ECLI:NL:GHAMS:2024:3255

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23-001282-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en huisvredebreuk met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en huisvredebreuk. De zaak betreft een incident op 30 april 2022, waarbij de verdachte met een mes het slachtoffer in de borst heeft gestoken tijdens een ruzie in een woning in Amsterdam. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de verdachte, getuigen en deskundigen in overweging heeft genomen. Het hof concludeert dat de verdachte vol opzet heeft gehandeld en dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat invloed heeft op de strafmaat. Het hof legt een gevangenisstraf van 12 maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. De verdachte heeft een complexe psychiatrische achtergrond, wat de noodzaak voor behandeling onderstreept. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en legt een zwaardere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001282-23
datum uitspraak: 26 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 april 2023 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-108503-22 (zaak A) en 15-107417-22 (zaak B), alsmede 05-152177-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 augustus 2023, 10 januari 2024 en 12 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank ter terechtzitting van 29 november 2022 toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
in zaak A
hij op of omstreeks 30 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst/hartstreek, in elk geval het bovenlichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende beweging(en) in en/of naar en/of in de richting van de borst/hartstreek, in elk geval het bovenlichaam, van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst/hartstreek, in elk geval het bovenlichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden en/of door met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende beweging(en) te maken, in en/of naar en/of in de richting van de borst/hartstreek, in elk geval het bovenlichaam, van die [slachtoffer] ;
en/of
hij op of omstreeks 30 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, in elk geval een schelp en/of puntig voorwerp, in de borst/hartstreek, in elk geval het bovenlichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden en/of door met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende beweging(en) te maken in en/of naar en/of in de richting van de borst/hartstreek, in elk geval het bovenlichaam, van die [slachtoffer] ;
in zaak B
hij op of omstreeks 29 april 2022 te [adres] in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, gelegen aan de [adres] bij [naam 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak A impliciet primair tenlastegelegde, te weten de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van pleitnotities bepleit dat de verdachte in zaak A dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde poging doodslag, nu de opzet van de verdachte niet op de dood was gericht.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststelling feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 30 april 2022 was de verdachte in de woning van de getuige [getuige 1] in Amsterdam aanwezig, waar zich ook het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en de getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) bevonden. Op een gegeven moment is in de woning ruzie ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer] . [slachtoffer] maakte volgens de verdachte een opmerking, waardoor de verdachte boos werd, vervolgens een mes pakte en [slachtoffer] twee keer in zijn borst stak. De verdachte heeft daarbij een stap naar voren gedaan. Ook heeft hij het slachtoffer de woorden toegevoegd: “Ik steek je dood”, of woorden van gelijke strekking. [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte begon te steken richting de borst, richting het hart van het slachtoffer. De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat hij met een onderhands stekende beweging ter hoogte van de borst op het slachtoffer heeft ingestoken. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet heel diep in de huid van de borst van het slachtoffer is gekomen (
het hof begrijpt: met het mes), omdat het slachtoffer meer kracht had dan hij en hem tegenhield, anders was hij wel dieper gekomen. [slachtoffer] had de kracht om het mes af te weren, maar de verdachte heeft [slachtoffer] desondanks geraakt. Verbalisanten hebben geconstateerd dat [slachtoffer] twee oppervlakkige verwondingen aan de borst had.
(Vol) opzet op de dood
Op grond van het voorgaande concludeert het hof, anders dan de rechtbank, dat de verdachte het slachtoffer met opzet op de dood meermalen met een mes heeft gestoken in de borst. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van opzet op de dood van het slachtoffer, heeft het hof betrokken de keuze van de verdachte voor het soort wapen (een mes), de plaats van het steken (de borststreek, waar zich vitale lichaamsdelen bevinden zoals het hart en de longen), het aantal steken (twee), de kracht waarmee dit gepaard ging (voldoende om dieper te komen als het slachtoffer hem niet had tegen gehouden), hetgeen de verdachte tijdens en (direct) na het steken heeft verklaard (“ik steek je dood”) en het gegeven dat de verdachte daarbij een stap naar voren heeft gedaan. Het bewijs voor opzet vindt daarnaast in enige mate steun in de verklaringen van de verdachte direct na zijn aanhouding, namelijk dat hij het slachtoffer had moeten doodsteken, dat [slachtoffer] (
het hof begrijpt: [slachtoffer] )dood moest, dat hij op die dag al bezig was om [slachtoffer] te vermoorden en dat hij terug zou gaan naar de woning om ze allebei (
het hof begrijpt: [slachtoffer] en [getuige 2]) dood te maken. Aldus kan naar het oordeel van het hof niet anders worden geconcludeerd dan dat de verdachte vol opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel.
