ECLI:NL:GHAMS:2024:3201

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.318.107/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van medische uitvinding en uitleg van afspraken over verdeling van opbrengst tussen academisch ziekenhuis en onderzoekers

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van een uitvinding die twee onderzoekers van het VUmc hebben gedaan in 2009/2010. De onderzoekers hebben hun vennootschap, waarin de uitvinding werd geëxploiteerd, in 2016 verkocht aan een buitenlandse onderneming. Er is onenigheid over de uitleg van afspraken die in 2011 en 2013 zijn gemaakt over de verdeling van de (verkoop)opbrengst van de uitvinding. De belangrijkste geschilpunten zijn of er sprake is van een individuele of gemeenschappelijke drempel voor afdracht door de onderzoekers aan VUmc, en hoe de ontvangen aandelen in de buitenlandse onderneming gewaardeerd moeten worden. In de tussenuitspraak oordeelt het hof dat de uitvinders aanvullende informatie moeten verstrekken over de waardebepaling van hun vennootschap bij de verkoop. VUmc is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de vorderingen van VUmc deels heeft toegewezen en deels afgewezen. Het hof behandelt de grieven van beide partijen en komt tot de conclusie dat de PSA zo moet worden uitgelegd dat er één gezamenlijke drempel geldt voor de door de onderzoekers ontvangen inkomsten. Het hof beveelt de onderzoekers om nadere informatie over de waardebepaling van hun vennootschap in het geding te brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.318.107/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/703274/ HA ZA 21-559
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 november 2024
in de zaak van
STICHTING AMSTERDAM UMC (voorheen:
STICHTING VUmc),
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Schut te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[geïntimeerde 2],
gevestigd te [plaats 1] ,
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [plaats 2] , Zweden,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[geïntimeerde 4],
gevestigd te [plaats 2] , Zweden,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. S.M. Peek te Amsterdam.
Partijen worden hierna VUmc en [geïntimeerden] genoemd. [geïntimeerden] worden hierna afzonderlijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat om de financiële afwikkeling van een uitvinding die twee onderzoekers van VUmc hebben gedaan in 2009/2010. De onderzoekers hebben hun vennootschap waarin de uitvinding werd geëxploiteerd in 2016 verkocht aan een buitenlandse onderneming. Partijen verschillen van mening over de uitleg van in 2011 en 2013 gemaakte afspraken over de verdeling van de (verkoop)opbrengst van de uitvinding. De belangrijkste geschilpunten zijn (i) de vraag of sprake is van een individuele of gemeenschappelijke drempel voor afdracht door de onderzoekers aan VUmc en (ii) hoe de door de onderzoekers als onderdeel van de koopsom ontvangen aandelen in een buitenlandse onderneming moeten worden gewaardeerd. In deze tussenuitspraak oordeelt het hof dat de uitvinders aanvullende informatie moeten verstrekken over de waardebepaling van hun vennootschap bij de verkoop.

2.Het geding in hoger beroep

VUmc is bij dagvaarding van 29 september 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 20 juli 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen VUmc als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens wijziging van eis;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens wijziging van eis;
- de akte overlegging nadere producties 13 tot en met 16 van [geïntimeerden] ;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 19 maart 2024 laten toelichten. VUmc door mr. Schut en mr. Bacon, beiden advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerden] door mr. Peek en mr. Rooijakkers, beiden advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van overlegde spreekaantekeningen. Bij die gelegenheid is door VUmc een akte overlegging productie 76 in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De rechtbank heeft in onderdeel 3 van het bestreden vonnis de feiten weergegeven die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 1 voert VUmc aan dat de rechtbank de feiten onjuist heeft vastgesteld. Voor zover terecht en voor de beoordeling van belang, houdt het hof hierna bij de vaststelling van de feiten rekening met de bezwaren van VUmc. Dat betekent overigens niet dat de beslissing van de rechtbank onjuist is.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere vaststaande feiten die niet in geschil zijn, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
VUmc is een academisch ziekenhuis en medische faculteit in Amsterdam. VUmc houdt zich onder meer bezig met het verrichten van medisch wetenschappelijk onderzoek.
3.2.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] zijn beiden onderzoekers, onder meer op het gebied van oncologie, neurologie en gentherapie. [geïntimeerde 1] is sinds 2008 in dienst van VUmc, eerst als onderzoeker en sinds 2015 als hoogleraar neurochirurgie en kankerimmunologie. [geïntimeerde 3] is in 2009-2010 als gastonderzoeker verbonden geweest aan VUmc. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hebben in deze periode gezamenlijk onderzoek verricht binnen de onderzoeksgroep neuro-oncologie.
3.3.
[geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 4] zijn de houdstermaatschappijen van [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 3] (hierna ook wel: de holdings ). Tot 1 maart 2018 voerde [geïntimeerde 2] de naam [geïntimeerde 1] Beheer B.V.
3.4.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hebben in het kader van hun onderzoek tussen 2008 en 2010 een methode ontwikkeld om uit bloedplaatjes het circulerend genetisch materiaal (RNA) van tumoren te isoleren en zo tumoren in een vroeg stadium te kunnen opsporen. De aanspraak op octrooi voor deze uitvinding komt op grond van de Rijksoctrooiwet 1995 toe aan VUmc. VUmc heeft meerdere octrooiaanvragen gedaan.
3.5.
In 2011 zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] in gesprek gegaan met medewerkers van het Technology Transfer Office van VUmc (TTO, later genaamd IXA) over de mogelijkheden tot exploitatie van hun uitvinding. In dat kader hebben partijen medio 2011 een ‘Term Sheet’ ondertekend die als basis moest dienen voor een later te sluiten overeenkomst. Dit document is gebaseerd op het ‘Progressive Licensing Model’, een door het TTO destijds ontwikkeld model om uitvindingen te exploiteren op basis van licentieverlening door VUmc. Kern van de gemaakte afspraken was dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] een vennootschap met de naam [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) zouden oprichten aan welke vennootschap VUmc een exclusieve licentie zou verstrekken. In ruil hiervoor zou VUmc een vergoeding ontvangen bestaande uit een royalty over verkochte producten en een ‘exit fee’ in geval van verkoop van [bedrijf] . Beide vergoedingen zijn progressief: het aan VUmc af te dragen percentage stijgt naarmate de gerealiseerde waarde stijgt.
3.6.
Begin 2012 heeft [geïntimeerde 1] aan VUmc laten weten dat de exit fee als onderdeel van de licentieovereenkomst voor de betrokken investeerders in [bedrijf] niet acceptabel is. Partijen hebben vervolgens afgesproken om de exit fee uit de licentieovereenkomst te lichten en in een andere, separate overeenkomst onder te brengen, niet met [bedrijf] maar met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] , althans hun holdings , als contractspartijen.
3.7.
Tussen februari en mei 2012 hebben [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en VUmc onderhandeld over de hoogte en de voorwaarden van de exit fee. Daarbij zijn beide partijen bijgestaan door gespecialiseerde juridisch adviseurs. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hebben op 5 april 2012 een concept van een ‘Profit Sharing Agreement’ (hierna: de PSA) aan VUmc gestuurd. In dat concept is het volgende artikel opgenomen over de ‘exit fee’:
“(…)
1. DEFINITIONS
(C) “Company Proceeds” means dividends, exit proceeds and other amounts actually received by the respective Founders as distribution on the Company Shares held by the respective Founders. Company Proceeds does not include management fees, salaries and other amounts that are received by the Founders in a capacity other than as holders of Company Shares.
(…)
2. COMPENSATION
2.1
In addition to the royalty pursuant to the License Agreement, the University is entitled to receive, from each of the Founders, a cash amount equal to 5% (five percent) of the Company Proceeds received by such Founder (the “Compensation”). (…)”
De ‘Company Shares’ zijn de aandelen in [bedrijf] .
3.8.
Naar aanleiding van dit concept heeft [naam 1] namens VUmc op 16 april 2012 per e-mail het volgende aan [geïntimeerde 1] geschreven:
“(…) Jij en ik zullen ons richten op de (NB door jullie gewenste) aanpassing van de Exit Fee. Ik merk op dat de 2x5% die jullie bieden ver ligt van een redelijke aanbod. De huidige Exit-Fee is maximaal 11% van de exit waarde van de BV. Zelfs als jij en [geïntimeerde 3] totaal niet verwateren ligt het aanbod nog onder de huidige exit fee. (...)”
3.9.
Op 18 april 2012 heeft [geïntimeerde 1] aan [naam 1] een e-mail gestuurd namens [geïntimeerde 3] en hemzelf, waarin hij het volgende heeft geschreven:
“(…)
1) vroege exit, 67% shares over, 15M euro = 10M winst voor founders
2) late exit, 20% shares over, 150M euro = 30M winst voor founders
In beide gevallen zou de VU rond de 11% van de totale exit moeten vangen (ook al missen de uitvinders nu wel het 1/3 deel van de 11%, dat kan niet anders blijkbaar), komt neer op 1.65M voor 1) en 16.5M voor 2).
Dit brengt ons bij benadering op een maximale 50% waarde van 33M euro en een minimale 0% waarde van 2M euro. Alternatief zou mogelijk kunnen zijn max 27.5M en min 2.5M. (…)”
3.10.
