ECLI:NL:GHAMS:2024:3291

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23-001888-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door listige kunstgrepen en vervalsing van kunstwerken van Anton Heyboer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1942, werd beschuldigd van oplichting door het verkopen van valse etsen die als authentiek werk van de kunstenaar Anton Heyboer werden gepresenteerd. Tussen 2005 en 2012 heeft de verdachte een groot aantal valse etsen verkocht aan de galeriehouders van de Anton Heyboer Winkel in Amsterdam, waarbij hij zich voordeed als een andere persoon en de werken als authentiek aanbood. Na onderzoek door het NFI is vastgesteld dat de etsen vals waren. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat de dagvaarding nietig zou zijn en oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was. Het hof verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het eerste tenlastegelegde feit wegens verjaring, maar vond de verdachte wel schuldig aan de oplichting van de galeriehouders. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar en een taakstraf van 100 uren, rekening houdend met zijn hoge leeftijd en de lange tijdsduur van de procedure. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor een direct causaal verband tussen de oplichting en de geleden schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001888-14
datum uitspraak: 28 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-674218-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1942,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 en 17 oktober 2024 en 14 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman, de gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de advocaat van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 september 2005 tot en met 05 augustus 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (ongeveer) 4.000, in elk geval een of meer, ets(en) en/of schilderij(en) afkomstig uit de zogenaamde Josef Santen verzameling (te weten onder meer de ets(en) en/of schilderij(en) te vinden in dossier III:

- HB06, blz. 123 en/of
- Map A, blz. 189, nr. 2 en/of
- Map B, blz. 190, nr. 2 en/of
- Map C, blz. 191, nr. 2 en/of
- Map 28, blz. 192, nr. 1 en/of
- Map 63, blz. 193, nr. 1 en/of
- Map 66, blz. 193, nr. 2 en/of
- Map 69, blz. 194, nr. 1 en/of
- Map 71, blz. 195, nr. 2 en/of
- Map 86, blz. 196, nr. 2 en/of
- Map 91, blz. 197, nr. l (en zoals aangehecht bij de dagvaarding)
in elk geval een of meer werk(en) van kunst, waarop valselijk de naam en/of het naamsteken en/of enig teken is geplaatst en/of het echte teken is vervalst, te koop heeft/hebben aangeboden en/of heeft/hebben afgeleverd en/of ten verkoop in voorraad heeft/hebben gehad, als ware die/dat ets(en) en/of schilderij(en), in elk geval die /dat werk(en) van kunst van de hand van degene wiens naam of teken daarop valselijk was aangebracht, te weten A. Heyboer;

2.2.hij één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 september 2005 tot en met 05 augustus 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [eigenaar 1] en/of [eigenaar 2] (eigenaren van de Anton Heyboer Winkel te Amsterdam) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en) (totaal 200.000,- euro), althans voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben bewogen tot afgifte van (enig(e)) geldbedrag(en) en/of in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid- zakelijk weergegeven -* aan die bovengenoemde perso(o)n(en) (ongeveer) 4.000 (te weten onder meer de ets(en) en/of schilderij(en) te vinden in dossier III:- HB06, blz. 123 en/of- Map A, blz. 189, nr. 2 en/of- Map B, blz. 190, nr. 2 en/of- Map C, blz. 191, nr. 2 en/of- Map 28, blz. 192, nr. 1 en/of- Map 63, blz. 193, nr. 1 en/of- Map 66, blz. 193, nr. 2 en/of- Map 69, blz. 194, nr. 1 en/of- Map 71, blz. 195, nr. 2 en/of- Map 86, blz. 196, nr. 2 en/of- Map 91, blz. 197, nr. l en zoals aangehecht bij de dagvaarding,in ieder geval, een en/of meer etsen en/of schilderij(en) te koop aangeboden tegen bovenvermelde bedrag(en), als zou/zouden dat/die etsen en/of schilderij(en)- van de hand van de kunstenaar Anton Heyboer zijn en/of- gesigneerd zijn door Anton Heyboer en/of- afkomstig zijn uit de zogenaamde Josef Santen verzamelingen/of* zich uitgegeven als professor in de archeologie [naam 2]waardoor voornoemd(e) perso(o)n(en) tot aankoop van die/dat ets(en) en/of schilderij(en) zijn overgegaan en werd(en) bewogen tot afgifte(n) van tot afgifte van bovengenoemd(e) geldbedrag(en).

