3.9Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, kan een secundair slachtoffer ook, als naaste van het primaire slachtoffer, een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en 6:108 lid 1 in verbinding met artikel 6:108 lid 3 BW (‘affectieschade’). In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.
Vordering van [benadeelde 2] (vader)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] bedraagt € 40.000,00 aan immateriële schade, te weten € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000,00 aan schokschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de benadeelde partij als ouder van het (thuiswonende) overleden slachtoffer recht op een vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade. Het hof wijst dit deel van de vordering dan ook toe.
Schokschade
Het hof komt niet tot toekenning van de gevorderde schokschade. Daarbij heeft het hof – in navolging van de eerder weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad – het volgende in aanmerking genomen.
Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer, kort na zijn overlijden, op 1 februari 2021, is geïdentificeerd door zijn ouders en zus in het mortuarium van het Spaarne Gasthuis. Uit de in eerste aanleg en hoger beroep ingediende (aanvullende) onderbouwingen volgt dat de aanblik van het lichaam van de zoon en broer van de benadeelde partijen in het mortuarium voor altijd op hun netvlies gebrand is, hetgeen een schok heeft opgeleverd, en dat de ouders op geen enkele wijze voorbereid konden zijn op een dergelijke situatie.
Dat deze confrontatie bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht, is het hof op basis van de stukken in het dossier en de ter terechtzitting gegeven toelichting voldoende gebleken.
Naar het oordeel van het hof is echter niet in voldoende mate vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van die hevige emotionele schok schade in de vorm van psychisch letsel heeft geleden. Er is geen rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige opgemaakt, die bevestigt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin. Nu aan dit vereiste niet is voldaan, is de vordering niet voor toewijzing vatbaar.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00 wegens immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van [benadeelde 3] (moeder)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] bedraagt € 40.000,00 aan immateriële schade, te weten € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000,00 aan schokschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de benadeelde partij als ouder van het (thuiswonende) overleden slachtoffer recht op een vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade. Het hof wijst dit deel van de vordering dan ook toe.
Schokschade
Het hof is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade niet toewijsbaar is. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] is overwogen.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00 wegens immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van [benadeelde 4] (zus)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] bedraagt € 20.000,00 aan immateriële schade, te weten schokschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Schokschade
De benadeelde partij heeft tezamen met haar ouders haar broer kort na zijn overlijden geïdentificeerd in het mortuarium. Dat deze confrontatie met het lichaam van haar broer in het mortuarium bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht, is het hof op basis van de stukken in het dossier en de ter terechtzitting gegeven toelichting voldoende gebleken.
Het hof dient voorts te beoordelen of in voldoende mate vast is komen te staan de benadeelde partij ten gevolge van die hevige emotionele schok schade in de vorm van psychisch letsel heeft ondervonden. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het verdriet om het plotselinge overlijden van haar broer zo groot is dat zij suïcidale gedachtes heeft gekregen. In hoger beroep is een verklaring van H.P.J. Smit, psychiater, van 22 november 2024 ingebracht, waaruit volgt:
‘Ik deel informatie over de psychiatrische problemen die ontstonden na de dood van de broer van mevr. [benadeelde 4] . Zij meldde zich op 20-02-2024 bij onze praktijk met klachten van somberheid en rouw en suïcidale gedachten. Zij ontving tot heden gesprekscontacten en antidepressieve medicatie (…). Zij voldeed aan het begin van de behandeling aan de DSM V criteria depressie, eenmalig, matig en Post-traumatische Stress Stoornis.’
Naar het oordeel van het hof volgt genoegzaam uit de stukken, in combinatie met hetgeen de benadeelde partij overigens heeft gesteld, dat de confrontatie met het bewezenverklaarde bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht die tot geestelijk letsel heeft geleid. Mede in aanmerking genomen de aard en de hechtheid van de relatie tussen de benadeelde partij – het jongere zusje van het slachtoffer – is hiermee voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een vergoeding ter zake van schokschade. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding heeft het hof in ogenschouw genomen dat niet al het geestelijk letsel dat het gevolg is van de dood van het slachtoffer, kan worden aangemerkt als schokschade. Er is immers ook geestelijk letsel veroorzaakt door het verlies van een dierbare. Wat dat laatste betreft is er echter geen wettelijke bepaling op basis waarvan deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet hierop en kijkend naar de vergoedingen die in andere zaken worden toegekend, stelt het hof het aan schokschade te betalen bedrag naar billijkheid vast op € 10.000,00. Voor het meerdere zal de vordering worden afgewezen.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 10.000,00 wegens immateriële schade (schokschade), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van [benadeelde 1]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] bedraagt € 47.703,00, waarvan € 27.703,00 materiële schade en € 20.000,00 immateriële schade, te weten schokschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Schade wegens studievertraging € 22.025,00
Extra kosten inschrijfgeld studie € 4.523,00
Kosten eigen risico t.b.v. therapie bij psycholoog € 1.155,00
Schokschade
Het hof komt tot gedeeltelijke toekenning van de gevorderde schokschade. Daarbij heeft het hof – in navolging van de eerder weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad – het volgende in aanmerking genomen.
Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij toeschouwer is geweest bij een door de verdachte veroorzaakte dodelijke steekpartij. De benadeelde partij stond op korte afstand toen hij onverwacht en onvermijdbaar werd geconfronteerd met de brute wijze waarop het slachtoffer, een goede vriend van de benadeelde partij, om het leven werd gebracht.
Dat deze confrontatie bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht, is het hof op basis van de stukken in het dossier en de ter terechtzitting gegeven toelichting voldoende gebleken. Dat de benadeelde partij, net als de verdachte en het slachtoffer, onder invloed van LSD was, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. Het hof oordeelt voorts dat ook in voldoende mate vast is komen te staan de benadeelde partij ten gevolge van die hevige emotionele schok schade in de vorm van psychisch letsel heeft geleden.
Uit de door de benadeelde partij in eerste aanleg ingebrachte verklaring van Stavenuiter, psycholoog-psychotherapeut, van 6 juli 2021 volgt met betrekking tot de benadeelde partij:
‘Bovengenoemde is bij mij in psychotherapeutische behandeling vanaf 15-02-2021, meteen kort na het door u genoemde voorval.
In de loop van deze behandeling kon een Post-traumatische Stressstoornis (licht) worden vastgesteld en bovendien een Aanpassingsstoornis (verlieservaringen).’
Het hof stelt op basis van de voornoemde verklaring vast dat bij de benadeelde partij objectiveerbaar geestelijk letsel is ontstaan. Nu de benadeelde partij op directe wijze is geconfronteerd met het strafbare feit en nu uit de voornoemde verklaring volgt dat meteen daarna geestelijk letsel bij de benadeelde partij is ontstaan, acht het hof het aannemelijk dat het geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van de emotionele schok. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding heeft het hof in ogenschouw genomen dat niet al het geestelijk letsel dat het gevolg is van de dood van het slachtoffer, kan worden aangemerkt als schokschade. Er is immers ook geestelijk letsel veroorzaakt door het verlies van een dierbare. Wat dat laatste betreft is er echter geen wettelijke bepaling op basis waarvan deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet hierop en kijkend naar de vergoedingen die in andere zaken worden toegekend, stelt het hof het aan schokschade te betalen bedrag naar billijkheid vast op € 10.000,00. Voor het meerdere zal de vordering worden afgewezen.
Materiële schade
De verdediging heeft een beroep gedaan op artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (groepsaansprakelijkheid) en artikel 6:101 BW (eigen schuld). Daartoe is aangevoerd dat de benadeelde partij, net als de andere aanwezigen in de woning, LSD heeft gebruikt. Voorts is aangevoerd dat de verdachte meerdere keren aan de benadeelde partij heeft gevraagd om de woning te verlaten en de benadeelde partij hier geen gehoor aan heeft gegeven, waardoor de benadeelde partij heeft bijgedragen aan het escaleren van de situatie en, naar het hof begrijpt, een aandeel heeft gehad in het veroorzaken van de schade.
Naar het oordeel van het hof miskent de raadsman dat de schade is veroorzaakt door het in de aanwezigheid van de benadeelde partij doodsteken van slachtoffer en dat deze gedraging niet in groepsverband heeft plaatsgevonden. De benadeelde partij heeft ook geen bijdrage geleverd aan deze onrechtmatige gedraging, zodat de verweren worden verworpen.
Het hof is van oordeel dat dit deel van de vordering, waartegen voor het overige geen verweer is gevoerd, schade betreft die de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde heeft geleden. Het hof is verder van oordeel dat deze schade genoegzaam is gesteld en onderbouwd. De vordering tot vergoeding van materiële schade zal dus geheel worden toegewezen.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 37.703,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.