tot en met f BW genoemde naasten valt of een geslaagd beroep doet op de hardheidsclausule (artikel 6:108 lid 4 sub g BW) komt hij op grond van artikel 6:108 lid 3 BW voor vergoeding van affectieschade in aanmerking. De hoogte van deze vergoeding is vastgelegd in artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade.
Schok- of shockschade
In zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) heeft de Hoge Raad de volgende opmerkingen gemaakt over vergoeding van schok- dan wel shockschade (hierna: schokschade):
3.4
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna onder 3.7 nader omschreven.
3.5
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
3.6
De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
3.7
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is – zoals hiervoor in 3.4 reeds overwogen – beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
3.9
Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, kan een secundair slachtoffer ook, als naaste van het primaire slachtoffer, een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en 6:108 lid 1 in verbinding met artikel 6:108 lid 3 BW (‘affectieschade’). In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.
Vordering van [benadeelde 2] (vader)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] bedraagt € 40.000,00 aan immateriële schade, te weten € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000,00 aan schokschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van het hof
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de benadeelde partij als ouder van het (thuiswonende) overleden slachtoffer recht op een vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade. Het hof wijst dit deel van de vordering dan ook toe.
Schokschade
Het hof komt niet tot toekenning van de gevorderde schokschade. Daarbij heeft het hof – in navolging van de eerder weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad – het volgende in aanmerking genomen.
Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer, kort na zijn overlijden, op 1 februari 2021, is geïdentificeerd door zijn ouders en zus in het mortuarium van het Spaarne Gasthuis. Uit de in eerste aanleg en hoger beroep ingediende (aanvullende) onderbouwingen volgt dat de aanblik van het lichaam van de zoon en broer van de benadeelde partijen in het mortuarium voor altijd op hun netvlies gebrand is, hetgeen een schok heeft opgeleverd, en dat de ouders op geen enkele wijze voorbereid konden zijn op een dergelijke situatie.
Dat deze confrontatie bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht, is het hof op basis van de stukken in het dossier en de ter terechtzitting gegeven toelichting voldoende gebleken.
Naar het oordeel van het hof is echter niet in voldoende mate vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van die hevige emotionele schok schade in de vorm van psychisch letsel heeft geleden. Er is geen rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige opgemaakt, die bevestigt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin. Nu aan dit vereiste niet is voldaan, is de vordering niet voor toewijzing vatbaar.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00 wegens immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van [benadeelde 3] (moeder)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] bedraagt € 40.000,00 aan immateriële schade, te weten € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000,00 aan schokschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van het hof
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de benadeelde partij als ouder van het (thuiswonende) overleden slachtoffer recht op een vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade. Het hof wijst dit deel van de vordering dan ook toe.
Schokschade
Het hof is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade niet toewijsbaar is. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] is overwogen.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00 wegens immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van [benadeelde 4] (zus)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] bedraagt € 20.000,00 aan immateriële schade, te weten schokschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van het hof
Schokschade
De benadeelde partij heeft tezamen met haar ouders haar broer kort na zijn overlijden geïdentificeerd in het mortuarium. Dat deze confrontatie met het lichaam van haar broer in het mortuarium bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht, is het hof op basis van de stukken in het dossier en de ter terechtzitting gegeven toelichting voldoende gebleken.
Het hof dient voorts te beoordelen of in voldoende mate vast is komen te staan de benadeelde partij ten gevolge van die hevige emotionele schok schade in de vorm van psychisch letsel heeft ondervonden. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het verdriet om het plotselinge overlijden van haar broer zo groot is dat zij suïcidale gedachtes heeft gekregen. In hoger beroep is een verklaring van H.P.J. Smit, psychiater, van 22 november 2024 ingebracht, waaruit volgt:
‘Ik deel informatie over de psychiatrische problemen die ontstonden na de dood van de broer van mevr. [benadeelde 4] . Zij meldde zich op 20-02-2024 bij onze praktijk met klachten van somberheid en rouw en suïcidale gedachten. Zij ontving tot heden gesprekscontacten en antidepressieve medicatie (…). Zij voldeed aan het begin van de behandeling aan de DSM V criteria depressie, eenmalig, matig en Post-traumatische Stress Stoornis.’
Naar het oordeel van het hof volgt genoegzaam uit de stukken, in combinatie met hetgeen de benadeelde partij overigens heeft gesteld, dat de confrontatie met het bewezenverklaarde bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht die tot geestelijk letsel heeft geleid. Mede in aanmerking genomen de aard en de hechtheid van de relatie tussen de benadeelde partij – het jongere zusje van het slachtoffer – is hiermee voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een vergoeding ter zake van schokschade. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding heeft het hof in ogenschouw genomen dat niet al het geestelijk letsel dat het gevolg is van de dood van het slachtoffer, kan worden aangemerkt als schokschade. Er is immers ook geestelijk letsel veroorzaakt door het verlies van een dierbare. Wat dat laatste betreft is er echter geen wettelijke bepaling op basis waarvan deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet hierop en kijkend naar de vergoedingen die in andere zaken worden toegekend, stelt het hof het aan schokschade te betalen bedrag naar billijkheid vast op € 10.000,00. Voor het meerdere zal de vordering worden afgewezen.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 10.000,00 wegens immateriële schade (schokschade), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van [benadeelde 1]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] bedraagt € 47.703,00, waarvan € 27.703,00 materiële schade en € 20.000,00 immateriële schade, te weten schokschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Schade wegens studievertraging € 22.025,00
Extra kosten inschrijfgeld studie € 4.523,00
Kosten eigen risico t.b.v. therapie bij psycholoog € 1.155,00
Oordeel van het hof
Schokschade
Het hof komt tot gedeeltelijke toekenning van de gevorderde schokschade. Daarbij heeft het hof – in navolging van de eerder weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad – het volgende in aanmerking genomen.
Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij toeschouwer is geweest bij een door de verdachte veroorzaakte dodelijke steekpartij. De benadeelde partij stond op korte afstand toen hij onverwacht en onvermijdbaar werd geconfronteerd met de brute wijze waarop het slachtoffer, een goede vriend van de benadeelde partij, om het leven werd gebracht.
Dat deze confrontatie bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht, is het hof op basis van de stukken in het dossier en de ter terechtzitting gegeven toelichting voldoende gebleken. Dat de benadeelde partij, net als de verdachte en het slachtoffer, onder invloed van LSD was, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. Het hof oordeelt voorts dat ook in voldoende mate vast is komen te staan de benadeelde partij ten gevolge van die hevige emotionele schok schade in de vorm van psychisch letsel heeft geleden.
Uit de door de benadeelde partij in eerste aanleg ingebrachte verklaring van Stavenuiter, psycholoog-psychotherapeut, van 6 juli 2021 volgt met betrekking tot de benadeelde partij:
‘Bovengenoemde is bij mij in psychotherapeutische behandeling vanaf 15-02-2021, meteen kort na het door u genoemde voorval.
In de loop van deze behandeling kon een Post-traumatische Stressstoornis (licht) worden vastgesteld en bovendien een Aanpassingsstoornis (verlieservaringen).’
Het hof stelt op basis van de voornoemde verklaring vast dat bij de benadeelde partij objectiveerbaar geestelijk letsel is ontstaan. Nu de benadeelde partij op directe wijze is geconfronteerd met het strafbare feit en nu uit de voornoemde verklaring volgt dat meteen daarna geestelijk letsel bij de benadeelde partij is ontstaan, acht het hof het aannemelijk dat het geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van de emotionele schok. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding heeft het hof in ogenschouw genomen dat niet al het geestelijk letsel dat het gevolg is van de dood van het slachtoffer, kan worden aangemerkt als schokschade. Er is immers ook geestelijk letsel veroorzaakt door het verlies van een dierbare. Wat dat laatste betreft is er echter geen wettelijke bepaling op basis waarvan deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet hierop en kijkend naar de vergoedingen die in andere zaken worden toegekend, stelt het hof het aan schokschade te betalen bedrag naar billijkheid vast op € 10.000,00. Voor het meerdere zal de vordering worden afgewezen.
Materiële schade
De verdediging heeft een beroep gedaan op artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (groepsaansprakelijkheid) en artikel 6:101 BW (eigen schuld). Daartoe is aangevoerd dat de benadeelde partij, net als de andere aanwezigen in de woning, LSD heeft gebruikt. Voorts is aangevoerd dat de verdachte meerdere keren aan de benadeelde partij heeft gevraagd om de woning te verlaten en de benadeelde partij hier geen gehoor aan heeft gegeven, waardoor de benadeelde partij heeft bijgedragen aan het escaleren van de situatie en, naar het hof begrijpt, een aandeel heeft gehad in het veroorzaken van de schade.
Naar het oordeel van het hof miskent de raadsman dat de schade is veroorzaakt door het in de aanwezigheid van de benadeelde partij doodsteken van slachtoffer en dat deze gedraging niet in groepsverband heeft plaatsgevonden. De benadeelde partij heeft ook geen bijdrage geleverd aan deze onrechtmatige gedraging, zodat de verweren worden verworpen.
Het hof is van oordeel dat dit deel van de vordering, waartegen voor het overige geen verweer is gevoerd, schade betreft die de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde heeft geleden. Het hof is verder van oordeel dat deze schade genoegzaam is gesteld en onderbouwd. De vordering tot vergoeding van materiële schade zal dus geheel worden toegewezen.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 37.703,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-027454-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-114544-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-027454-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-114544-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-027454-21 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-027454-21 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 83 (drieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-027454-21 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-027454-21 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 83 (drieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-027454-21 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-027454-21 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-027454-21 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 37.703,00 (zevenendertigduizend zevenhonderddrie euro) bestaande uit € 27.703,00 (zevenentwintigduizend zevenhonderddrie euro) ter zake van materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-027454-21 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 37.703,00 (zevenendertigduizend zevenhonderddrie euro) bestaande uit € 27.703,00 (zevenentwintigduizend zevenhonderddrie euro) als vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 157 (honderdzevenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 januari 2021.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. N.E. Kwak en mr. B. de Wilde, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 december 2024.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]