ECLI:NL:GHAMS:2024:3285

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.343.788/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorzieningen in hoger beroep inzake gezag over minderjarige

In deze zaak heeft de moeder het Gerechtshof Amsterdam verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen voor de duur van de procedure in hoger beroep. Dit verzoek is ingediend in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam, waarin de moeder verzocht om hersteld te worden in het gezag over haar minderjarige dochter. Tijdens de zitting heeft de moeder haar verzoek om voorlopige voorzieningen ingetrokken, maar heeft zij het verzoek om een proceskostenveroordeling gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat de GI, de gecertificeerde instelling die als voogd optreedt, niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de proceskosten niet nodeloos zijn veroorzaakt. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om voorlopige voorzieningen en het verzoek om veroordeling van de GI in de werkelijke proceskosten is afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is op 26 november 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer gerechtshof: 200.343.788/02
beschikking van de meervoudige kamer van 26 november 2024 op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het incident,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.D. de Waele te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in het incident,
verder te noemen: de GI of de voogdes
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De omvang van het geschil

1.1
In deze procedure heeft de moeder het hof verzocht voorlopige voorzieningen te treffen voor de duur van de procedure in hoger beroep. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.343.788/02. De (bodem) procedure in hoger beroep heeft betrekking op het verzoek van de moeder om te worden hersteld in het gezag over haar dochter [minderjarige] . De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 21 juni 2024 (23/04104) het geding over het herstel van het gezag verwezen naar het hof Amsterdam ter verdere behandeling en beslising. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder het verzoek om voorlopige voorzieningen te treffen ingetrokken en slechts haar verzoek om een proceskostenveroordeling gehandhaafd.
1.2
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 28 augustus 2024 de GI per 1 september 2024, op eigen verzoek ontslagen van de voogdij over [minderjarige] ten gunste van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
Deze voogdijoverdracht heeft voor de onderhavige procedure geen gevolgen.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Op 28 juli 2024 heeft de moeder het verzoek ingediend tot het treffen van voorlopige voorzieningen op de voet van art. 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
2.2
Bij bericht van 29 juli 2024 heeft het hof de moeder laten weten dat dit verzoek gelijktijdig met de hoofdzaak zal worden behandeld op de zitting van 30 augustus 2024.
2.3
Bij bericht van 30 juli 2024 om 13:31 uur heeft de moeder het hof verzocht om nog voor de mondelinge behandeling van 30 augustus 2024 een beslissing te nemen op de gevraagde voorzieningen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen.
2.4
Daarop is van de zijde van de moeder op 30 juli 2024 om 14:56 uur het bericht gekomen dat het partijen gelukt is om afspraken te maken en dat het niet langer nodig is om nog voor de zitting van 30 augustus 2024 te beslissen op de door haar gevraagde voorzieningen.
2.5
De GI heeft op 20 augustus 2024 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
2.6
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- het bericht van de GI van 7 augustus 2024;
- het bericht van de zijde van de moeder van 12 augustus 2024;
- het bericht van de raad van 16 augustus 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder van 21 augustus 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder van 28 augustus 2024, met bijlage;
- een bericht van de GI van 29 augustus 2024;
- een bericht van [X] , werkzaam bij iMindU GGZ van 30 augustus 2024.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 30 augustus 2024 plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de hoofdzaak.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door een jurist/zittingsvertegenwoordiger, de voogd en een gedragswetenschapper;
- de raad, vertegenwoordigd door L. Penning.
De moeder en de GI hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.8
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en in aanwezigheid van de griffier met de voorzitter gesproken. De voorzitter heeft tijdens de mondelinge behandeling de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.Het geschil

3.1
De moeder heeft het hof verzocht voorlopige voorzieningen te treffen voor de duur van het geding, die – kort en zakelijk samengevat – inhouden:
1. dat [minderjarige] voorlopig zal worden toevertrouwd aan de moeder;
2. dat – indien nodig – vervangende toestemming zal worden verleend om hulpverlening voor [minderjarige] in te zetten;
3. dat aan de GI het gebod zal worden opgelegd de privacy en het recht op de persoonlijke levenssfeer en gezinsleven van de moeder te respecteren;
4. dat aan de GI – op straffe van een dwangsom – wordt opgelegd een verbod inbreuk te maken op haar persoonlijke en gezinsleven door contact op te nemen met de moeder, anders dan schriftelijk via haar advocaat, daaronder begrepen door haar aan te schrijven op haar privé-woonadres of door haar te bellen op haar privénummer of werknummer;
5. dat aan de GI – op straffe van een dwangsom – wordt opgelegd een verbod om de moeder te bezoeken op donderdag 1 augustus 2024 om 15.00 uur.
6. dat aan de GI – op straffe van een dwangsom – wordt opgelegd een verbod om de moeder aangekondigd of onaangekondigd te bezoeken op haar huisadres, werkadres of enig ander adres;
7. dat de moeder verlof zal worden verleend om de verboden onder 5. en 6. te mogen afdwingen met behulp van de sterke arm;
8. dat de GI zal worden veroordeeld in de werkelijke proceskosten van het incident.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder de verzoeken onder 1. t/m 7. ingetrokken, onder handhaving van de onder 8. verzochte proceskostenveroordeling.
3.2
De GI heeft verweer gevoerd, waarop hieronder nader zal worden ingegaan.

