ECLI:NL:GHAMS:2024:3236

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
23-002053-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging van een auto en voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een 19-jarige man, was beschuldigd van diefstal in vereniging van een auto en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 8 februari 2023 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte een BMW heeft gestolen. De medeverdachte deed zich voor als koper, waarna hij de auto met de verdachte heeft gestolen. Tijdens de vlucht heeft de verdachte een vuurwapen getoond, maar het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat er daadwerkelijk geweld of bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van het geweldscomponent, maar het hof achtte de diefstal en het voorhanden hebben van het vuurwapen wel bewezen. De rechtbank had eerder een jeugddetentie opgelegd, maar het hof besloot de straf te handhaven en de proeftijd te verlengen. De benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen bewijs was van lichamelijk letsel. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gedeeltelijk toegewezen, waarbij een deel werd omgezet in een taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002053-23
datum uitspraak: 16 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-040018-23 en 10-036518-22 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 8 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en vereniging met één of meer anderen, althans alleen, een auto, te weten een BWM model 3-serie met kenteken [kenteken], in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde ], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde ] en /of [getuige 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door op het moment dat [benadeelde ] en/of [getuige 1] hem wilden tegenhouden toen hij, verdachte, wilde weggaan/vluchten een pistool uit zijn zak te halen en/of te tonen en/of te zeggen: “Ik heb een pistool, ik ga schieten”, althans woorden van gelijke aard en strekking.
2.
Hij op of omstreeks 8 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, Een wapen van de categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) pistool van het merk Umarex / Glock, model 17 gen 5, kaliber 7,65 mm voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsconstructie komt dan de rechtbank.

Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn pleitnotitie, op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1, omdat er sprake is van een voldoende aannemelijk alternatief scenario dat niet door het strafdossier wordt weerlegd, namelijk dat de verdachte niet wist dat de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) de auto zou gaan stelen. Daarom kan ook niet bewezen worden dat de verdachte een (duidelijke) rol heeft gehad in of een (wezenlijke) bijdrage heeft geleverd aan de autodiefstal. Voorts had de verdachte het vuurwapen enkel bij zich. Hij heeft daarmee geen geweld gebruikt of daarmee gedreigd. Het wapen is slechts uit zijn broekband gevallen toen hij naar de grond werd gewerkt door de aangever en diens vader. Ten aanzien van feit 2 dient de verdachte partieel vrijgesproken te worden van het medeplegen, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte en de medeverdachte het wapen in nauwe en bewuste samenwerking voorhanden hebben gehad.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en 2. Bewezen kan worden – aldus de advocaat-generaal – dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld, nu de verdachte een wapen in zijn hand had en heeft geroepen “ik heb een pistool, ik ga schieten”. Ook overigens blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte en zijn medeverdachte bij beide feiten nauw en bewust hebben samengewerkt.
Het hof gaat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier uit van de volgende gang van zaken.
Op 8 februari 2023 had [benadeelde ] afgesproken met [medeverdachte], die zich voordeed als [naam 1], om zijn BMW met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) eventueel aan hem te verkopen. [medeverdachte] had, zoals van te voren door hem was aangekondigd, een vriend meegenomen naar deze afspraak. Deze vriend was de verdachte.
[medeverdachte] wilde graag een testrit maken met de auto. De aangever stemde daar mee in, maar toen [medeverdachte] plaatsnam achter het stuur, vergrendelde hij de deuren, zodat de aangever niet meer in kon stappen. Hierop gaf [medeverdachte] gas en reed weg. De verdachte – die naast de auto stond – begon te rennen. De vader van de aangever, de getuige [getuige 1], is samen met de aangever achter de verdachte aan gerend. De vader van de aangever heeft de verdachte overmeesterd en toen bleek dat de verdachte een vuurwapen bij zich droeg. De verdachte is vervolgens aangehouden door de politie. Het vuurwapen dat de verdachte bij zich had was ongeladen en voorzien van een laser. Op het vuurwapen is, naast DNA van de verdachte, ook DNA van [medeverdachte] aangetroffen.