De in zaak A impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A impliciet primair en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in zaak A
hij op 30 april 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met dat opzet met een mes, in de borst/hartstreek van die [slachtoffer] heeft gestoken en met een mes stekende beweging(en) in de richting van de borst van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak B
hij op 29 april 2022 te [adres] in de woninggelegen aan de [adres] bij [naam 1] in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Hetgeen in zaak A en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A primair en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
wederrechtelijk in de woning vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A primair en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van poging zware mishandeling en het in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van het voorarrest, en heeft de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor de in zaak A impliciet primair tenlastegelegde poging doodslag en het in zaak B tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal heeft daarnaast (
het hof begrijpt: met betrekking tot het in zaak A tenlastegelegde) de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
(hierna: tbs-maatregel)gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich bij pleidooi primair op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden met de opdracht aan de reclassering van Fivoor een nieuw maatregelenrapport op te stellen, aangezien het hof op dit moment onvoldoende geïnformeerd is met betrekking tot een alternatief voor de tbs-maatregel. De raadsvrouw heeft dit verzoek voorwaardelijk geformuleerd (indien het hof voornemens is de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen) en ermee ingestemd dat daarover bij arrest zou worden beslist.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich tegen het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging verzet en heeft zij zich daartoe op het standpunt gesteld dat een tbs-maatregel met voorwaarden volstaat en in het belang is van de verdachte.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van het verzoek tot aanhouding
Het hof wijst het verzoek tot (heropening van de zaak en) aanhouding af. Het hof is van oordeel dat de noodzaak tot het verrichten van nader onderzoek door de reclassering ontbreekt. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd op grond van de inhoud van het dossier, waaronder het rapport van het Pieter Baan Centrum (
hierna: PBC) van 3 september 2024 en het recente maatregelenrapport van Fivoor reclassering van 25 oktober 2024. Het hof ziet ook in die rapporten onvoldoende aanleiding om de conclusies van het Fivoor-rapport van 25 oktober 2024 door de reclassering te laten heroverwegen en om nader onderzoek daartoe noodzakelijk te achten.
Ten aanzien van de op te leggen straf
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft het slachtoffer tijdens een woedeaanval na een woordenwisseling uit het niets tweemaal in de borst gestoken met het opzet om het slachtoffer te doden. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan één van de ergste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en heeft gepoogd het slachtoffer één van de meest fundamentele mensenrechten, te weten het recht op leven, te ontnemen. Door zo te handelen heeft de verdachte een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd, waarbij het slachtoffer ook daadwerkelijk verwondingen heeft opgelopen. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat het bij deze beperkte verwondingen is gebleven. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het huisrecht van degene die de woning in gebruik had.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
Uit het Pro Justitia rapport van het PBC van 3 september 2024, opgemaakt door L.E. van der Bijl, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van J. Vreugdenhil, psychiater, en G.M. Jansen, GZ-psycholoog volgt dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en narcistische kenmerken, forse trekken van psychopathie, ernstige verslavings-stoornissen (GHB, alcohol, cocaïne, cannabis en benzodiazepinen) en vanaf april 2021 ook psychotische episoden, waarbij vanaf november 2022 sprake is van een maniform (expansief) gekleurd beeld met persisterende (grootheids)wanen. De symptomen van de verschillende stoornissen overlappen elkaar gedeeltelijk en versterken elkaar. Aangezien de zwakbegaafdheid, ADHD, kwetsbare persoonlijkheidsstructuur en verslavingsproblemen een chronisch karakter hebben, kan gesteld worden dat deze ook ten tijde van beide ten laste gelegde feiten aanwezig waren.
De deskundigen adviseren de verdachte het in zaak A tenlastegelegde ten minste verminderd (niet uit te sluiten: sterk verminderd) toe te rekenen en het in zaak B tenlastegelegde in enigszins verminderde mate toe te rekenen.
