ECLI:NL:GHAMS:2024:3253

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23-000219-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor poging zware mishandeling met contact- en locatieverbod

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van de aangever, die op 21 juni 2022 in Schoorl werd geschopt terwijl hij op de grond lag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen tegen het hoofd van de aangever heeft geschopt, wat heeft geleid tot letsel, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de aangever en dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De verdachte werd wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en opzetheling van een boot. De straf die werd opgelegd bestond uit een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een taakstraf van 60 uur, en een contact- en locatieverbod voor drie jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte €4.534,91 moest betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000219-23
datum uitspraak: 25 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 januari 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 15-155542-22, 15-311634-20 (TUL) en 15-340564-21 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2024 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Met inachtneming van de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (krachtig) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of heeft getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een trauma aan het hoofd en/of
- een (hersen)bloeding in het hersenweefsel/tussen de hersenvliezen en/of
- een bloeduitstorting aan de buitenzijde van het oog en/of
- een huidbeschadiging aan de buitenrand van de wenkbrauw en/of
- een zwelling en/of bloeduitstorting/huidverkleuring aan het onder- en bovenlid en/of
- meerdere huidverkleuringen aan het voorhoofd en/of ter hoogte van de slaap en/of
- een huidverkleuring/huidbeschadiging aan het achterhoofd,
heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, (krachtig) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag);
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, (krachtig) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of heeft getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
meest subsidiair
hij op of omstreeks 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een (harde) klap in diens gezicht te geven en/of een of meerdere keren tegen diens hoofd te trappen/schoppen;
2.
primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 11 juni 2022 tot en met 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland, een boot (merk: [merk] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. subsidiair
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 11 juni 2022 tot en met 21 juni 2022 te Alkmaar, een boot (merk: [merk] ), in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen boot onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging feit 1

