ECLI:NL:GHAMS:2024:3297

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
23-002122-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van winkeldiefstal en mishandeling met aanrijding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991, was betrokken bij een reeks strafbare feiten die op 2 juli 2020 in Alkmaar plaatsvonden. De politierechter had de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de ten laste gelegde winkeldiefstal, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van die diefstal. Het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor mishandeling en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. De verdachte had opzettelijk met zijn voertuig een slachtoffer aangereden, wat leidde tot letsel. Daarnaast heeft hij een andere persoon mishandeld en een terrastafel vernield. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 697,88, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002122-20
datum uitspraak: 28 november 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-185040-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte partieel vrijgesproken van de onder feit 5 ten laste gelegde winkeldiefstal bij [winkel] filiaal [adres 2]. Deze diefstal is cumulatief/alternatief met een diefstal in een ander filiaal van [winkel] tenlastegelegd. Tegen het vonnis is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep richt zich dus mede tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook
niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen voornoemde deelvrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 januari 2023, 14 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
feit 1hij, op of omstreeks 2 juli 2020 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met zijn voertuig tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij, op of omstreeks 2 juli 2020 te Alkmaar [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen die [slachtoffer] aan te rijden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 2 juli 2020 in Alkmaar, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is hij, verdachte, opzettelijk dreigend met de door hem, verdachte bestuurde auto naar voren gereden, terwijl die [slachtoffer] voor de auto van verdachte stond en/of waardoor die van [slachtoffer] naar achteren moest lopen, en/of de auto moest ontwijken en/of opzij/weg is gesprongen;
feit 2hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Alkmaar op de Gedempte Nieuwesloot en/of het Hof van Sonoy, op of omstreeks 2 juli 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde]) letsel en/of schade was toegebracht;
feit 3hij, op of omstreeks 2 juli 2020 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of tegen het lichaam te schoppen;
feit 4hij, op of omstreeks 2 juli 2020 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een (terras)tafel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [bedrijf] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 5hij, op of omstreeks 2 juli 2020 te Alkmaar (een) fles(sen) wijn, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel] (filiaal [adres 3]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Standpunten van partijen inzake het bewijs

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 primair moet
worden vrijgesproken en dat feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het dossier voor het onder 1 primair tenlastegelegde (poging zware mishandeling) onvoldoende informatie bevat over de wijze waarop de verdachte is weggereden. Wat betreft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde (mishandeling) kan niet worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel aan [slachtoffer]. Ten aanzien van feit 2 (verlaten plaats van ongeval) heeft zij betoogd dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het toebrengen van letsel aan [benadeelde]. Ten aanzien van feit 3 (mishandeling van [benadeelde]) en feit 4 (vernieling) heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit inzake feit 5 (diefstal).