Na de aanhouding van de verdachte is een telefoontap aangesloten op het telefoonnummer van [medeverdachte]. Op 13 februari 2023 bespreekt [medeverdachte] met een ander het volgende:
“Ja. zomaar barkie 50 geïnvesteerd in die kaolo pijp (..). Ik kan zo weer een nieuwe halen in Duitsland, dan laad ik het weer op man. (..) wat die dingen zat op slot zeg maar die. Die dorro naar mij, dus ik klik die dorro open. Doet die kerel zo weer een rondje over die parkeerplaats broer, terwijl die Turkoe achter hem aanrent. Dus ik zeg tegen hem; Stap in. Ja gewoon door die Turkoes, ze hebben hem gewoon gehouden daar op de grond tot de scotoo kwam broer. (..) Turkoes zijn niet bang voor pijps he. (..) hij had die pijp, die die kil, maar ik had geen bullits. Ik zeg nog tegen deze man, broer je hoeft niet eens door te laden, je zet alleen die laser op. Of je schijnt met die zaklamp, die schijnt kanker hard (..) Die pijp moet ie sowieso betalen. Kijk die laser, barkie 30 of barkie 50, maar die pijp, zeven barkie twintig.”
De medeverdachte [medeverdachte] is inmiddels onherroepelijk veroordeeld voor het tezamen en in vereniging stelen van de auto. Hij is op 17 januari 2024 als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris. Tijdens dit verhoor heeft hij verklaard dat de verdachte betrokken was bij de autodiefstal. Hij had met de verdachte afgesproken dat ze de auto zouden gaan stelen en dat de verdachte de helft van de opbrengst zou krijgen. De verdachte zou helpen als het mis zou gaan, als het een gevecht zou worden bijvoorbeeld. Het was de bedoeling dat de verdachte achterin de auto plaats zou nemen, maar omdat daar (onverwachts) een kinderzitje stond, lukte dat niet. Daarop heeft [medeverdachte] de deuren vergrendeld, zodat de aangever niet kon instappen en hij kon wegrijden. De verdachte rende toen weg.
Op basis van deze bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] de autodiefstal heeft gepleegd en dat zij eveneens te samen en in vereniging het vuurwapen voorhanden hebben gehad. Daarbij gaat het hof ervan uit dat het tapgesprek onmiskenbaar gaat over hetgeen op 8 februari 2023 heeft plaatsgevonden. Het alternatieve scenario van de verdachte, inhoudende dat hij niet wist van de door [medeverdachte] geplande autodiefstal, en het verweer dat er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] was met betrekking wapen, wordt weerlegd door deze bewijsmiddelen. Hieruit blijkt immers dat het een vooropgezet plan was om de auto te stelen, dat de verdachte daarvan wist en daar een wezenlijke rol in heeft gespeeld doordat hij [medeverdachte] zou ondersteunen als het zou komen tot een gewelddadig treffen en dat de medeverdachte [medeverdachte] de verdachte instructies heeft gegeven over het gebruik van het wapen op de bewuste dag. Ook zou de verdachte de helft van de opbrengt krijgen.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de diefstal vooraf werd gegaan of werd vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld. De vader van de aangever heeft weliswaar verklaard dat de verdachte een wapen uit zijn jas pakte en zei: “Ik heb een pistool, ik ga schieten”, maar daar staat tegenover dat de getuige [getuige 2] slechts heeft gezien dat op het moment dat de aangever en zijn vader op de verdachte lagen, de verdachte een vuurwapen in zijn hand had. De aangever heeft over het vuurwapen verklaard dat hij het geluid hoorde van een metalen voorwerp dat de stoeptegels raakte, toen zijn vader de verdachte al had overmeesterd en de verdachte al op de grond lag. Naar het oordeel van het hof passen de verklaringen van de aangever en [getuige 2] bij hetgeen de verdachte heeft verklaard, namelijk dat het wapen uit zijn zak is gevallen. De verklaring van de vader van de aangever staat daarmee op zichzelf, terwijl de verdachte het dreigen met het vuurwapen heeft ontkend. Daarom wordt de verdachte partieel vrijgesproken van het tenlastegelegde geweldscomponent.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Hij op 8 februari 2023 te Amsterdam, tezamen en vereniging met een ander, een auto, te weten een BWM model 3-serie met kenteken [kenteken], die aan [benadeelde ] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
Hij op 8 februari 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van de categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) pistool van het merk Umarex / Glock, model 17 gen 5, kaliber 7,65 mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde onder –toepassing van het jeugdstrafrecht – veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 140 dagen, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten 1 en 2 genoemd in de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging – onder toepassing van het jeugdstrafrecht – zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 61 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar zouden moeten worden verklaard.