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, mede vanwege verjaring van het onder 1 tenlastegelegde, tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bespreking verweer strekkende tot nietigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman heeft verzocht om de dagvaarding partieel nietig te verklaren voor zover onder 1 en 2 ten laste is gelegd dat de feiten betrekking hebben op het aantal van (ongeveer) 4.000, althans een (en/) of meer ets(en) en/of schilderij(en). In zoverre is het een steekproefsgewijze tenlastelegging die onzorgvuldig is geformuleerd en niet voldoende nauwkeurig is.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 261 Sv strekt ertoe dat de opgave van het tenlastegelegde feit zo duidelijk is dat de verdachte zich naar behoren kan verdedigen en voor de rechter en de (overige) procesdeelnemers duidelijk moet zijn wat het object van het onderzoek ter terechtzitting is. Met het oog daarop dient de dagvaarding een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. In het geval dat de tenlastegelegde gedraging betrekking heeft op een grote hoeveelheid voorwerpen kan de steller van de tenlastelegging volstaan met het beschrijven van een gering aantal (representatieve) voorwerpen. In de onderhavige tenlastelegging is vermeld dat het verwijt ziet op ongeveer 4.000 etsen en/of schilderijen, waarbij van een klein deel (11) van de etsen een afbeelding is aangehecht. In de tenlastelegging is voorts aangegeven dat het gaat om etsen en/of schilderijen afkomstig uit “de zogenaamde Josef Santen verzameling”. Tegen de achtergrond van het dossier is voldoende duidelijk om welke werken het gaat, namelijk alle werken die in de tenlastegelegde periode door de verdachte zijn aangeboden aan de Anton Heyboer Winkel .
Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging in samenhang met het onderliggende dossier voldoende duidelijk en feitelijk is omschreven, en het voor de verdachte duidelijk is tegen welke verwijten hij zich heeft te verdedigen, zoals ook ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep ruimschoots is gebleken. Aan de vereisten die in artikel 261 Sv worden gesteld is voldaan, zodat de dagvaarding geldig is. Het verweer wordt om die redenen verworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van het onder 1 tenlastegelegde
Het onder 1 tenlastegelegde is strafbaar gesteld in artikel 326b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De in dat artikel strafbaar gestelde gedragingen worden bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Het recht tot strafvervolging vervalt ingevolge artikel 70, aanhef en onder 2°, Sr in zes jaren, indien niet blijkt van een daad van vervolging waarmee de verjaring is gestuit. Ingevolge artikel 72, tweede lid tweede volzin, Sr geldt een absolute verjaringstermijn ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. De absolute verjaringstermijn bedraagt voor het onder 1 tenlastegelegde dus twaalf jaren. Sinds de (einddatum van de) tenlastegelegde periode zijn inmiddels meer dan twaalf jaren verstreken. Dat betekent dat het openbaar ministerie wegens verjaring in zoverre niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Het hof zal het openbaar ministerie dan ook, overeenkomstig de schriftelijk ingenomen standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging, ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging verklaren.
Beoordeling van het onder 2 tenlastegelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden veroordeeld voor het plegen van de onder 2 tenlastegelegde oplichting ten aanzien van ongeveer 1.000 etsen. Omdat de benaming “Josef Santen verzameling” een naam is die [eigenaar 2] en [eigenaar 1] hebben genoemd, dient de verdachte van dit onderdeel te worden vrijgesproken. Ook is geen sprake geweest van medeplegen, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en heeft daartoe verschillende bewijsverweren gevoerd. De betwisting heeft ten eerste betrekking op de tenlastegelegde valsheid van de werken en de in dat verband verrichte deskundigenonderzoeken. Voor zover de werken vals zouden zijn, wist de verdachte dit niet. Ook kan niet worden vastgesteld dat de werken allemaal door de verdachte zijn verkocht en/of aangeboden. Tot slot zijn [eigenaar 2] en [eigenaar 1] niet – al dan niet door de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen – bewogen tot afgifte van één of meer geldbedragen als bedoeld in artikel 326 Sr.
Oordeel van het hof
Redengevende feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft meermalen vanaf april 2004 tot in 2012, en dus ook in de tenlastegelegde periode die op 23 september 2005 aanvangt, etsen en schilderijen verkocht aan de heren [eigenaar 2] en [eigenaar 1] , medewerker en eigenaar van de Anton Heyboer Winkel te Amsterdam, als werken van Heyboer uit de jaren ’50 en begin ‘60.