Op 20 april 2012 heeft [geïntimeerde 1] aan [naam 1] een e-mail gestuurd waarin hij heeft geschreven:
“(…) [geïntimeerde 3] and I agree on your final offer of min2.5M-max22.5M-50% for the progressive shared profit agreement. (…)”
3.11.
Op 10 mei 2012 heeft VUmc een aangepast concept van de PSA aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] gestuurd. In dat concept heeft (de jurist van) VUmc artikel 1.1(C) en artikel 2.1 als volgt gewijzigd:
(afbeelding 1)
3.12.
Op 1 juni 2012 heeft VUmc met [bedrijf] i.o. een ‘Collaboration & License Agreement’ gesloten (hierna: de licentieovereenkomst). In deze overeenkomst verleent VUmc aan [bedrijf] een exclusieve licentie op de octrooien tegen betaling van royalties conform het Progressive Licensing Model, zoals uitgewerkt in de Term Sheet.
3.13.
Op 2 november 2012 is [bedrijf] opgericht door [geïntimeerde 2] (toen nog [geïntimeerde 1] Beheer B.V. geheten), [geïntimeerde 4] en drie investeerders/zakenpartners. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 4] verkregen ieder 35% van de aandelen. [bedrijf] heeft na haar oprichting de licentieovereenkomst bekrachtigd.
3.14.
In maart/april 2013 hebben [geïntimeerden] en VUmc de PSA ondertekend. In de getekende versie van de PSA, waarin VUmc is aangeduid als ‘the University’ en de beide holdings als ‘the Founders’, is het volgende opgenomen als onderdeel van artikel 2:
“(…)
2.
COMPENSATION
2.1
In addition to the royalty pursuant to the License Agreement, the University is entitled to receive, from each of the Founders, a fee based on the Company Proceeds received by Founders (the “Compensation”).
The Compensation which is based on the Company Proceeds shall be calculated as follows:
( a) no Compensation will be due on the Company Proceeds up to an amount of two and a half million Euro (EUR. 2.500.000);
( b) the Compensation on the remaining part of the Company Proceeds will be determined as follows:
(i) when Company Proceeds are between two and a half million Euro (EUR. 2.500.000) and twenty-two and a half million Euro (EUR. 22.500.000) Compensation will be increased pro-rata up to 50% of the Company Proceeds.
(ii) when Company Proceeds are more than twenty-two and a half million Euro (EUR. 22.500.000) Compensation will be 50% of the Company Proceeds.
2.2
The amount due by the Founders to University shall be paid to University within 10 work days after receipt of the Company Proceeds by the respective Founder.
(…)
Het begrip ‘Company Proceeds’ is in de getekende versie van de PSA als volgt gedefinieerd:
“Company Proceeds” means dividends, exit proceeds and other amounts actually received by the respective Founders upon an Exit as defined in art. 1.9 of the License Agreement between Stichting VU-VUmc and [bedrijf] . Company Proceeds does not include management fees, salaries and other amounts that are received by the Founders in a capacity other than as holders of Company Shares. (…)”
Van een ‘Exit’ is blijkens artikel 1.9 van de licentieovereenkomst onder meer sprake wanneer bij een transactie ten minste de helft van alle aandelen in [bedrijf] worden verkocht.
In artikel 5.1 van de PSA is bepaald dat op de PSA Nederlands recht van toepassing is en dat eventuele geschillen zullen worden voorgelegd aan de rechtbank Amsterdam.
3.15.
Tussen 2013 en 2015 hebben [bedrijf] en VUmc samen verder gewerkt aan de ontwikkeling en validatie van de technologie. In oktober 2015 hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hun bevindingen in een medisch vakblad gepubliceerd.
3.16.
Kort daarna heeft Illumina Inc., een beursgenoteerd biotechnologiebedrijf gevestigd in Californië (hierna: Illumina), interesse getoond om [bedrijf] over te nemen. Illumina had net een dochteronderneming gestart die zich richt op het ontwikkelen van bloedtesten voor eenvoudige diagnose van kanker. Deze start-up had de naam GRAIL Inc. gekregen (hierna: GRAIL).
3.17.
Op 8 januari 2016 hebben de aandeelhouders van [bedrijf] een ‘Share Purchase Agreement’ (hierna: SPA) met Illumina gesloten. Daarbij zijn alle aandelen [bedrijf] verkocht aan Illumina tegen een koopprijs die als volgt is samengesteld (samengevat weergegeven):
- een upfront betaling van USD 10 miljoen, te verminderen met een aantal schulden en kosten;
- uitgestelde betalingen bij het bereiken van bepaalde mijlpalen (‘Milestone Payments’); en
- 10 miljoen aandelen in de vennootschap GRAIL (‘Purchase Price Shares’).