De raadsman heeft bepleit dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast en hij heeft het hof verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander op zeer brutale en geraffineerde wijze schuldig gemaakt aan de diefstal van een auto. Om het feit te plegen heeft de mededader zich voorgedaan als de koper van de auto. De verdachte en zijn mededader zijn vervolgens gezamenlijk naar de afspraak gegaan om de auto te stelen, waarna de mededader er met de auto vandoor is gegaan en de verdachte probeerde te vluchten. Een autodiefstal is een zeer ergerlijk feit, waardoor het eigendomsrecht van een ander ernstig wordt aangetast. Het hof neemt het de verdachte extra kwalijk dat hij een vuurwapen heeft meegenomen naar de afspraak. Hoewel het vuurwapen op dat moment niet geschikt was om mee te schieten en de verdachte er niet daadwerkelijk mee heeft gedreigd, vindt het hof het wel zeer zorgelijk en kwalijk dat de verdachte een pistool heeft meegenomen naar een geplande autodiefstal.
Persoon van de verdachte
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft hof heeft kennisgenomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van [naam 2], GZ-psycholoog van 1 juni 2023. De psycholoog komt in zijn rapportage tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van ADHD met beperkte prosociale emoties. Er is sprake ook van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, die zijn oorsprong vindt in een verstoorde hechting. Er worden risicofactoren gezien voor toekomstig grensoverschrijdend handelen, waaronder met name de invloed van zijn sociale contacten, zijn impulsiviteit en behoefte aan prikkels en zijn beperkte gewetensontwikkeling. Hoewel de verdachte een leeftijdsconforme indruk maakt, heeft hij hulp nodig van anderen om aan de verwachtingen van de maatschappij te voldoen. Pedagogische beïnvloeding en sturing zijn daarom aan de orde. Al met al zijn er voldoende indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De psycholoog adviseert om de begeleiding bij de begeleide woonvorm (het hof begrijpt: [instelling]), in combinatie met begeleiding vanuit de reclassering, voort te zetten in een voorwaardelijk kader. De verdachte stelt zich leerbaar op, heeft de wens iets van zijn leven te maken en is gebaat bij structuur. Er wordt ook geadviseerd tot elektronische monitoring, waarbij de verdachte niet naar België mag afreizen. Zijn sociale netwerk daar wordt namelijk als een risicofactor gezien.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de adviezen van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: LJ&R), waaronder het Reclasseringsadvies van 13 juni 2023 en het Plan van Aanpak na evaluatie van 22 april 2024, alsmede van hetgeen door [naam 3] namens de LJ&R op de terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
LJ&R adviseert toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en aan de verdachte een (deels voorwaardelijke) straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De verdachte stond voorafgaand aan de detentie in onderhavige zaak onder toezicht van de jeugdreclassering en hij heeft zich daarbij begeleidbaar opgesteld. Er was ook sprake van pedagogische beïnvloedbaarheid. De verdachte heeft hulp nodig van anderen om zijn bestaan op een maatschappelijk aanvaardbare wijze vorm te geven en hij lijkt gebaat te zijn bij meer structuur en grenzen dan hem zijn werden geboden.