Voor het eerst kwam de verdachte in april 2004 de winkel binnen met een ets. De verdachte gaf zich jegens [eigenaar 2] en [eigenaar 1] toen uit onder de naam [naam 2] en heeft dat in de jaren die daarop volgden niet bijgesteld: hij heeft zijn echte naam nooit aan hen kenbaar gemaakt. De verdachte bood de ets te koop aan en zei bij zijn komst die eerste keer dat het ‘een Heyboer’ was. Ondanks het feit dat [eigenaar 2] nooit een dergelijke ets van Heyboer had gezien, was [eigenaar 2] ervan overtuigd dat het een echte Heyboer was. Kort daarna kwam de verdachte met weer enkele etsen uit dezelfde serie. [eigenaar 2] was positief getroffen door de schoonheid van het hem tot toen toe nog onbekende vroege werk van Heyboer. In de jaren die daarop volgden kwam de verdachte regelmatig met etsen die van Heyboer zouden zijn en die hij aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] in hun winkel verkocht. [eigenaar 2] vond deze werken allemaal prachtig, maar vond het wel verwarrend dat hij niet wist hoeveel werken er waren. Hij kocht de werken in en betaalde deze gelijk contant. Anders kreeg hij deze werken niet.
De verkochte etsen waren vaak van dezelfde serie. [eigenaar 2] en [eigenaar 1] hebben de naam “Santen collectie” aan deze werken gegeven omdat op veel werken stond: “voor Josef Santen” en het allemaal werken uit dezelfde, vroege periode van Heyboer besloeg.
De verdachte heeft verklaard dat het in totaal gedurende die jaren om ongeveer 800 werken (etsen) is gegaan. Het hof kan niet aan de hand van het dossier vaststellen hoeveel werken het precies geweest zijn. Wel staat vast dat het een groot aantal werken betreft.
Als achtergrond van de verdachte vermeldt het hof voorts kort het volgende. De verdachte is beeldend kunstenaar van beroep. Hij heeft een opleiding genoten aan de Rijksacademie Amsterdam en de schilderkunst altijd uitgeoefend, zowel in Nederland als ook jarenlang in Oost-Berlijn. De verdachte heeft Anton Heyboer goed gekend. In ongeveer 1959 heeft de verdachte naar zijn zeggen Anton Heyboer etsen leren maken. De verdachte kende ook Josef Santen goed. De naam [naam 2] waarvan de verdachte zich in de winkel bediende, sluit aan bij de familiaire omgeving van Josef Santen. De verdachte kende ook deze [naam 2] .
Valsheid van de werken en de daarnaar verrichte onderzoeken
Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar de door de verdachte verkochte werken om de authenticiteit van die werken te achterhalen. Het gaat daarbij telkens om één of meerdere werken die zijn onderzocht, het betreft dus een selectie uit de totale hoeveelheid werken die de verdachte aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] heeft verkocht. Uit geen van de onderzoeken is naar voren gekomen dat een werk uit deze verzameling wel echt van de hand van Anton Heyboer zou zijn.
Bruikbaarheid van de NFI-rapporten voor het bewijs
De verdediging heeft bepleit dat de NFI-rapporten geen rol kunnen spelen in de bewijswaardering. In dat licht overweegt het hof het volgende. De rapporten van het NFI zijn zorgvuldig opgesteld volgens de geldende forensische kwaliteitseisen. Mede gelet op de wijze van verslaglegging met getoonde transparantie en toelichting op diverse facetten in de verschillende onderzoeken, de onderzochte en beantwoorde hypotheses in het licht van een Bayesiaanse beoordeling van de te beantwoorden onderzoeksvragen, de wijze waarop een veelheid aan onbetwiste werken in deskundigenonderzoeken zijn betrokken en de diverse uitkomsten die niet van elkaar afwijken, heeft het hof geen reden aan de juistheid en de deugdelijkheid deze onderzoeken te twijfelen. Anders dan bepleit, ziet het hof in deze verrichte onderzoeken ook geen gebrek aan representativiteit die aan beziging tot bewijs in de weg zou staan.
Meer specifiek overweegt het hof nog het volgende in het licht van het verweer van de verdediging over het onderzoek van het NFI dat heeft geresulteerd in het rapport van 17 september 2013. Bepleit is dat het signatuuronderzoek niet voldoet aan de minimumeisen die aan forensisch onderzoek gesteld dienen te worden.
Dit verweer wordt verworpen en het hof overweegt daartoe als volgt. Uit het rapport en de vakbijlage over het vergelijkend handschriftonderzoek van het NFI kan worden opgemaakt dat de onderzoekers een methode hanteren met een bijbehorend systeem voor kwaliteitsborging. De methode is geaccrediteerd door de Nederlandse Raad voor Accreditatie. Tot de waarborging van de betrouwbaarheid van de waarneming draagt bij dat een tweede onderzoeker, een zogenoemde schaduwdeskundige, elk vergelijkend handschriftonderzoek zelfstandig en zonder informatie over de bevindingen van de eerste onderzoeker uitvoert. Dat is hier ook toegepast. De signatuuronderzoeken in deze zaak zijn uitgevoerd door drs. W.P.F. Fagel, die is ingeschreven als gerechtelijk deskundige in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen (NRGD) voor het deskundigheidsgebied 002.0 Handwriting Examination. De registratie is een wettelijke erkenning van de deskundigheid.