3.18.
Op 11 januari 2016 zijn de aandelen [bedrijf] aan Illumina geleverd en heeft Illumina een geldbedrag van USD 9.564.264 (de upfront betaling van USD 10 miljoen minus schulden en kosten) betaald. Daarvan is een bedrag van USD 1 miljoen in escrow gehouden. Diezelfde dag zijn ook 10 miljoen aandelen GRAIL aan de voormalig aandeelhouders van [bedrijf] geleverd. Zoals in de SPA overeengekomen (Schedule 7: Purchase Price Allocation), zijn daarvan 2.637.060 aandelen naar [geïntimeerde 2] gegaan en 2.360.440 naar [geïntimeerde 4] .
3.19.
Bij e-mail van 29 januari 2016 heeft VUmc aan [geïntimeerde 1] verzocht om opgaaf te doen van de details inzake de overname van [bedrijf] door Illumina, voor zover relevant voor de PSA. Dit verzoek is op 20 april 2016 herhaald.
3.20.
[geïntimeerde 1] heeft bij brief van 22 mei 2016 opgaaf gedaan aan VUmc van wat [geïntimeerde 3] en hij (althans hun holdings ) op dat moment hadden ontvangen in het kader van de verkoop van [bedrijf] . Voor zover hier relevant, staat in de brief het volgende vermeld:
(…) Pursuant to the PSA, each of [geïntimeerde 3] and me (or our personal holding companies) is obliged to pay to VUmc a percentage of the proceeds received by each of us pursuant to the SPA which percentage is progressive depending on the amount of proceeds received. The first € 2,500,000 of proceeds received by each of us (as is indicated in the PSA by ‘respective shareholders’) is not subject to a payment obligation.
(…)
In January 2016, [geïntimeerde 3] and I received upfront cash amounts, as follows:
a. [geïntimeerde 1] Beheer B.V. : US$ 2,710,538. At the agreed US$/€ conversion rate, this boils down to € 2,486,773
b. [geïntimeerde 4] AB : US$ 2,426,251. At the same conversion rate, this converts into
€ 2,225,947
(…)
On the basis of the above, [geïntimeerde 1] Beheer B.V. and [geïntimeerde 4] AB are not yet obliged to pay amounts to Stichting VUmc pursuant to the PSA since each of us is still below the threshold of € 2,5,000,00 (as per article 1 of the PSA).
Obviously, we will notify Stichting VUmc as soon as one or more of the milestones under the SPA are achieved and, consequently, additional cash amounts are paid to us.
As to the shares in GRAIL, Inc. we received, we need to enter into a separate arrangement, I think. When we executed the PSA, we did not take into account any proceeds in kind such as shares. We would like to further discuss this with you. (…)
(…)
As to the shares in GRAIL, Inc. we received, we need to enter into a separate arrangement, I think. When we executed the PSA, we did not take into account any proceeds in kind such as shares. We would like to further discuss this with you. We think it would make sense if we would now enter into an arrangement pursuant to which each of [geïntimeerde 1] Beheer B.V. and [geïntimeerde 4] AB virtually transfers a certain percentage of the shares we have obtained and that VUmc will, from the non, be entitled to any proceeds on such shares, which may also end up to be US$0. The value of the Grail, Inc. shares when we received them was almost zero. Nevertheless, each of [geïntimeerde 3] and me is willing to discuss the virtual transfer of a percentage of our shares to Stichting VUmc. Or, alternatively, we can consider setting a fixed value per GRAIL share, which may be the most straightforward. Otherwise, it will be undoable to calculate the amount we have to pay to Stichting VUmc pursuant to the PSA since that is a progressive percentage and it would not be reasonable or in line with the PSA if the percentage we would have to pay to Stichting VUmc would suddenly increase/decrease in the event of a value increase/decrease of such shares. (…)
3.21.
In april 2017 is in verband met het behalen van de eerste milestone onder de SPA een bedrag van USD 3 miljoen uitgekeerd aan de voormalig aandeelhouders van [bedrijf] . Nadien zijn er geen milestones meer behaald. Op 13 juli 2017 is het bedrag dat in escrow werd gehouden vrijgegeven (verminderd met een aantal uitstaande betalingen).
3.22.
