In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 9 maart 2022 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd, was beschuldigd van diefstal van een blik bier uit een winkel op Schiphol op 7 december 2021. Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 januari 2024 heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de verdachte onterecht was gefouilleerd. Het hof oordeelde echter dat de verdediging niet voldoende aandacht had besteed aan de relevante factoren zoals genoemd in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het verweer niet kon slagen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee dagen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten. Het hof heeft ook overwogen dat de waarde van het gestolen goed gering was en dat het niet opportuun was om de verdachte na zijn huidige detentie opnieuw te laten opsluiten voor de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters M.J.A. Duker, N.R.A. Meerbeek en D. Greven aanwezig waren.