Het hof neemt de overwegingen en conclusies van de deskundigen ten aanzien van de ziekelijke stoornis bij de verdachte over en acht de verdachte mede gelet op de conclusies van deze deskundigen over de toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar. Bij het bepalen van de straf zal het hof in strafmatigende zin rekening houden met deze verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Gevangenisstraf
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 november 2024 is hij vaker voor (ernstige) geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee. De verdachte liep bovendien nog in de proeftijd van een vorige veroordeling. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt in beginsel, gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen worden opgelegd, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In ieder geval kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming inhoudt. Omdat het hof tot een veroordeling voor een ernstiger misdrijf komt, zal het ook een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de rechtbank.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Ten aanzien van de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging
Het hof stelt voorop dat aan de volgende wettelijke vereisten moet zijn voldaan, wil aan een verdachte op grond van de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht de maatregel tbs met bevel tot verpleging kunnen worden opgelegd.
In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel te behoren tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht) vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof naast de rapporten en adviezen waarvan uit het vonnis blijkt kennisgenomen van de volgende rapporten en adviezen die over de verdachte zijn opgesteld, te weten:
  • een geïntegreerd psychologisch en psychiatrisch actualisatie onderzoek Pro Justitia van 4 januari 2024, opgemaakt door M. Bakkes, GZ-psycholoog, en M.D. van Ekeren, psychiater;
  • een Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 3 september 2024, opgemaakt door L.E. van der Bijl, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van J. Vreugdenhil, psychiater, en G.M. Jansen, GZ-psycholoog;
  • een reclasseringsadvies Tbs met voorwaarden van 25 oktober 2024, opgemaakt door [naam 2] , reclasseringswerker bij Fivoor.
In eerste aanleg adviseerden de deskundigen dat een tbs-maatregel met voorwaarden een passende maatregel zou zijn. De verdachte is in de fase van hoger beroep opnieuw multidisciplinair onderzocht met betrekking tot beide tenlastegelegde feiten en daartoe geobserveerd in het PBC, dat een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege adviseert. Het hof is van oordeel dat het PBC-rapport door de ontwikkelingen die zich in 2023 en 2024 in de geestestoestand van de verdachte hebben voorgedaan, door de aard, duur en intensiteit van de observatie en gezien het feit dat de verdachte hier volledig aan heeft meegewerkt, een betrouwbaar beeld schetst van de verdachte, waarbij het ook de onderbouwing van de rapportage betrekt. Het hof ziet daarin reden om dit rapport als uitgangspunt te nemen voor de oplegging van een maatregel. In het verlengde van hetgeen het hof hiervoor onder ‘verminderde toerekeningsvatbaarheid’ overwoog overweegt het hof het volgende.
Op basis van de hiervoor weergegeven en door de deskundigen gediagnostiseerde stoornissen bij de verdachte schatten zij in dat het risico op recidive van een geweldsdelict hoog is. De verdachte verliest door de intelligentie op zwakbegaafd niveau snel het overzicht en heeft door de zwak geïntegreerde persoonlijkheidsstructuur weinig controle over zijn emoties en gedrag. Hij is verhoogd krenkbaar, waardoor hij onvoorspelbaar is, snel ontregelt en makkelijk tot agressie overgaat. Daarnaast is er sprake van een beperkt probleemoplossend vermogen en een onvoldoende ontwikkeld empathisch vermogen waardoor betrokkene eerder tot een geweldsdelict kan komen, aldus de deskundigen.