Bij e-mail van 25 juli 2017 heeft [geïntimeerde 3] aan VUmc een nieuw overzicht gestuurd van de tot dat moment ontvangen betalingen en een berekening van de volgens [geïntimeerden] aan VUmc verschuldigde afdracht. Blijkens dit overzicht had [geïntimeerde 1] in totaal € 3.626.804,00 ontvangen en [geïntimeerde 3] € 3.239.027,00. Dit zou volgens de berekeningen in de e-mail moeten leiden tot een afdracht door [geïntimeerde 1] van € 31.742,00 en een afdracht door [geïntimeerde 3] van € 13.653,00. [geïntimeerde 3] heeft zijn bericht afgesloten met de mededeling dat partijen nog moeten afspreken hoe de aandelen GRAIL moeten worden gewaardeerd.
3.23.
In een e-mail van 22 oktober 2017 heeft [naam 2] namens VUmc aan [geïntimeerde 3] geschreven:
(…) Thank you for your email. Hope you are doing well too. My impression is we are on the same page regarding the interpretation of the PSA. Based on the actual amounts received by you we could send the invoices now. As you said we should also come to an agreement on how to value the Grail stocks in the best way for both parties. There might be more ways, but let’s discuss this one. (…)
3.24.
Op 11 april 2018 heeft VUmc aan [geïntimeerde 4] een factuur gestuurd met als omschrijving ‘Return on Profit sharing Agreement t/m 07.2017’ voor een bedrag van € 13.653,00. Op 16 april 2018 heeft VUmc aan [geïntimeerde 2] een factuur met dezelfde omschrijving gestuurd voor een bedrag van € 31.742,00.
3.25.
Deze facturen zijn op 17 april 2018 betaald. Bij e-mail van diezelfde datum heeft [geïntimeerde 1] aan VUmc gevraagd op welke wijze VUmc uitvoering wil geven aan de ‘Regeling Kennis, Intellectueel Eigendom & Participatie VU en VUmc’ (hierna: de Regeling Kennis & IE). Deze regeling is in 2009 in werking getreden en voorziet in een verdeling van opbrengsten uit de exploitatie van uitvindingen tussen de onderzoeker(s) (1/3e deel), de betreffende faculteit (1/3e deel) en VUmc (1/3e deel).
3.26.
Tussen partijen is vervolgens discussie ontstaan over de toepasselijkheid van de Regeling Kennis & IE op de afdracht onder de PSA. VUmc stelde zich daarbij op het standpunt niet gehouden te zijn om aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] 1/3e deel af te dragen van wat zij van hun holdings op grond van de PSA had ontvangen.
3.27.
Vanaf de tweede helft van 2018 hebben partijen veelvuldig overleg gevoerd over een regeling. Zij zijn het op een aantal punten met elkaar oneens gebleven, waaronder de toepasselijkheid van de Regeling Kennis & IE. Dit heeft ertoe geleid dat de Raad van Bestuur van VUmc op 17 november 2020 een voorwaardelijk bestuursbesluit heeft genomen om de Regeling ten aanzien van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] buiten toepassing te laten en de netto inkomsten 50/50 te verdelen tussen VUmc en de betreffende faculteit.
3.28.
Illumina heeft uiteindelijk besloten geen gebruik te maken van de technologie van [bedrijf] . Op 27 februari 2020 heeft Illumina namens [bedrijf] de licentieovereenkomst met VUmc opgezegd.
3.29.
In september 2020 heeft Illumina bekend gemaakt dat zij voornemens is om alle aandelen GRAIL in te kopen voor een bedrag van USD 8 miljard. Deze transactie heeft in 2021 plaatsgevonden. VUmc heeft [geïntimeerden] verzocht aan haar bekend te maken welke bedragen zij hebben ontvangen uit deze verkoop. [geïntimeerden] hebben laten weten geen reden te zien om aan dit verzoek gehoor te geven.

4.Eerste aanleg

4.1.
In eerste aanleg hebben partijen diverse vorderingen ingesteld. De rechtbank heeft de door VUmc gevorderde verklaring voor recht dat VUmc niet verplicht is om aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] een gedeelte te betalen van wat VUmc zelf ontvangt onder de PSA, en dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] geen recht hebben op dergelijke betalingen voor VUmc, toegewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat de afspraken tussen VUmc en [geïntimeerden] zich buiten de kaders van de Regeling Kennis & IE begeven en dat de exit fee uit de PSA niet valt onder de definitie van Netto Inkomsten uit de Regeling Kennis & IE.
4.2.
Voor het overige heeft de rechtbank de vorderingen in conventie en reconventie afgewezen.

5.Vorderingen in hoger beroep

Vorderingen VUmc in principaal hoger beroep
5.1.
VUmc heeft in principaal hoger beroep – na wijziging van eis – geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarin haar vorderingen zijn afgewezen en haar vorderingen alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
5.2.
