In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1948, was eerder veroordeeld voor mishandeling op 12 december 2021, waarbij zij de aangever met een vuistslag in het gezicht had geslagen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die haar had veroordeeld tot een geldboete van 200 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twee dagen hechtenis. Het hof heeft de zaak behandeld op 15 november 2024 en heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. De verdachte betwistte de mishandeling en stelde dat zij de aangever slechts met haar telefoon had geraakt. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de aangever en getuigen, alsook het door verbalisanten geconstateerde letsel, voldoende bewijs boden voor de mishandeling. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete van 100 euro op, met dezelfde vervangende hechtenis, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.