Het hof ziet al met al geen enkele aanleiding om eraan te twijfelen dat het onderzoek op deskundige wijze is verricht. Dat dit signatuuronderzoek van het NFI niet dubbel blind heeft plaatsgevonden, maakt niet dat het onderzoeksresultaat dusdanig wetenschappelijke basis zou ontberen, dat het onderzoek daarom niet kan worden gebruikt voor het bewijs. In het rapport wordt uitgebreid omschreven welke methode is gebruikt en – los van het feit dat alle deskundigenbevindingen kritisch tegen het licht dienen te worden gehouden en het hof dat ook heeft gedaan – ziet het hof geen argumenten om deze onderzoeksbevindingen ter zijde te stellen. Het hof verwerpt het verweer.
Gelet op het voorgaande acht het hof na te noemen NFI-rapporten bruikbaar voor het bewijs.
Inhoud NFI-rapporten
In 2012 heeft het NFI een (dubbel blind) vergelijkend onderzoek van signaturen op etsen gedaan (rapport van 17 augustus 2012). Daarbij dienden de signaturen op 67 vroege werken van Heyboer, aangekocht tussen 1957 en 1961, uit de collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam, als referentiemateriaal. Geconstateerd is dat de verschillen tussen de ondertekening op ets ‘HB06’ en die op de etsen in het referentiemateriaal, talrijk en significant waren. De conclusie luidt dat het veel waarschijnlijker is dat de ondertekening op ets HB06 door iemand anders dan Anton Heyboer is geplaatst, dan dat deze door Anton Heyboer zelf is geplaatst. Ets HB06 betreft een ets die de verdachte aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] heeft verkocht en die vervolgens door hen aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is verkocht.
Ook het papier- en inktonderzoek dat het NFI in 2012 heeft verricht (rapport van 13 juli 2012) biedt steun voor de stelling dat deze ets niet door Heyboer is gemaakt. Uit dit onderzoek volgt immers dat ets HB06 bij papiervergelijking en qua chemische samenstelling van het papier en van de zwarte inkt wezenlijk verschilt van vijf kennelijk onbetwiste etsen van Heyboer. Dat het NFI in een persbericht de bevindingen van dit papieronderzoek enigszins relativeert, maakt niet dat daaraan geen enkele waarde meer kan worden toegekend.
Verder heeft het NFI de signaturen op 185 etsen uit de voorraad van de Anton Heyboer Winkel – aangekocht van de verdachte – vergeleken met een referentiecollectie uit het Stedelijk Museum Amsterdam en het Gemeentemuseum Den Haag (rapport van 17 september 2013). De conclusie van dit onderzoek is – uitgaande van een groepering in 10 mappen – dat het veel waarschijnlijker is dat de signaturen op de 185 betwiste werken door een willekeurige andere persoon zijn aangebracht dan door Heyboer zelf.
Tot slot heeft het NFI in 2022 materiaalonderzoek gedaan aan een aantal door de advocaat-generaal en de verdediging geselecteerde etsen waarvan de echtheid werd betwist (rapport van 9 december 2022). Dit uitvoerige papier- en inktonderzoek wijst er evenzeer op dat de betwiste werken vals zijn. Geen enkel betwist werk lijkt qua papier én qua inktsamenstelling op de onbetwiste werken. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer de betwiste werken zijn gemaakt door een willekeurig ander persoon dan Anton Heyboer dan wanneer deze zijn gemaakt door Heyboer zelf.
Onderzoek naar het witte pigment titaniumdioxide
Gedurende het onderzoek in hoger beroep is gekeken naar de mogelijkheid van onderzoek naar het witte pigment titaniumdioxide, bij de TU Delft onder leiding van een specifieke deskundige: professor J. Dik. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 26 mei 2023 en het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2024, kon professor Dik dit onderzoek niet verrichten en was er ook overigens bij het NFI geen mogelijkheid dit onderzoek binnen aanvaardbare termijn te doen. Het hof is van oordeel dat het achterwege blijven van dit onderzoek – anders dan de verdediging kennelijk heeft willen betogen – geen afbreuk doet aan de bewijswaarde van de hiervoor genoemde rapporten, en voorts dat de verdediging hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Indien immers de uitkomst van dit onderzoek zou zijn dat in de betwiste werken titanium-witte inkt zou zijn gebruikt met rutiel, via het chlorideproces geproduceerd, had dat (extra) belastend bewijs opgeleverd, omdat die inkt niet kan zijn gebruikt in een groot deel van de periode waarin de tenlastegelegde werken waren gedateerd. Indien dat onderzoek zou hebben uitgewezen dat deze inkt
nietin de betwiste werken zou zijn gebruikt, zou die uitkomst
an sichgeen afbreuk doen aan de bewijswaarde van voornoemde NFI-rapporten en in het licht van de overige onderzoeksbevindingen geen wezenlijk of doorslaggevend onderdeel vormen voor de beantwoording van de vraag of de betwiste werken vals zijn. Niet is immers komen vast te staan dat deze oudere verf nadien niet meer te verkrijgen of na te bootsen was.