VUmc heeft in hoger beroep gevorderd (waarbij het hof begrijpt dat steeds ‘arrest’ en ‘hof’ is bedoeld waar ‘vonnis’ en ‘rechtbank’ is geschreven):
I. te verklaren voor recht dat op VUmc niet de plicht rust, uit hoofde van de ‘Regeling Kennis & IE’ of anderszins, om aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] een gedeelte te betalen (gelijk aan een derde deel of enige ander gedeelte) van wat VUmc zelf ontvangt of nog zal ontvangen onder de door partijen overeenkomsten PSA, en dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] niet een recht hebben op dergelijke betalingen door VUmc;
II. gedaagden hoofdelijk te bevelen (des dat als een van hen heeft betaald de anderen zijn gekweten) tot betaling aan VUmc binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis van een bedrag van EUR 431.117, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 27 augustus 2019, althans vanaf de datum der dagvaarding;
III. gedaagden hoofdelijk te bevelen om, bij de afrekening onder de door partijen overeengekomen PSA, met betrekking tot de door hen ontvangen aandelen GRAIL uit te gaan van de aantallen aandelen die gedaagden zouden hebben ontvangen indien de verdeling pro rata had plaatsgevonden, dus van 3.165.000 aandelen GRAIL ontvangen voor [geïntimeerde 1] Beheer B.V. en 2.833.000 aandelen GRAIL ontvangen door [geïntimeerde 4] AB; althans, subsidiair, voor recht te verklaren dat bij de bedoelde afrekening ten aanzien van de aandelen GRAIL moet worden uitgegaan van die aantallen;
IV. te verklaren voor recht dat onder de door partijen overeengekomen PSA met betrekking tot de aandelen GRAIL moet worden afgerekend conform artikel 2.1 PSA: (a) telkens wanneer een of meer gedaagden bedragen ontvangen als opbrengst van die aandelen, uit dividend, verkoop of anderszins, en (b) telkens met toepassing van art. 2.1 op het tot op dat moment totaal door gedaagden ontvangen (cumulatieve) bedrag; met overeenkomstige toepassing van het voorafgaande indien gedaagden opbrengsten ontvangen in de vorm van weer andere aandelen, Contingent Value Rights of andere instrumenten met een uitgestelde geldelijke opbrengst;
althans, subsidiair, (i) gedaagden te bevelen binnen een termijn van twee weken, althans een door uw hof in goede justitie te bepalen termijn, opgave te doen van alle geldbedragen die zij hebben ontvangen als gevolg van de verkoop van de aandelen GRAIL en partijen in staat te stellen zich over de verschafte informatie bij akte uit te laten, en; (ii) voor zover VUmc op basis van de verstrekte informatie te kennen geeft haar onder dit nummer ingestelde subsidiaire vordering te handhaven, te verklaren voor recht dat onder de door partijen overeengekomen PSA met betrekking tot de aandelen GRAIL moet worden afgerekend conform artikel 2.1 van de PSA, en wel met inachtneming van de bedragen die door de koper voor die aandelen GRAIL in cash zijn betaald (en zonder inachtneming van betaling in de vorm van aandelen of andere rechten), zulks met toepassing van art. 2.1 op het tot op dat moment totaal door gedaagden ontvangen (cumulatieve) bedrag;
althans, meer subsidiair, te verklaren voor recht dat de afrekening wat betreft de aandelen GRAIL dient te geschieden op een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze;
V. gedaagden hoofdelijk te bevelen (des dat als een van hen heeft betaald de anderen zijn gekweten) tot betaling aan VUmc van wat is verschuldigd onder artikel 2.1 van de PSA, en wel, voor zover ten tijde van de uitspraak reeds bedragen zijn ontvangen als bedoeld onder IV: binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, en voor het overige, telkens binnen dertig dagen na ontvangst van een bedrag als bedoeld onder IV;
VI. gedaagden hoofdelijk te bevelen om met betrekking tot (i) hun aandelen GRAIL, (ii) gelden die zij ontvangen uit verkoop van de aandelen GRAIL, (en (iii) en eventuele andere aandelen, Contingent Value Rights of andere instrumenten met uitgestelde geldelijke opbrengst die zij ontvangen als opbrengst uit die aandelen GRAIL) geen handelingen te verrichten of na te laten waardoor de belangen van VUmc worden geschaad; althans, subsidiair, gedaagden hoofdelijk te bevelen om de belangen van VUmc met betrekking tot die aandelen, gelden, en Contingent Value Rights of andere instrumenten met uitgestelde geldelijke opbrengst in acht te nemen op een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze, zulks (primair en subsidiair) op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 5 miljoen;