De deskundigen hebben tevens een advies gegeven over de noodzaak en vorm van behandeling voor de verdachte. Gezien de ernst en de complexiteit van de pathologie, het hoge recidiverisico en het feit dat eerdere behandelingen niet tot blijvende resultaten hebben geleid, heeft betrokkene langdurige klinische behandeling en toezicht nodig. Om het recidivegevaar te beperken is het van belang om betrokkene zo goed mogelijk te behandelen voor zijn emotie- en agressieregulatieproblemen. Tevens is het van belang om de verdachte te ondersteunen bij het vergroten van probleem-oplossingsvaardigheden en bij het abstinent blijven van middelengebruik. In aanvang zal er aandacht moeten zijn voor psycho-educatie om het probleembesef en -inzicht, alsmede de behandelmotivatie te bevorderen. Uit de voorgeschiedenis (en het verblijf in de PI en het PBC) blijkt dat de verdachte over het algemeen het beste functioneert in een setting met veel sturing, structuur en 24-uurs begeleiding waarin rekening gehouden wordt met zowel zijn autonomiebehoefte, zijn beperkte draagkracht, alsmede het feit dat hij verbaal makkelijk overschat zou kunnen worden. Daarbij komt dat de verdachte volgens de deskundigen onvoorspelbaar is, snel ontregelt en makkelijk tot agressie overgaat. Om de veiligheid te garanderen is daarom een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd. Dit alles kan volgens de deskundigen niet anders dan binnen het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging worden gerealiseerd. Een tbs met voorwaarden wordt niet haalbaar geacht omdat wordt ingeschat dat betrokkene zich niet aan voorwaarden kan houden.
De deskundige [naam 2] , reclasseringswerker bij Fivoor, concludeert in het door hem opgestelde Reclasseringsadvies Tbs met voorwaarden van 25 oktober 2024 dat de verdachte eerder niet gevoelig is gebleken voor behandeling in een vrijwillig dan wel juridisch kader. Omdat de verdachte zich totaal niet kan vinden in de bevindingen van het PBC, is het voor de reclassering niet mogelijk om voorwaarden op te stellen die het recidivegevaar kunnen verminderen. De verdachte zou, onder de dreiging van de oplegging van een maatregel tbs met dwangverpleging, akkoord gaan met alle voorwaarden die hem worden voorgehouden, maar de noodzaak van een intensieve behandeling gericht op het behandelen van een complex geheel aan stoornissen, ziet de verdachte niet. In de uitvoering van de maatregel tbs met voorwaarden ziet de reclassering daardoor geen mogelijkheden. De reclassering adviseert negatief over een tbs met voorwaarden. Er zijn geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Ter terechtzitting van 12 november 2024 zijn L.E. van der Bijl, arts in opleiding tot psychiater, J. Vreugdenhil, psychiater en [naam 2] als deskundigen gehoord. Zij hebben ter zitting mede naar aanleiding van vragen van de raadsvrouw nadere toelichting gegeven en gepersisteerd bij hun adviezen.
Conclusies
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de adviezen van de deskundigen en neemt deze over. Het hof stelt vast dat aan de eisen voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan. Het hof is van oordeel dat de verdachte zonder adequate behandeling een gevaar vormt voor de samenleving, zodat de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en daarbij de verpleging van overheidswege moet worden bevolen. Daartoe is redengevend hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd, onder meer met betrekking tot de noodzaak van een langdurige klinische setting, de kans op recidive van onder meer (gewelddadige) delicten en het omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport waaruit blijkt dat – mede door het ontbrekende ziektebesef en -inzicht – behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte op vrijwillige basis dan wel in het kader van een voorwaardelijke kader niet positief heeft bijgedragen of in voldoende mate kan bijdragen aan de verminderde kans op recidive. Het recidivegevaar wordt verder onderstreept door het gegeven dat de verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsfeiten. De veiligheid van anderen en van de maatschappij brengt dan ook mee dat de verdachte van overheidswege moet worden verpleegd.
Nu de maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

Beslag

Ten behoeve van het onderzoek naar de verdachte zijn drie messen in beslag genomen met de goednummers 6181392, 6181393 en 6181394. De messen behoren niet aan de verdachte toe. Het hof bepaalt dat de messen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 05-152177-19

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 4 weken, die is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2020. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering af te wijzen. Ook de raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen gelet op de bij dit arrest opgelegde straf en maatregel. Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is daarom niet meer opportuun.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 138 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A met parketnummer 13-108503-22 en het in zaak B met parketnummer 15-107417-22 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-108503-22 en in de zaak met parketnummer 15-107417-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte met betrekking tot het in zaak A bewezenverklaarde
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2022086570-6181392);
  • 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2022086570-6181393);
  • 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2022086570-6181394).
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 30 april 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2020, parketnummer 05-152177-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 4 weken.
Wijst af het verzoek tot (heropening van de zaak en) aanhouding van het onderzoek.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. W.S. Ludwig en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 november 2024.