Aan de hand van voornoemde onderzoeksbevindingen is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat het onderzochte deel van de door de verdachte aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] geleverde werken vals is.
Slotsom ten aanzien van de valsheidGelet op het voorgaande en het feit dat – hoewel [eigenaar 2] en [eigenaar 1] dat ten zeerste zouden voorstaan – niets in de richting wijst van een authentieke herkomst van de door de verdachte aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] geleverde werken, komt het hof bovendien tot de slotsom dat
alledoor de verdachte aan hen geleverde werken vals zijn. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de verdachte over de herkomst van de werken kennelijk geen duidelijkheid heeft willen verschaffen (zie ook hierna) zodat er ook in zoverre geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van die conclusie.
Wetenschap en opzet van de verdachte
De verdachte is naar aanleiding van een advertentie van [eigenaar 2] en [eigenaar 1] in de Telegraaf, waarin zij om vroeg werk van Heyboer vroegen, naar hun winkel (de Anton Heyboer Winkel ) gegaan met een ets. De verdachte stelde zich voor onder een andere naam dan zijn eigen naam, en vertelde dat de ets die hij mee had, een Heyboer betrof. Na de eerste aankoop door [eigenaar 2] en [eigenaar 1] heeft de verdachte verspreid over ongeveer acht jaren, een groot aantal werken verkocht die van de hand van Heyboer zouden zijn. Zoals hiervoor overwogen ging de betaling telkens contant en heeft de verdachte in die jaren nooit zijn werkelijke identiteit kenbaar gemaakt.
Over hoe hij aan de enorme hoeveelheid werken kwam, heeft de verdachte nimmer duidelijkheid verschaft. Hij heeft zelfs in het midden gelaten of hij de etsen zelf heeft gemaakt. Tegenover de rechtbank verklaarde hij:
“Het klopt dat ik dus ook niet zeg dat ik ze niet zelf heb gemaakt. De voorzitter houdt mij voor dat deze verklaring moeilijk te plaatsen is in mijn eerdere verklaring dat ik de werken van iemand anders zou hebben gekocht. Het is inderdaad een mysterie.”
De verdachte heeft ook naderhand geen openheid van zaken op dit punt gegeven. In hoger beroep heeft hij bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak volstaan met een beroep op het zwijgrecht en het “mysterie” in stand gelaten.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat het hof heeft geconcludeerd dat alle door de verdachte aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] geleverde werken vals zijn, dat het om een grote hoeveelheid werken gaat die in de loop van jaren door de verdachte is geleverd, dat de verdachte contant is betaald en dat hij nooit zijn werkelijke identiteit aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] kenbaar heeft willen maken maar juist een andere naam heeft gebruikt, en gelet erop dat de verdachte zich over de herkomst van de werken in nevelen heeft gehuld (naar eigen zeggen: “een mysterie”), kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de verdachte wist dat de werken vals waren, mede in aanmerking genomen dat hij zelf kunstenaar is en in de periode waarin de etsen zouden zijn gemaakt omging met Heyboer.
Oplichtingsmiddelen
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels bij de heren [eigenaar 2] en [eigenaar 1] van de Anton Heyboer Winkel een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor zij zijn bewogen tot het aannemen en aankopen van de werken, ook met het oog op de doorverkoop van die werken vanuit hun winkel.