VII. gedaagden hoofdelijk te bevelen om VUmc binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis schriftelijk te informeren over alle opbrengsten door hen tot op dat moment verkregen uit de transactie van medio 2021 waarbij Illumina alle aandelen GRAIL heeft verworven, of uit enig andere transactie waarbij zij hun aandelen GRAIL hebben overgedragen, in de vorm van geld, aandelen, Contingent Value Rights of anderszins, met gelijktijdige verstrekking van kopieën van de relevante bankafschriften en van relevante daarop betrekking hebbende correspondentie waaruit een en ander afdoende blijkt, en voorts met betrekking tot (i) hun aandelen GRAIL en (ii) eventuele andere aandelen, Contingent Value Rights of andere instrumenten met uitgestelde geldelijke opbrengst die zij ontvangen als opbrengst uit die aandelen GRAIL VUmc binnen zeven dagen na de betreffende gebeurtenis schriftelijk te informeren over:
a. correspondentie ontvangen van of verstuurd aan derden die betrekking heeft op het realiseren van de waarde van de bedoelde aandelen, Contingent Value Rights of andere instrumenten met uitgestelde geldelijke opbrengst (door het sturen van een kopie van die correspondentie); en
b. beslissingen en handelingen die betrekking hebben op het realiseren van de waarde van de bedoelde aandelen, Contingent Value Rights of andere instrumenten met uitgestelde geldelijke opbrengst (door VUmc daarvan volledig en begrijpelijk mededeling te doen); en
c. ontvangen bedragen als opbrengst uit de betreffende aandelen, Contingent Value Rights of andere instrumenten met uitgestelde geldelijke opbrengst (door het sturen van een mededeling met kopie van bankafschriften waaruit betalingen blijken);
een en ander op straffe van een dwangsom van EUR 25.000 per overtreding van de genoemde bevelen, althans subsidiair, gedaagden te bevelen om VUmc te informeren over hun beheer van de aandelen GRAIL en de daaruit reeds ontvangen of te ontvangen inkomsten op een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze;
VIII. gedaagden hoofdelijk te bevelen (des dat als een van hen heeft betaald de anderen zijn gekweten) tot betaling aan VUmc van de kosten van dit geding, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
5.3.
[geïntimeerden] hebben in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het
bestreden vonnis zal bekrachtigen waar het de afwijzing van de vorderingen van VUmc betreft, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van VUmc in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vorderingen [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroep
5.4.
[geïntimeerden] hebben in incidenteel hoger beroep geconcludeerd – na wijziging van eis – dat het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen waar het de toewijzing van de vordering van VUmc en de afwijzing van hun vorderingen betreft en hun gewijzigde vorderingen alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zal toewijzen, met veroordeling van VUmc in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.5.
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep gevorderd:
I. ten aanzien van het (voorwaardelijke) bestuursbesluit van VUmc d.d. 17 november 2020:
a. primair te verklaren voor recht dat het bestuursbesluit en de daarmee beoogde eenzijdige opzegging van de toepasselijkheid van de Regeling Kennis & IE ten aanzien van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] buiten toepassing moet blijven;
b. subsidiair, de PSA gedeeltelijk te ontbinden in die zin dat de houdstermaatschappijen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] enige betalingsverplichting van Compensation onder de PSA met 1/3e kunnen verminderen;
II. ten aanzien van het te hanteren progressieve tarief en in te voeren bedrag de PSA, gelet op de wens en bedoeling van partijen om een Exit fee af te spreken die aanhaakt bij de getallen uit de Termsheet, te wijzigen zoals toegelicht onder paragraaf 403 van de conclusie van antwoord;
III. ten aanzien van de waardering van de aandelen GRAIL: te verklaren voor recht dat de als onderdeel van de verkoopprijs voor [bedrijf] verkregen aandelen GRAIL ten tijde van Exit d.d. 11 januari 2016 een waarde vertegenwoordigden van (a) primair USD 1,00 per aandeel GRAIL, althans (b) subsidiair USD 0,25 per aandeel GRAIL, althans (c) meer subsidiair een door het hof (na benoeming van één/drie deskundigen) te bepalen waarde per aandeel GRAIL op 11 januari 2016;
IV. VUmc te veroordelen in de kosten van de procedure.
5.6.
VUmc heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd – kort gezegd – tot verwerping van het incidenteel hoger beroep, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
5.7.
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

6.Beoordeling

Inleiding
6.1.
VUmc heeft in principaal hoger beroep vijf grieven (grief 1 tot en met 5) aangevoerd, waarvan de eerste grief hiervoor is behandeld. [geïntimeerden] hebben in incidenteel hoger beroep eveneens vijf grieven (grief I tot en met V) aangevoerd. Gelet op de samenhang tussen de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep worden deze hierna waar mogelijk gezamenlijk behandeld.
Rechtsmacht hof
6.2.