De verdachte loopt momenteel in het kader van een andere strafzaak in bijzondere voorwaarden en volgens de LJ&R gaat dit goed. Hij heeft een leerstraf afgerond, laat een positieve werkhouding zien en hij houdt zich aan de afspraken van [instelling]. Er zijn wel zorgen over zijn eenzaamheid. De verdachte staat er alleen voor en dat maakt hem kwetsbaar. Het zou goed zijn als de verdachte nog twee jaar onder begeleiding van LJ&R zou staan, zodat de behandeling door een psycholoog bij [instelling] van start kan gaan en er naar zelfstandig wonen toegewerkt kan worden. Het locatiegebod met elektronische monitoring, zoals in eerste aanleg geadviseerd, acht de LJ&R niet meer nodig omdat de verdachte nu voornamelijk in [adres] blijft en amper nog naar België afreist.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2024 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor overvallen en wapenbezit tot een jeugddetentie van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De verdachte liep in de proeftijd van die zaak, toen hij onderhavige feiten beging, hetgeen het hof in zijn nadeel weegt. Verder blijkt uit het uittreksel dat de verdachte onlangs in België onherroepelijk is veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor brandstichting.
Toepassing jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten negentien jaar oud en dus meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
Uit de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportage volgt dat de psycholoog adviseert om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, omdat de verdachte hulp van anderen nodig heeft om aan de verwachtingen van de maatschappij te voldoen. De verdachte heeft behoefte aan sturing en hij is ook aan te sturen. Pedagogische beïnvloeding is daarom aan de orde. L&JR adviseert ook tot toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte is ontvankelijk voor ondersteuning en beïnvloeding door volwassenen. Daarnaast is schoolgang noodzakelijk.
Gelet hierop is het hof, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht op zijn plaats is.
Strafoplegging
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie, zoals opgelegd door de rechtbank, passend en geboden. De duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie zal gelijk zijn aan het voorarrest, zodat de verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken en de lopende begeleiding kan voortzetten. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, bijzondere voorwaarden te koppelen aan een voorwaardelijke strafdeel, omdat de verdachte in het kader van een andere strafzaak al bijzondere voorwaarden opgelegd heeft gekregen (TUL).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 800,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het lichamelijke en het psychisch letsel niet is onderbouwd en omdat er sprake is van ‘eigen schuld’ aan de zijde van de aangever.
Het hof overweegt als volgt.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De benadeelde partij heeft aan de vordering – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van een schaafwond op zijn scheenbeen en dat hij ook psychische gevolgen heeft ondervonden ten gevolge van feit 1.
Ten aanzien van het lichamelijk letsel is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij
als gevolg vande diefstal van de auto lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Nu er geen sprake is van lichamelijk letsel, dient de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon te zijn aangetast, wil hij aanspraak kunnen maken op vergoeding van immateriële schade. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Gelet op dit juridisch kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’ in even bedoelde zin. Zo heeft hij geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid en doet zich hier niet een situatie voor waarin uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is. Dat betekent dat er in deze zaak geen wettelijke grondslag is aan te wijzen voor vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Beslag

Het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het in beslag genomen voorwerpen, te weten een pistool. Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2022 opgelegde voorwaardelijke een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen met omzetting van twee maanden jeugddetentie in 120 uur taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, subsidiair de proeftijd te verlengen, meer subsidiair de jeugddetentie om te zetten in een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Als de verdachte opnieuw gedetineerd raakt, raakt hij zijn woning bij [instelling] kwijt. Ook zal een detentie demotiverend werken, nu hij juist zo goed bezig is zijn leven op de rit te krijgen.
Het hof oordeelt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof acht het, mede uit pedagogisch oogpunt, onwenselijk dat in dit geval aan het overtreden van de algemene voorwaarden van de voorwaardelijke straf niet de consequentie van tenuitvoerlegging van die straf wordt verbonden. Hoewel de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden kan worden gelast, ziet het hof aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf (twee maanden) te doen en zal dit gedeelte omzetten in een taakstraf voor de duur van 120 uren. Ten aanzien van het andere gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf (drie maanden), zal het hof de vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar verlengen, wat betekent dat de daaraan gekoppelde (bijzondere) voorwaarden langer blijven gelden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 77a, 77g, 77h, 77i en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
140 (honderdveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Wapen - Glock Austria P.A.K. (G6299741).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde ] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast in plaats van de
gedeeltelijke tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2022 met parketnummer 10-036518-22, te weten een jeugddetentie voor de duur van twee maanden, een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
60 (zestig) dagenjeugddetentie.
Verlengt de proeftijd voor het overige als vermeld in het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2022, parketnummer 10-036518-22, met een termijn van
1 (een) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 mei 2024.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.