In het bijzonder heeft het hof bij de beoordeling van het gewicht van de wijze van oplichting door middel van listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels in aanmerking genomen dat de verdachte dusdanig geraffineerd te werk is gegaan, dat kenners van het werk van Anton Heyboer direct overtuigd waren van de echtheid van de werken en dat uitsluitend na diepgaand deskundigenonderzoek is komen vast te staan dat het om valse werken gaat. De verdachte is, reagerende op de advertentie waarin werk van Heyboer werd gevraagd uit zijn vroege periode, naar de Anton Heyboer Winkel gegaan met een ets, voorzien van valse handtekeningen van Anton Heyboer, en vlak daarna met nog meer etsen uit dezelfde serie. Hij heeft – zoals hiervoor overwogen – bij zijn eerste bezoek meteen gezegd dat het een Heyboer was. Voorts heeft hij gezegd dat de etsen afkomstig waren uit het atelier van Josef Santen. Santen was een nauw contact van Heyboer in de periode waarin de werken zouden zijn gemaakt, hetgeen door de verdachte als bekend kon worden verondersteld bij kenners van Heyboers werk als [eigenaar 2] en [eigenaar 1] . Het lijdt geen twijfel dat de verdachte door deze mededeling in samenhang met de wijze en het moment van aanbieden van de etsen beoogde een geloofwaardige voorstelling van zaken te geven over de herkomst van deze op het oog niet van echt te onderscheiden etsen van ‘Heyboer’. De mededelingen van de verdachte – en het in het kielzog daarvan jarenlang aanbieden van ‘Heyboer-werken’ uit diezelfde periode, waarbij de verdachte zijn voorstelling van zaken in stand liet – lieten zich niet gemakkelijk ontmaskeren als leugens. Op een deel van de aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] verkochte werken stond bovendien “(voor) Josef Santen”.
Tevens heeft het hof in aanmerking genomen dat de werken die de verdachte aanleverde uit een periode kwamen waarvan relatief weinig werk van Heyboer bestond, Heyboer beweerde zelf dat alles wat hij in die zogenoemde Haarlemse periode had gemaakt, was vernietigd, en dat de verdachte voor de eerste keer werken aanbod op een moment dat Heyboer dement was (en niet veel later – in 2005 – overleed), terwijl ook Josef Santen was overleden. Hierdoor was verificatie van de authenticiteit van de werken zeer moeilijk en – kort gezegd – de kans op ontdekking beperkt, terwijl de werken een meer ‘uniek’ karakter hadden, hetgeen doorgaans bijdraagt aan de mate waarin het werk gewild is.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte met zijn zeer gewiekste vorm van bedrieglijk handelen bij [eigenaar 2] en [eigenaar 1] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, daarvan jarenlang tot 5 augustus 2012 misbruik heeft gemaakt, en [eigenaar 2] en [eigenaar 1] hierdoor heeft bewogen tot de aankoop van de bewuste werken.
Geen medeplegen
[eigenaar 2] en [eigenaar 1] hebben verklaard dat de verdachte de enige persoon is geweest van wie zij in genoemde periode dergelijke werken van Heyboer hebben gekocht en verkregen. Weliswaar hebben zij ook verklaard dat éénmaal en gelijktijdig met de verdachte een Zwitserse dame in de Anton Heyboer Winkel was geweest die etsen van Heyboer te koop aanbood, maar het hof heeft niet kunnen vaststellen dat deze vrouw daadwerkelijk etsen aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] heeft verkocht en/of dat zij samenwerkte met de verdachte. Het hof gaat er daarom vanuit dat de verdachte alleen heeft gehandeld en geen anderen dan de verdachte etsen van de zogenaamde Josef Santen verzameling aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] hebben verkocht. Daaruit volgt dat als vaststaand kan worden aangenomen dat alle door de deskundigen onderzochte werken uit de Anton Heyboer Winkel door de verdachte aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] zijn geleverd.
Slotsom
Het hof komt dus tot bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde oplichting. De gevoerde verweren vinden voor het overige hun weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Aan de juistheid en betrouwbaarheid van die tot het bewijs gebezigde bevindingen en verklaringen heeft het hof geen reden te twijfelen. Dat [eigenaar 2] , [eigenaar 1] en [naam 1] (laatstgenoemde was in de jaren ’50 getrouwd met Heyboer) ook nadat zij met het onderzoek naar de echtheid van de etsen zijn geconfronteerd, menen dat de door de verdachte aangeboden etsen niet vals zijn, doet daaraan niet af. Integendeel, hieruit kan temeer blijken dat de etsen kunstig zijn nagemaakt. Het hof gaat evenmin mee in het betoog van de raadsman dat [eigenaar 2] en [eigenaar 1] vanaf 2005 de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat ze valse werken afnamen omdat de ‘vrouwen van Heyboer’ hadden gezegd dat het om valse werken ging. [eigenaar 2] heeft daarover bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij wel 150 e-mails naar die vrouwen heeft gestuurd, kennelijk met de bedoeling hen ervan te overtuigen dat de etsen wel degelijk echt waren. De vrouwen kenden volgens hem Heyboer nog niet in de periode waarin de werken zouden zijn gemaakt en ze hebben nooit de werken in het origineel willen zien.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft verzocht, indien het hof bewijswaarde toekent aan het rapport van het NFI van 9 december 2022 met betrekking tot materiaalonderzoek, de opstellers van het rapport J. van der Weerd en K. Herlaar als deskundigen te horen. Zij zullen dan nader ondervraagd moeten worden over voornoemd voorbehoud bij hun rapport, met name over de waarde daarvan en of deze nader onderzocht is. Daarnaast dienen de deskundigen bevraagd te worden over de opmerking van Wiarda dat pas na het onderzoek zou kunnen worden beoordeeld of het aantal van 20 representatief is.
Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek af. Weliswaar is de voorwaarde voor het verzoek ingetreden, maar het hof acht het horen van Van der Weerd en Herlaar niet noodzakelijk gelet op de onderbouwing die door de raadsman aan het verzoek ten grondslag is gelegd. Het hof acht zich reeds voldoende voorgelicht over de vragen die in de ogen van de raadsman aan de deskundigen gesteld hadden moeten worden. Daartoe is van belang dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een reële mogelijkheid dat werken behorende tot de groep onbetwiste werken – voor zover voor het onderhavige onderzoek relevant – zijn gedrukt met een afwijkende productiemethode.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
optijdstippen in of omstreeks de periode van 23 september 2005 tot en met 5 augustus 2012 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [eigenaar 1] (eigenaar van de Anton Heyboer Winkel te Amsterdam) en [eigenaar 2] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte, met vorenomschreven oogmerk listiglijk en/of bedrieglijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - aan die bovengenoemde personen etsen te koop aangeboden tegen bedragen, als zouden die etsen
- van de hand van de kunstenaar Anton Heyboer zijn
,waardoor voornoemde personen tot aankoop van die etsen zijn overgegaan en werden bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Dat het onder 1 tenlastegelegde verjaard is doet voor de advocaat-generaal niet af aan haar, eerder ter zake van beide feiten geformuleerde, strafeis.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, eventueel gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf, gelet op het gegeven dat de verdachte
first offenderis, zijn persoonlijke omstandigheden en de mate van overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grootschalige oplichting door gedurende een periode van bijna zeven jaren opzettelijk een groot aantal valse werken van Anton Heyboer te verkopen aan de Anton Heyboer Winkel . Hij heeft daarbij de galeriehouders op geraffineerde wijze opgelicht en ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van degenen aan wie hij de valse werken heeft verkocht. Ook heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van de kunsthandel. Door het verkopen van een grote hoeveelheid valse werken aan een op de verkoop gerichte ‘winkel’ die was gespecialiseerd in het werk van Heyboer, lag het immers voor de hand dat (tenminste een deel van) de werken zou worden doorverkocht aan (onder meer) particulieren en aldus verdere verspreiding plaats zou vinden. De verdachte heeft zich hier niets aan gelegen laten liggen en is jaren doorgegaan met de verkoop van de valse werken aan de galerie. Tot op heden is het vertrouwen in de echtheid van werken van Heyboer niet hersteld.
De ernst van de oplichting rechtvaardigt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur, mede gelet op de straffen die meestal bij een oplichting van dergelijke omvang worden opgelegd. Het hof zal daar echter niet voor kiezen. In strafmatigende zin houdt het hof niet alleen rekening met de hoge leeftijd en de broze gesteldheid van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, maar ook met de ouderdom van de feiten. Er is sprake van zeer aanzienlijk tijdsverloop en de redelijke termijn van berechting is in hoger beroep fors overschreden, zoals hierna omschreven. De bewezenverklaarde pleegperiode startte namelijk op 23 september 2005, inmiddels ruim 19 jaren geleden en eindigde meer dan 12 jaren geleden.
Het hof acht daarom, alles afwegende, thans een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. De voorwaardelijke vrijheidsstraf brengt met name de ernst van de gepleegde oplichting tot uitdrukking. Door daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, worden de strafdoelen van speciale preventie en vergelding op verantwoorde wijze met elkaar in evenwicht gebracht. In de strafmatigende omstandigheden en het feit dat verdachte
first offenderis en ook nadien op strafrechtelijk gebied niets laakbaars meer van de zijde van de verdachte is gebleken ziet het hof, net als de advocaat-generaal, reden te bepalen dat de proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf één jaar beslaat in plaats van de gebruikelijke twee jaar.
Redelijke termijn
In hoger beroep is sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. In deze zaak geldt als uitgangspunt dat de behandeling in hoger beroep in beginsel moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld. De verdachte heeft op 6 mei 2014 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 28 november 2024 – ruim tien jaren en zes maanden later – arrest wijst. Weliswaar is een deel van het tijdsverloop gelegen in complexe onderzoekswensen van de verdediging, maar naar het oordeel van het hof valt deze mate van tijdsverloop niet anders te duiden dan dat tevens de redelijke termijn substantieel is overschreden Deze forse overschrijding heeft het hof gecompenseerd in de strafmodaliteit en -soort, in die zin dat (mede) ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn het hof heeft gekozen voor een combinatie van straffen die er niet toe leidt dat de verdachte zonder meer de gevangenis in zou moeten gaan. Een nog verdergaande compensatie door bijvoorbeeld de strafduur van de op te leggen werkstraf te verminderen acht het hof niet aangewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.000,00, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof overweegt het volgende.