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe, samengevat, allereerst aangevoerd dat de verklaringen van de aangever onvoldoende betrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. De aangever verklaart namelijk wisselend over zijn herinneringen en niet kan worden uitgesloten dat hij is beïnvloed door wat hij van anderen heeft gehoord. Daarnaast is er volgens de raadsman een alternatief scenario dat het letsel aan het hoofd van de aangever kan verklaren. De verklaring van de verdachte dat hij met de aangever in een worsteling is beland en dat de aangever het letsel nog niet had toen hij zich aan de situatie onttrok, vindt steun in het dossier. Ook de meest subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan niet bewezen worden, want de verklaring van de aangever dat de verdachte hem heeft geslagen vindt geen steun in andere bewijsmiddelen dan de verklaring van de aangever. Als er al een klap zou zijn gegeven door de verdachte was dit vanuit noodweer, omdat hij zichzelf dan verdedigde tegen de eerste klap van de aangever.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en zal worden veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het letsel van de aangever naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat in de vroege avond van 21 juni 2022 een conflict heeft plaatsgevonden tussen de aangever en de verdachte. De aangever heeft in zijn eerste verklaring bij de politie – nog diezelfde avond afgelegd – opgemerkt dat hij de verdachte, vanuit zijn functie als havenmeester, wilde aanspreken op asociaal vaargedrag en dat het toen is begonnen. Hij weet op dat moment alleen nog dat hij ‘even weg is geweest’, dat hij op de grond heeft gelegen en dat hij zijn hoofd heeft beschermd. De getuige [getuige 1] heeft het voorval gezien en zij heeft verklaard dat zij op 300 meter afstand de havenmeester op de grond zag liggen. Zij heeft een grote, lange man van een jaar of 30 à 40 meer dan drie keer zien schoppen tegen de aangever. Ze is naar de aangever gegaan en zag dat zijn hele hoofd onder het bloed zat en dat er een schoenafdruk op zijn gezicht zat. Na een achtervolging is de verdachte door de politie aangehouden. Hij droeg een wit T-shirt en een korte blauwe sportbroek met witte strepen van het merk Adidas. De aangever is een dag opgenomen in het ziekenhuis en blijkens de letselrapportage van de forensisch geneeskundige van 23 juni 2022 bestond zijn letsel uit bloeduitstortingen aan het aangezicht en de schedel en dit letsel past volgens de rapporteur goed bij de door de aangever verklaarde toedracht (het meerdere keren schoppen tegen het gezicht) en tijdsinterval. Verder blijkt uit de medische verklaring van 7 juli 2022 dat sprake is geweest van een bloeding in het hersenweefsel aan de rechter voorzijde.
De verdachte heeft verklaard dat hij uit het niets werd aangevallen door de havenmeester en dat er vervolgens een worsteling is ontstaan tussen hen, waarbij zij beiden op de kade ten val zijn gekomen. De verdachte ontkent met klem dat hij het hoofdletsel van de aangever heeft toegebracht.
Het hof acht op basis van het bovenstaande (de eerste verklaring van de aangever, de getuigenverklaring van [getuige 1] en de daarbij passende letsels aan het hoofd zoals benoemd in de genoemde letselrapportage) bewezen dat de verdachte meermalen tegen het hoofd van de aangever heeft geschopt, en daarmee het geconstateerde letsel heeft veroorzaakt. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de verdachte schoenen droeg. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij op blote voeten liep en hij bij zijn aanhouding geen schoenen droeg, hebben drie getuigen – onder wie de getuige [getuige 2] , die ook overigens een juist gebleken verklaring heeft afgelegd over de kleding die de verdachte droeg, namelijk een blauwe sportbroek met een witte streep in de lengte over de zijkant – verklaard dat de verdachte wel degelijk (sport)schoenen aan had toen hij ten tijde van het incident bij de haven was.
Gelet op deze vaststelling en de gebruikte bewijsmiddelen, komt het hof aan het verweer van de raadsman, inhoudende dat de verklaring van de aangever onbetrouwbaar zou zijn omdat hij mogelijk is gestuurd in zijn latere verklaring dat is geschopt, niet toe.
Het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario wordt weerlegd door de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen. Ook aan het beroep op noodweer komt het hof, gelet op deze laatste vaststelling, niet toe.
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
Poging tot doodslag
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde acht het hof, met de advocaat-generaal, niet bewezen dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van de aangever. Het dossier bevat onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen dat de geweldshandelingen (het tegen het hoofd schoppen) van de verdachte van een dusdanige kracht waren en/of dat de omstandigheden (het soort schoenen dat de verdachte droeg) zodanig waren dat minst genomen een aanmerkelijke kans bestond dat aangever door het handelen van de verdachte zou komen te overlijden.
Zware mishandeling
Onder ‘zwaar lichamelijk letsel’ wordt op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is daarnaast van belang wat de aard is van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door de verdachte toegebrachte letsel, te weten bloeduitstortingen aan het aangezicht en de schedel en een bloeding in het hersenweefsel aan de rechter voorzijde, kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel. Weliswaar is de bloeding in het hersenweefsel zonder meer ernstig en gebleken is dat de aangever in verband met dit letsel in het ziekenhuis heeft gelegen, maar medisch ingrijpen bleek kennelijk niet noodzakelijk, aangezien het slachtoffer het ziekenhuis na één dag heeft verlaten; het dossier bevat geen aanwijzingen dat er gedurende die dag een (ingrijpende) behandeling heeft plaatsgevonden. De geschatte duur van het herstel was twee maanden. Op het moment van het opstellen van het letselrapport was nog niet duidelijk of sprake was van blijvende of langdurige aanwezige schade. Ook nadien is niet gebleken dat van dergelijke schade sprake is. Al met al zijn de vastgestelde feiten en omstandigheden onvoldoende om te kunnen spreken van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Sr.
Bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde
Zoals hiervoor door het hof is vastgesteld heeft de verdachte de aangever meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt terwijl de aangever op de grond lag. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal deel van het menselijk lichaam is. Door meermalen met schoenen aan te schoppen tegen het hoofd van een ander, ontstond een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard omdat hij, gelet op de hoeveelheid, de plaatsen en de aard van het bij de aangever geconstateerde (hoofd)letsel hem kennelijk in elk geval ongecontroleerd en niet zachtzinnig heeft geschopt.
Het hof concludeert dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.