Bewijsoverwegingen

Feit 1 primair: poging tot zware mishandeling (vrijspraak)
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat de verdachte van feit 1 primair moet worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer].
Feit 1 subsidiair: mishandeling
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 2 juli 2020 op het terras zat op de Gedempte Nieuwesloot in Alkmaar. Hij had van omstanders gehoord dat jongen 2 (
het hof begrijpt: de verdachte) verderop in de straat met zijn auto een aanrijding had veroorzaakt met jongen 1 (
het hof begrijpt: [benadeelde]) en daarom een schadeformulier moest invullen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in de richting van de auto’s is gelopen en zag dat de verdachte in zijn auto stapte. [slachtoffer] stond recht voor die auto en keek de verdachte recht in de ogen aan. Vervolgens begon de verdachte vooruit te rijden terwijl [slachtoffer] voor de auto stond. De auto reed met piepende banden weg en even later kwam bij [slachtoffer] de pijn aan zijn rechter enkel opzetten omdat de verdachte met zijn auto over de voet van [slachtoffer] was gereden. De getuige [getuige] heeft verklaard dat de agressieve jongen (
het hof begrijpt: de verdachte) snel in zijn auto stapte en wegreed en daarbij “over het been van een omstander” (
het hof begrijpt: [slachtoffer]) heen reed. Verbalisanten hebben geconstateerd dat [slachtoffer] na deze aanrijding mank liep, dat zijn enkel erg dik was en dat daar een lichte bloeduitstorting te zien was. Bij [slachtoffer] bleek sprake van een achillespeesruptuur.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, kan op basis van het voorgaande feit 1 subsidiair wel worden bewezen in die zin dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen die [slachtoffer] aan te rijden. Voor mishandeling is vereist dat de verdachte opzettelijk pijn en/of letsel heeft willen toebrengen aan het slachtoffer, dan wel opzettelijk diens gezondheid heeft willen benadelen. Niet alleen de opzet op de handeling moet worden bewezen, maar ook de (voorwaardelijke) opzet op het gevolg dat moet bestaan uit pijn, letsel dan wel de benadeling van de gezondheid. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte opzettelijk met piepende banden is weggereden en dat hij ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarbij tegen [slachtoffer] zou aanrijden, nu [slachtoffer] vóór de auto van de verdachte stond en zij elkaar kort voor de aanrijding recht in de ogen hebben aangekeken. De verdachte heeft bij [slachtoffer] door de aanrijding pijn en letsel teweeggebracht.
Feit 5: diefstal [winkel] filiaal [adres 3] (vrijspraak)
Het hof is met de raadsvrouw, en anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat de verdachte van feit 5 moet worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat de verdachte de persoon is geweest die op
2 juli 2020 een of meerdere flessen wijn heeft weggenomen die toebehoorden aan de [winkel] op de [adres 3] in Alkmaar met het oogmerk om zich deze flessen wijn wederrechtelijk toe te eigenen.
[naam 1] heeft aangifte gedaan namens [winkel] filiaal [adres 3] en heeft daarin verklaard dat een collega van hem, [naam 2] (
het hof begrijpt: [naam 2]), heeft gezien dat een man twee flessen wijn onder zijn jas had gedaan. De getuige [naam 2] heeft echter verklaard dat zij de diefstal niet zelf heeft gezien en op de camerabeelden van [winkel] filiaal [adres 3] is de diefstal evenmin te zien. Bij deze stand van zaken is er naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs dat de diefstal door de verdachte is gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 subsidiairhij op 2 juli 2020 te Alkmaar [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen die [slachtoffer] aan te rijden;
feit 2hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Alkmaar op de Gedempte Nieuwesloot en het Hof van Sonoy, op 2 juli 2020 de plaats van ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander (te weten [benadeelde]) schade was toegebracht;
feit 3hij op 2 juli 2020 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] in het gezicht te stompen en tegen het lichaam te schoppen;
feit 4hij op 2 juli 2020 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een terrastafel, die aan [bedrijf] toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde levert op:
telkens: mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met algemene - en bijzondere voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht om een geheel voorwaardelijke gevangenis- of taakstraf op te leggen. Hiertoe heeft zij gewezen op het tijdsverloop van de procedure en de omstandigheid dat zij niet weet of de verdachte in staat is een taakstraf daadwerkelijk te verrichten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van kort op elkaar volgende strafbare feiten, gepleegd tegen mensen die op dat moment op zijn pad kwamen. De verdachte is tegen de auto van het slachtoffer [benadeelde] aangereden, waarbij hij schade heeft veroorzaakt en met hoge snelheid is weggereden. Verderop heeft de verdachte zijn auto stilgezet en is [benadeelde] naar hem toegelopen om de schade aan zijn voertuig af te wikkelen. Toen [benadeelde] de politie wilde bellen omdat de verdachte hieraan niet wilde meewerken, heeft de verdachte hem in het gezicht gestompt en tegen het lichaam geschopt. De verdachte is vervolgens weer in zijn auto gestapt en bij het wegrijden zowel tegen de auto van [benadeelde] als tegen omstander [slachtoffer] aangereden. Ook heeft de verdachte bij het wegrijden een terrastafel van [bedrijf] vernield. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen schade aan goederen maar ook letsel aan personen toegebracht. Het is voorstelbaar dat het handelen van de verdachte forse impact heeft gehad op de betrokkenen en de overige omstanders. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat het gedrag van de verdachte voor velen beangstigend is geweest. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 oktober 2024 is hij eerder ter zake van mishandeling onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte meeweegt.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke
termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is aangevangen met het bevel tot inverzekeringstelling van de verdachte op
16 juli 2020. De redelijke termijn van 2 jaren is in eerste aanleg niet overschreden, omdat vonnis is gewezen op 14 september 2020. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen op
27 september 2020 en is deze termijn geëindigd met dit arrest op 28 november 2024, waarmee de redelijke termijn van 2 jaren met 2 jaren en ruim 2 maanden is overschreden.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, passend en geboden is, doch zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De ernst van de feiten staat eraan in de weg te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw bepleit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.069,51, bestaande uit € 469,51 aan materiële schade en € 600,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 465,13, bestaande uit € 65,13 aan materiële schade en € 400,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, subsidiair deze vordering te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 697,88, bestaande uit € 297,88 aan materiële schade (€ 232,75 aan kosten van een kapotte zonnebril, € 4,18 voor aangeschafte paracetamol en € 60,95 aan gemaakte reis- en parkeerkosten) en € 400,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zoals ter zake van het gevorderde bedrag van € 171,63 aan materiële schade wegens gesteld verlies van arbeidsvermogen, nu naar het oordeel van het hof onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij zich vanwege de mishandeling ziek heeft moeten melden. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de onder feit 5 ten laste gelegde diefstal bij [winkel] filiaal [adres 2].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 697,88 (zeshonderdzevenennegentig euro en achtentachtig cent) bestaande uit € 297,88 (tweehonderdzevenennegentig euro en achtentachtig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 697,88 (zeshonderdzevenennegentig euro en achtentachtig cent) bestaande uit € 297,88 (tweehonderdzevenennegentig euro en achtentachtig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
2 juli 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 november 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]