Zoals het hof in het kader van de bewijsvraag heeft overwogen, heeft de verdachte – kort gezegd – ‘valse Heyboer-werken’ aan de (eigenaren van) de Anton Heyboer Winkel verkocht. Uit de bewijsoverweging volgt dat het hof van oordeel is dat
allewerken die de verdachte aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] heeft verkocht vals zijn en dat de verdachte dit wist. Dat betekent dat ook het werk dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft gekocht op 23 september 2005, in het dossier aangeduid als het werk HB06, vals is. De verkoop door de verdachte van dit werk aan de winkel valt echter
buitende tenlastegelegde periode. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval is het hof evenwel van oordeel dat toch sprake is van een voldoende rechtsreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de door [benadeelde partij 1] geleden schade. Dat berust op het volgende.
De verdachte heeft naar aanleiding van een advertentie van [eigenaar 2] en [eigenaar 1] waarin zij om werken vroegen, gedurende een zeer lange tijd op verschillende momenten valse werken aan hen verkocht. Het gaat om verkopen waarbij het evident in de rede lag dat de verkochte werken vervolgens (verder) op de markt zouden worden gebracht. Om hoeveel werken het precies gaat, is niet meer vast te stellen, wel heeft het hof als gezegd geconcludeerd dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat alle werken die de verdachte aan hen heeft verkocht vals waren, welke valsheid overigens ook specifiek bij HB06 uit onderzoek bleek. Het komt er dus op neer dat de start van de jarenlange periode waarin de verdachte veelvuldig onrechtmatig handelde door valse werken te verkopen, is gelegen in april 2004 en dat alle verkopen een duidelijke samenhang vertonen: in feite werd de verdachte vanaf die eerste verkoop de enige, en een min of meer vaste, leverancier van de (valse) Heyboer werken. Dat het openbaar ministerie ervoor heeft gekozen om in de tenlastelegging – kort gezegd – een latere ingangsdatum voor de tenlastegelegde oplichting te kiezen, doet daaraan niet af.
Gelet op al het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de enkele omstandigheid dat de verkoop van HB06 door de verdachte aan de winkel buiten de tenlastegelegde en dus ook buiten de bewezenverklaarde periode valt, er niet aan in de weg staat om aan te nemen dat er sprake is van een voldoende rechtsreeks verband tussen het onrechtmatig handelen van de verdachte zoals dat blijkt uit de bewijsvoering en door de benadeelde partij geleden schade. Niet helder is echter tot welk bedrag de schade ten laste van de verdachte is te begroten of schatten, mede gelet op het grote verschil tussen het bedrag waarvoor het werk door de Anton Heyboer Winkel van de verdachte is gekocht en het bedrag waarvoor het aan de benadeelde partij is verkocht. Nader onderzoek ter beantwoording van die vraag levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vorderingen zijn voor wat betreft het schadebedrag identiek aan elkaar. Deze vorderingen bedragen € 308.576,70, bestaande uit € 306.409,00 aan materiële schade en € 2.167,17 aan advocaatkosten. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard en op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is door de rechtbank geen beslissing genomen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat van de benadeelde partijen heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat primair wordt verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe te wijzen. Indien deze niet wordt toegewezen, pas dan komt het hof toe aan de beoordeling van de gelijkluidende vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] . Subsidiair heeft de advocaat gevorderd tot toewijzing te beslissen tot een bedrag van € 200.000,00 en meer subsidiair tot een bedrag van € 20.000,00 aan materiële schade door inkomstenderving, met daarnaast een veroordeling in de proceskosten.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat beide benadeelde partijen niet in de vorderingen kunnen worden ontvangen.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte jegens de benadeelde partijen is veroorzaakt. De vordering is voor wat betreft de materiële schade uitsluitend met cijfers uit jaarrekeningen onderbouwd. Niet helder is dat en hoe die cijfers zich verhouden tot de gestelde schade die het bewezenverklaarde handelen heeft gehad op de markt van kunstwerken van Anton Heyboer en evenmin dat met het bewezenverklaarde financiële schade jegens de benadeelde partijen teweeg is gebracht. De behandeling van de vraag of sprake is van voldoende verband tussen het bewezenverklaarde en schade van de zijde van de benadeelde partijen en zo ja, hoe die zou moeten worden begroot, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen kunnen daarom beiden niet in de vorderingen worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. T. de Bont en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 november 2024.
[…]