Ten aanzien van feit 2

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel is dat het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij in de periode van 11 juni 2022 tot en met 21 juni 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland, een boot (merk: [merk] ), heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 1 meer subsidiair en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meer subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest, en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (contactverbod en locatiegebod) zoals bedoeld in artikel 38v Sr, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan, gevorderd.
De raadsman heeft verzocht om, in geval van bewezenverklaring, te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, omdat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer opportuun is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer, nadat hij door hem was aangesproken op zijn vaargedrag, meermalen tegen zijn hoofd geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft onder meer een bloeding in het hersenweefsel opgelopen. Dat de gevolgen niet nog ernstiger zijn geweest is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van de verdachte te danken is. Zulk handelen brengt ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg, te meer nu dit heeft plaatsgevonden in een jachthaven waar op dat moment meerdere mensen aanwezig waren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 november 2024 is hij eerder meermalen veroordeeld voor vermogensdelicten, in een enkel geval ook in combinatie met geweld.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte kennisgenomen van een voortgangsverslag van de reclassering van 7 november 2024, opgemaakt het kader van een andere strafzaak. Daaruit is onder meer gebleken dat bij de verdachte, die sinds 2016 in een verplicht reclasseringstraject loopt, sinds enige tijd sprake is van afname van risico’s. Door de ingezette interventies en door het feit dat de verdachte nu over (tijdelijke) woonruimte en werk beschikt, en zijn alcoholgebruik onder controle lijkt te hebben, is het recidiverisico gedaald naar een laag tot gemiddeld risico. De reclassering acht het van belang dat die ingeslagen weg wordt gecontinueerd.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS); daarbij heeft het hof gelet op de ernst van de feiten, en dan met name de poging tot zware mishandeling. Het hof is van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, gelet op al het voorgaande, passend en geboden is. De duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is zodanig dat de verdachte niet terug zal hoeven te gaan naar de gevangenis, zodat het ingezette traject met de reclassering niet door een detentie zal worden verstoord. Het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf moet de verdachte ervan weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Het hof zal een lagere taakstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd, gelet op de omstandigheid dat het hof vrijspreekt van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Het hof ziet voorts aanleiding om aan de verdachte het gevorderde contact- en locatieverbod op te leggen in de vorm van vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v Sr, voor de duur van drie jaren. Deze maatregelen houden in een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en diens vrouw [naam ] en een locatieverbod voor Watersportvereniging [vereniging] te Schoorl, zoals deze hierna in het dictum nader zijn omschreven. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer of diens vrouw, in aanmerking genomen dat de verdachte het slachtoffer en diens vrouw na het incident heeft opgezocht, beveelt het hof – gelet op artikel 38v, vierde lid Sr – dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.534,91, bestaande uit € 4.000,00 aan immateriële schade en € 534,91 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij bij vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft hij verzocht rekening te houden met de mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De raadsman heeft de vordering voor wat betreft het materiële deel niet betwist en de vordering komt het hof op dit punt niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering op dit punt zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het slachtoffer heeft ten gevolge van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde hoofdletsel opgelopen, ten gevolge waarvan hij een dag in het ziekenhuis moest verblijven. Uit de op de terechtzitting geven toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt voorts welke impact het bewezen verklaarde op zijn persoonlijke leven heeft gehad. Die impact bestond niet alleen uit lichamelijk letsel. Het slachtoffer ervaart tot op heden psychische gevolgen van het strafbare feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en op wat er in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, stelt het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade overeenkomstig de vordering op voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid vast op een bedrag van € 4.000,00. Van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij is, zoals ook volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, geen sprake.
Schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van het verzoek van de benadeelde partij om, in aanvulling op de toe te wijzen immateriële schadevergoeding, de in artikel 36f, eerste lid, Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een hoger bedrag, omdat een hogere vergoeding passend en geboden is voor het bewezenverklaarde feit overweegt het hof als volgt. Ofschoon die mogelijkheid bestaat, ziet het hof in het onderhavige geval geen aanleiding om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een hoger bedrag dan de toegewezen vordering van de benadeelde partij.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Beslag

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte afstand gedaan van de onder hem in beslag genomen en niet teruggegeven boot, merk Pioner 13, zodat het hof hierover geen beslissing meer hoeft te nemen.
Nu niet gebleken is dat de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven buitenboordmotor van enig (bewezen verklaard) misdrijf afkomstig is, dient deze terug te worden gegeven aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 63, 302 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging 15-340564-21

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 maart 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 2 weken vervangende hechtenis, gelasten, zodat de verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken.

Vordering tenuitvoerlegging 15-311634-20

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 maart 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 81 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof zal deze vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, zoals ook ter terechtzitting door de advocaat-generaal is gevorderd, nu uit de justitiële documentatie is gebleken dat deze gevangenisstraf al geheel ten uitvoer is gelegd door de politierechter op 29 juli 2022.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 1], en met [naam ], geboren op [geboortedatum 2].
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren zich niet zal ophouden op het terrein van Watersportvereniging [vereniging] ([vereniging] 4 te Schoorl) en een straal van 250 meter rond dit terrein.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan (een van de voorwaarden van) de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
buitenboordmotor.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.534,91 (vierduizend vijfhonderdvierendertig euro en eenennegentig cent)bestaande uit
€ 534,91 (vijfhonderdvierendertig euro en eenennegentig cent) materiële schadeen
€ 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.534,91 (vierduizend vijfhonderdvierendertig euro en eenennegentig cent) bestaande uit € 534,91 (vijfhonderdvierendertig euro en eenennegentig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 55 (vijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 juni 2022.
Beveelt in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 maart 2022 met parketnummer 15-340564-21, te weten een gevangenisstraf van 2 weken, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
2 (twee) weken hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 7 september 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 maart 2021, parketnummer 15-311634-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 81 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. D.A.C. Koster en mr. B. de Wilde, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 november 2024.
Mr. B. de Wilde is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.