Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
grief Ikomt [bedrijf 1] op tegen de juistheid van het door de rechtbank onder 2.3. vastgestelde feit. Voor zover van belang zal het hof hierna rekening houden met deze grief. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
‘(…) de juridische begeleiding van en advisering ten aanzien van de door [bedrijf 2] Investments B.V. gepretendeerde vorderingen alsook aanverwante kwesties. (…)’.
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
grief IIen
grief IVkomt [bedrijf 1] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [bedrijf 1] niet heeft betwist dat [geïntimeerde] het aantal in rekening gebrachte uren daadwerkelijk aan de opdracht heeft besteed, dat [geïntimeerde] de door haar verrichte werkzaamheden deugdelijk heeft gespecificeerd en dat de werkzaamheden nuttig, nodig en doelmatig waren. [bedrijf 1] heeft daartoe aangevoerd dat [geïntimeerde] wel degelijk uren in rekening heeft gebracht die niet aan de daadwerkelijke opdracht zijn besteed, omdat de opdracht slechts zag op het bijschaven van de door [bedrijf 1] aangeleverde conclusie van antwoord. Uit de urenspecificaties van [geïntimeerde] valt ook niet op te maken welke werkzaamheden zagen op de aan [geïntimeerde] verstrekte opdracht (‘bijschaven’) en de werkzaamheden die [geïntimeerde] is gaan uitvoeren zonder overleg, afstemming en instemming van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] betwist dat [geïntimeerde] de hoogte en grondslag van haar vordering heeft bewezen en/of dat de uren nuttig, nodig en doelmatig waren.
de juridische begeleiding van en advisering ten aanzien van de door [bedrijf 2] Investments B.V. gepretendeerde vorderingen alsook aanverwante kwesties’. Bij e-mail van 23 september 2020 heeft [bedrijf 1] mr. [naam 2] verzocht om geen inspanningen te verrichten voor het schrijven van de conclusie van antwoord, omdat [bedrijf 1] het stuk zelf met een ander wilde uitwerken. Op 16 oktober 2020 heeft [bedrijf 1] het concept van de conclusie van antwoord aan [geïntimeerde] gestuurd. In een e-mail van 19 oktober 2020 heeft [geïntimeerde] daarover het volgende geschreven:
- toevoegen (althans ordenen) van juridische argumenten
- ingaan op en betwisten van specifieke stellingen uit de dagvaarding
- toevoegen van conclusie van eis in reconventie
- benoemen van getuigen
- ingaan op bewijslastverdeling
- indeling
- (vrijwel) overal waar [naam 3] staat, dat vervangen door [bedrijf 2] (de wederpartij)
- consequent doorvoeren van definities
- fatsoeneren van typo’s en niet-lopende zinnen
grief IIIstelt [bedrijf 1] dat de rechtbank geen of onvoldoende oog heeft gehad voor de schending door [geïntimeerde] van de op haar rustende zorgplicht ex artikel 7:401 BW, in het bijzonder waar het gaat om de zeer beperkte financiële mogelijkheden van [bedrijf 1] . Met de wetenschap dat [bedrijf 1] een zeer beperkt budget had in combinatie met de toezegging dat [geïntimeerde] met € 5.000,- een aardig eind op streek zou komen, is het onacceptabel dat de werkzaamheden voor het bijschaven van de conclusie van antwoord een veelvoud zouden kosten, aldus [bedrijf 1] .
‘in totaal € 35k in rekening te brengen voor een door [bedrijf 1] zelf aangeleverde/uitgewerkte Conclusie van Antwoord’mist onder andere gelet op de hierboven weergegeven reactie van [geïntimeerde] van 19 oktober 2020 feitelijke grondslag. Ook grief III slaagt niet.
grief V,ten slotte, stelt [bedrijf 1] dat de rechtbank heeft verzuimd om bij het vaststellen van een redelijk loon haar beslissing voldoende deugdelijk te onderbouwen. De toewijzing van € 11.000,- bovenop het reeds betaalde bedrag van € 6.198,86 is excessief en onredelijk. Gelet op alle feiten en omstandigheden had de rechtbank tot de conclusie moeten komen dat wat [bedrijf 1] reeds voldaan had meer dan voldoende was als redelijk loon. De vordering van [geïntimeerde] had daarom moeten worden afgewezen, aldus [bedrijf 1] .
NJ2011/4) heeft de Hoge Raad omtrent het redelijk loon als bedoeld in artikel 7:405 lid 2 BW onder andere geoordeeld dat in een procedure geen hoge eisen gesteld kunnen worden aan de motivering door de rechter van zijn oordeel daaromtrent. De rechter zal in het algemeen kunnen volstaan met te vermelden welke omstandigheden hij naar aanleiding van het debat tussen partijen in aanmerking heeft genomen en hoe hij met inachtneming van die omstandigheden tot de bepaling van het redelijke loon is gekomen. Aan deze maatstaf heeft de rechtbank voldaan. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] de door haar verrichte werkzaamheden deugdelijk heeft gespecificeerd. [geïntimeerde] heeft inspanningen verricht voor het schrijven van de conclusie van antwoord in de procedure tegen [bedrijf 2] en heeft [bedrijf 1] in het verdere verloop van de procedure niet bijgestaan. Het hof houdt rekening met het feit dat [geïntimeerde] de conclusie van antwoord in een zeer korte periode heeft moeten schrijven doordat [bedrijf 1] het voorschot van € 5.000,- niet op tijd heeft betaald. Daar komt bij dat [geïntimeerde] voor het opstellen van de conclusie zeer omvangrijke memo’s en bijlagen van [bedrijf 1] heeft moeten bestuderen en dat de conclusie van antwoord bestond uit 34 pagina’s. Gelet op de werkzaamheden die [geïntimeerde] heeft verricht, het aantal uur dat zij daaraan heeft besteed, het gehanteerde uurloon en de omstandigheid dat [geïntimeerde] [bedrijf 1] niet heeft gewaarschuwd dat haar declaraties aanmerkelijk hoger zouden uitvallen dan de voorschotbetaling van € 5.000,-, acht het hof met de rechtbank de openstaande declaraties tot een bedrag van € 11.000,- (met de reeds betaalde declaraties en voorschotten) een redelijk loon voor haar werkzaamheden. Grief V slaagt niet.