ECLI:NL:GHAMS:2024:3256

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23-002371-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met strafoplegging en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2022. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van de opzettelijke invoer van 3.562,6 gram cocaïne. De verdachte had de cocaïne op haar lichaam bevestigd en werd na aankomst op Schiphol aangehouden. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 378 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep en vorderde een zwaardere straf van 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de strafoplegging. Het hof legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 560 dagen, waarvan 547 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 240 uren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zorg draagt voor drie jonge kinderen en sinds haar voorlopige hechtenis op 13 april 2022 haar leven heeft weten te stabiliseren. Het hof benadrukte dat de invoer van cocaïne ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit.

Daarnaast werd er in de uitspraak aandacht besteed aan de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat het hof compenseerde in de strafmodaliteit. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder het meewerken aan reclassering en ambulante behandeling. Het hof benadrukte het belang van re-integratie in de samenleving, gezien de bijzondere omstandigheden van de verdachte en haar kinderen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002371-22
datum uitspraak: 26 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-082345-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof:
  • aan de opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, toevoegt een proces-verbaal Onderzoek verdovende middelen NFiDENT van 5 april 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 46 tot en met 49;
  • in hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht in het kader van de inbeslaggenomen telefoon, geen reden ziet om op dat punt een andere beslissing te nemen dan de rechtbank.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 378 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren onder het stellen van bijzondere voorwaarden, alsmede een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft verzocht het vonnis waarvan beroep te bevestigen althans in elk geval geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de verdachte in eerste aanleg heeft vastgezeten, gelet op de omstandigheden van het bewezenverklaarde feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het reclasseringsadvies.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3.562,6 gram cocaïne. In Aruba zijn er pakken cocaïne op haar benen bevestigd. In die staat is zij teruggevlogen naar Nederland, waarna zij na aankomst op Schiphol is aangehouden. Cocaïne is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van (zware) criminaliteit. Dat de verdachte bij de invoer van de cocaïne een van haar minderjarige kinderen bij zich had in de hoop op Schiphol niet te zullen worden gecontroleerd, maakt haar handelen nog kwalijker.
In beginsel rechtvaardigen feiten als deze zonder meer oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur, mede gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd, en die zijn beschreven in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt in het geval van invoer van harddrugs tussen de 3.000 en 4.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 tot 36 maanden genoemd. Afhankelijk van nadere omstandigheden kan een hogere of lagere straf worden opgelegd. In dit specifieke geval ziet het hof aanleiding om in strafmatigende zin in vergaande mate van het oriëntatiepunt af te wijken.
Allereerst houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij draagt de zorg voor drie jonge kinderen. Sinds de schorsing van haar voorlopige hechtenis op 13 april 2022 heeft zij er blijk van gegeven dat zij vastberaden is haar leven en (daarmee) dat van haar kinderen een andere - positieve - wending te geven. Hierbij is mede gelet op het reclasseringsadvies van 8 november 2024. Daar uit volgt dat de verdachte, die functioneert op laagbegaafd niveau, op eigen initiatief haar leefsituatie heeft gestabiliseerd: zij heeft een passende baan gevonden, een groot deel van haar schulden afgelost, opvoedondersteuning ontvangen en hulp gezocht voor haar psychosociale problematiek. De betrokken instanties en hulpverleners bevestigen dat de verdachte veel moeite en inzet heeft getoond om vanuit een moeilijk situatie toe te werken naar een stabiel leven voor haar en haar kinderen. Over een mogelijk gevangenisstraf geven zij dan ook aan dat deze alle behaalde positieve resultaten en de reeds ingezette hulpverleningstraject teniet zal doen. Dit zal vergaande negatieve consequenties voor de kinderen hebben, mede door het volledig ontbreken van enig ondersteunend sociaal netwerk in Nederland om de zorg voor haar kinderen tijdelijk over te nemen, mocht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De verdachte heeft een en ander genoegzaam toegelicht ter terechtzitting.
Daarnaast let het hof in belangrijke mate op het tijdsverloop in deze strafzaak. Sinds het bewezenverklaarde feit is ruim tweeëneenhalf jaar verstreken, waarin de verdachte al op 13 april 2022 is geschorst uit de voorlopige hechtenis en de rechtbank bij vonnis van 25 augustus 2022 reeds heeft beslist haar geen straf meer op te leggen die detentie met zich brengt. Na het instellen van hoger beroep heeft het vervolgens om geheel onduidelijke redenen meer dan twee jaar geduurd voordat de verdachte door het openbaar ministerie is gedagvaard voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Hierdoor heeft de verdachte in de tussentijd haar leven kunnen opbouwen zoals hiervoor omschreven. Het hof betreurt dat de zaak zo lang heeft stilgelegen, terwijl de verdachte zelf niet in hoger beroep is gegaan en de insteek van het hoger beroep van het openbaar ministerie juist wezenlijk verschilde van de strafoplegging van de rechtbank. Bij die stand van zaken had het in de rede gelegen de zaak met enige voorrang weer aan te brengen of, als dat om wat voor reden dan ook niet eerder mogelijk was, die redenen toe te lichten.
In hoger beroep is er sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. In deze zaak geldt als uitgangspunt dat de behandeling ter terechtzitting had moeten zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Het openbaar ministerie heeft op 5 september 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 26 november 2024 – ruim twee jaar later – arrest wijst. Dit is een overschrijding van bijna drie maanden. Deze forse overschrijding heeft het hof gecompenseerd in de strafmodaliteit en -soort, in die zin dat (mede) ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn het hof heeft gekozen voor straffen die er niet toe leiden dat de verdachte zonder meer terug moet naar de gevangenis.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf – waardoor de verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis – van de hierna te melden duur passend en geboden. Het doel van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is dat de verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Door daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf voor de maximale duur op te leggen en te bepalen dat het voorwaardelijk strafdeel hoger ligt dan in eerste aanleg is opgelegd, wil het hof de ernst van het feit benadrukken, terwijl het belang van de verdachte bij re-integratie in de samenleving gezien de bijzondere omstandigheden van het geval niet uit het oog wordt verloren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
560 (vijfhonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
547 (vijfhonderdzevenenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
- De verdachte meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.
- De verdachte blijft haar medewerking verlenen aan de reeds opgestarte ambulante behandeling bij [instelling] in een vrijwillig kader. Indien blijkt dat de inzet voor hulpverlening in het vrijwillig kader niet afdoende is of toch niet voldoende effect heeft, dan dient de verdachte zich ambulant te laten behandelen door een nader te bepalen forensische instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- De verdachte blijft haar medewerking verlenen aan de ambulante hulpverlening door het ASVZ/Het Wijkteam (of een soortgelijke instantie) in een vrijwillig kader. Indien blijkt dat de inzet voor ambulante hulpverlening/begeleiding in het vrijwillig kader niet afdoende, haalbaar of toch niet voldoende effect heeft, dan dient de verdachte zich te laten begeleiden door een nader te bepalen forensische instelling voor ambulante begeleiding, te bepalen door de reclassering.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK GSM (Omschrijving: 22-026915-1, Paars, merk: Samsung).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. M.J.A. Duker en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 november 2024.
=========================================================================
[…]