4.Beoordeling

4.1
Nu de moeder haar verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen heeft ingetrokken, komt het hof niet toe aan een beoordeling van die verzoeken en zal de moeder daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hof dient enkel nog te beslissen op het verzoek om de GI in de - werkelijke - proceskosten te veroordelen.
4.2
Voor verzoekschriftprocedures is met betrekking tot de proceskosten bepaald dat de eindbeschikking tevens een veroordeling in de proceskosten kan inhouden (artikel 289 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 237 en 362 Rv). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt is overgelaten of hij in het gegeven geval aanleiding vindt een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. In procedures die het personen- en familierecht betreffen, zoals deze zaak, is het niet gebruikelijk een proceskostenveroordeling te geven. Veelal draagt ieder van de partijen de eigen kosten. De rechter is echter niet tot compensatie verplicht. Hij kan een proceskostenveroordeling uitspreken ten laste van een partij, indien die partij ten opzichte van een andere partij kan worden aangemerkt als (grotendeels) in het ongelijk gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.
Een volledige vergoedingsplicht ter zake van proceskosten is denkbaar, maar alleen in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. (zie o.a. HR 06/04/2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012,233 en HR 15/09/2017, ECLI:NL:HR:2017:2360)).
4.3
De moeder heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de GI jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door onrechtmatig de Basisregistratie Personen (BRP) te raadplegen om haar privéadres te achterhalen en vervolgens onrechtmatig heeft gedreigd haar privacy en die van [minderjarige] te verstoren. Dit handelen van de GI heeft de moeder veel stress bezorgd en heeft haar advocaat vakantietijd ontnomen. De moeder zag zich namelijk genoodzaakt om het hof met spoed te verzoeken haar en [minderjarige] rechtsbescherming te bieden door voornoemde voorlopige voorzieningen te treffen. Achteraf onnodig, toen de GI - met het belang van [minderjarige] voorop - met een bevredigende alternatieve oplossing kwam. Het onrechtmatige handelen van de GI heeft echter geleid tot onnodig gemaakte (proces)kosten en deze dienen te worden vergoed, aldus de moeder.
De GI heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft daarbij verwezen naar de voorgeschiedenis van partijen.
4.4
Het hof overweegt als volgt.
De moeder heeft haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken. Zij zal daarin, zoals hiervoor overwogen, niet-ontvankelijk worden verklaard. In de hoofdzaak is (bij afzonderlijke beschikking van heden) het verzoek van de moeder om in het gezag over [minderjarige] te worden hersteld, afgewezen. Bij deze uitkomst van de hoofdzaak en het incident ligt een kostenveroordeling in het incident ten laste van de GI niet in de rede.
Zoals blijkt uit de beschikking in de hoofdzaak, hebben de moeder en de GI een moeizaam verlopende samenwerking met elkaar. De moeder zonder gezag over [minderjarige] en de GI als voogd over [minderjarige] zitten al jaren niet op een lijn wat betreft de vraag wat het beste is voor [minderjarige] . Het handelen van én de moeder én de GI omstreeks eind juli 2024 dient in het licht van deze moeizame samenwerking te worden gezien.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige] – die onder voogdij staat – op 24 juli 2024 op eigen verzoek is vertrokken van het door haar woongroep georganiseerde vakantiekamp waar zij op dat moment verbleef en is afgezet bij de moeder thuis. In het daaropvolgende contact met de moeder heeft de GI aangegeven dat zij het verblijf van [minderjarige] bij de moeder onwenselijk achtte en dat [minderjarige] diende terug te keren naar de woongroep. De moeder heeft daarop laten weten dat zij het daarmee niet eens was, dat [minderjarige] bij haar wilde en kon blijven en dat de GI niet op huisbezoek mocht komen om de situatie te bespreken. De GI heeft vervolgens de moeder per brief laten weten dat [minderjarige] diende terug te keren naar de woongroep, dat de GI op huisbezoek zou komen en dat zij [minderjarige] zou terugbrengen naar de woongroep.
Hoewel het hof zich kan voorstellen dat de brief van de GI stress heeft opgeleverd voor de moeder en [minderjarige] , acht het hof dit handelen van de GI niet onrechtmatig. De GI is immers als voogdes van [minderjarige] verantwoordelijk voor haar veiligheid. Het is ook de voogdes – en niet de moeder – die de beslissingen neemt over de verblijfplaats van [minderjarige] . Aangezien de moeder vervolgens heeft aangegeven dat zij niet zou meewerken aan de beslissing van de voogdes en zij [minderjarige] zonder toestemming van de voogdes bij haar heeft laten verblijven en niet bereid was om zicht te geven op de situatie, was de voogdes gerechtigd de nodige maatregelen te treffen om zich ervan te verzekeren dat [minderjarige] veilig was. Het hof acht (de aankondiging van) een huisbezoek in dat kader begrijpelijk en proportioneel. De conclusie is dat niet kan worden gezegd dat de GI de proceskosten in het incident nodeloos heeft veroorzaakt. Voor een veroordeling in de - werkelijke - proceskosten bestaat geen aanleiding.
4.5
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in de door haar verzochte voorlopige voorzieningen;
wijst het verzoek van de moeder tot veroordeling van de GI in de – werkelijke – proceskosten af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. A.N. van de Beek en mr. J.F. Miedema, bijgestaan door mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 26 november 2024 uitgesproken in het openbaar door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.