ECLI:NL:GHAMS:2024:3257

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23-003250-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling in relationele sfeer met deels voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was aangeklaagd voor drie mishandelingen in de relationele sfeer. De mishandelingen vonden plaats op 21 april 2019, 14 december 2021 en 20 november 2021, waarbij de verdachte de aangeefster op verschillende manieren heeft mishandeld, waaronder het slaan in het gezicht en het vastpakken van de keel. De politierechter had eerder een taakstraf van 100 uren opgelegd, waarvan 50 uren voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsvrouw pleitte voor vrijspraak, onder andere op basis van de onbetrouwbaarheid van de aangeefster. Het hof heeft echter geoordeeld dat de mishandelingen wettig en overtuigend bewezen zijn, mede op basis van de aangifte en ondersteunend bewijs, zoals foto's van letsel en getuigenverklaringen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een deels voorwaardelijke taakstraf opgelegd, waarbij de ernst van de feiten en de relatie tussen de verdachte en de aangeefster zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003250-22
datum uitspraak: 26 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-055025-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij in of omstreeks 21 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) (meermalen) in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;

2.hij in of omstreeks 14 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door de keel/nek/hals van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of in de keel/hals/nek van voornoemde [slachtoffer] te knijpen;

3.hij op of omstreeks 20 november 2021 te Landsmeer, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door

- in/op/tegen het gezicht/hoofd/lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stompen, en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd/lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schoppen/trappen, en/of
- de nek/hals van voornoemde [slachtoffer] met kracht vast te pakken, en/of voornoemde [slachtoffer] tegen de grond te duwen/te gooien, en/of
- voornoemde [slachtoffer] bij haar capuchon, althans haar kleding en/of haar lichaam vast te pakken, waardoor voornoemde [slachtoffer] ten val kwam en/of met haar hoofd een kruigwagen, althans een hard voorwerp raakte, en/of
- op voornoemde [slachtoffer] te spugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft zij kortgezegd het volgende aangevoerd. De aangeefster is onbetrouwbaar en heeft aantoonbaar gelogen in haar verklaringen. Zij heeft geweldshandelingen genoemd in haar aangifte, die zij vervolgens niet meer heeft genoemd in haar verklaring bij de raadsheer-commissaris. Opvallend is dat de handelingen die ze in die laatste verklaring noemt minder intens zijn dan die zij in haar aangifte noemt. De bereidheid van de aangeefster om te liegen wordt ondersteund door het geluidsfragment waarvan een uitwerking zich in het dossier bevindt. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat bepaalde geweldshandelingen bij gebrek aan steunbewijs niet kunnen worden bewezen.
Het hof komt tot de vaststelling dat de verdachte de drie tenlastegelegde mishandelingen heeft gepleegd zoals deze zijn beschreven in de aangifte en overweegt daartoe als volgt.
Op 21 april 2019, 20 november 2021 en 14 december 2021 hebben er drie confrontaties plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster. Dit blijkt uit de aangifte en is op zich tevens door de verdachte bevestigd ter terechtzitting in hoger beroep. Dat bij elk van deze confrontaties geweld is toegepast door de verdachte volgt uit de aangifte, die in voldoende mate wordt ondersteund door de foto’s van de letsels die de aangeefster bij elk van die mishandelingen heeft opgelopen en, in het bijzonder ten aanzien van de feiten 1 en 3, door de verklaring van getuige Lois Visser.
Anders dan de verdediging ziet het hof in het dossier onvoldoende aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen, mede nu deze aangifte specifieke beschrijvingen van het gebeurde behelst en steun vindt in andere, deels objectieve, bewijsmiddelen. Ook de uitwerking van het geluidsfragment, dat overigens onvoldoende (context-)informatie bevat om er betekenis aan te geven voor de waardering van de aangifte, biedt daartoe geen aanknopingspunt. Het gegeven dat de aangeefster bij de raadsheer-commissaris over minder geweldshandelingen heeft verklaard dan in haar aangifte, omdat zij een en ander op dat latere moment minder goed voor ogen had, laat zich verklaren door het tijdsverloop in de zaak, waarbij het hof overigens ook het kennelijk chaotische verloop van het onder feit 3 bedoelde incident in aanmerking neemt. De verweren van de verdediging worden daarom verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 21 april 2019 in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door in het gezicht van [slachtoffer] te slaan;

2.hij op 14 december 2021 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door in de keel van [slachtoffer] te knijpen;

3.hij op 20 november 2021 te Landsmeer, [slachtoffer] heeft mishandeld door

- op het hoofd van [slachtoffer] te slaan en
- [slachtoffer] tegen de grond te duwen en
- [slachtoffer] bij haar capuchon vast te pakken, waardoor [slachtoffer] met haar hoofd een kruiwagen raakte.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert
telkensop:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een strafoplegging komt, een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, gelet op de relatief geringe ernst van het feit zoals die blijkt uit de verklaring van de aangeefster bij de raadsheer-commissaris, het afgeronde mediationtraject, het tijdsverloop en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op verschillende dagen mishandelen van de aangeefster, met wie hij op die momenten een relatie had. De eerste keer heeft de verdachte de aangeefster in haar gezicht geslagen, nadat zij een avond uit waren geweest. De tweede keer heeft hij, na een ruzie waarbij hij haar heeft geslagen, de aangeefster bij de capuchon vastgepakt en op de grond geduwd. Daarbij heeft zij met haar hoofd een kruiwagen geraakt. De laatste keer heeft hij in haar keel geknepen. Door het handelen van de verdachte heeft de aangeefster pijn en letsel opgelopen. Aldus heeft de verdachte inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het hof rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat de mishandelingen plaats vonden in de relationele sfeer, waarbinnen de aangeefster zich bij uitstek veilig had moeten voelen. In strafmatigende zin houdt het hof in lijn met het oordeel van de politierechter enigszins rekening met het feit dat de verdachte en de aangeefster een mediationtraject hebben afgerond.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. M.J.A. Duker en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 november 2024.
=========================================================================
[…]