Het hof overweegt ambtshalve dat het hof op grond van (in elk geval) artikel 26 lid 1 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PbEU 2012, L 351/1; hierna: Verordening Brussel I-bis) rechtsmacht heeft om kennis te nemen van de vorderingen van VUmc tegen [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] en op grond van artikel 4 lid 1Verordening Brussel I-bis van de vorderingen van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] tegen VUmc.
6.3.
Het hof constateert dat partijen met name van mening verschillen over (i) de vraag of sprake is van individuele of gezamenlijke drempelbedragen in de PSA en (ii) de waardering van de aandelen GRAIL. Daarom zullen die onderwerpen eerst aan bod komen.
Individuele of gezamenlijke drempel in PSA? (grief 3 VUmc)
6.4.
Het hof stelt voorop dat het voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (Haviltex). Daarbij kan groot gewicht toekomen aan de taalkundige betekenis van de gekozen woorden, bijvoorbeeld indien de overeenkomst tot stand is gekomen tussen professionele partijen, die zijn bijgestaan door juridisch adviseurs. Niettemin kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden toegekend.
6.5.
Het hof is van oordeel dat artikel 2.1 van de PSA zo moet worden uitgelegd dat één drempelbedrag geldt voor [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] gezamenlijk. Het hof licht zijn oordeel hierna toe.
6.6.
De PSA is een overeenkomst waarin afspraken over een zakelijke transactie zijn vastgelegd. Zowel VUmc als [geïntimeerden] hebben zich in de onderhandelingen over de PSA laten bijstaan door deskundige juristen. Partijen hebben de afspraken destijds zorgvuldig willen vastleggen en zijn daarover een aantal maanden, waarvan enkele weken intensief, met elkaar in onderhandeling geweest. In die omstandigheden ziet het hof aanleiding om bij de uitleg groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen van de bepaling. Voor de berekening van de ‘fee’ in artikel 2.1 is de definitie van Company Proceeds van belang. Deze zijn gedefinieerd als de opbrengsten die daadwerkelijk zijn ontvangen ‘by the respective Founders’. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat een taalkundige betekenis van deze bewoordingen er niet zonder meer op duidt dat het drempelbedrag geldt voor de inkomsten van iedere Founder, dus iedere holding , afzonderlijk. Het is even goed verdedigbaar dat onder Company Proceeds de gezamenlijke opbrengsten vallen die de Founders hebben ontvangen.
6.7.
De op grond van artikel 2.1 te betalen fee is gebaseerd op de Company Proceeds ‘received by Founders’. Die bewoordingen duiden op één bedrag dat is ontvangen door de Founders (dat wil zeggen: de holdings ) gezamenlijk. Gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de definitie van Company Proceeds, is het hof van oordeel dat een taalkundige uitleg van de PSA daarom duidt op één gezamenlijke drempel voor de door [geïntimeerden] ontvangen inkomsten.
6.8.
Deze taalkundige uitleg wordt ondersteund door de totstandkomingsgeschiedenis van de PSA en in het bijzonder door de aanpassingen aan artikel 2.1 naar aanleiding van e-mails tussen [naam 1] en [geïntimeerde 1] in april 2012 over de hoogte van de verschuldigde fee. Het door de advocaat van [geïntimeerden] opgestelde concept voor de PSA, dat op 5 april 2012 aan VUmc is gestuurd, ging uit van twee drempels van 5%. VUmc heeft aangevoerd dat dit voor haar niet acceptabel was omdat het niet conform het uitgangspunt van het Progressive Licensing Model zou zijn, zoals ook blijkt uit de hiervoor in 3.8 aangehaalde e-mail van [naam 1] van 16 april 2012. Uit de daarop volgende correspondentie tussen VUmc en [geïntimeerden] blijkt dat [geïntimeerden] op 18 april 2012 een nieuw voorstel hebben gedaan om de fee te berekenen, waarna partijen het op 20 april 2012 eens zijn geworden over de bedragen en percentages. VUmc heeft er terecht op gewezen dat de bedragen en drempels uit die e-mail zijn opgenomen in de PSA.
6.9.
[geïntimeerden] hebben ter ondersteuning van hun lezing van de PSA omstandigheden gesteld die hebben plaatsgevonden (ver) na de totstandkoming van de PSA. Ook zulke omstandigheden kunnen een rol spelen bij de uitleg van een beding. [geïntimeerden] wijzen erop dat VUmc de interpretatie van [geïntimeerden] heeft gevolgd toen [geïntimeerden] in 2016 en 2017 brieven aan (medewerkers van) VUmc stuurden waarin de individuele drempels werden gehanteerd. Ook heeft VUmc voor de door [geïntimeerden] conform die individuele drempels berekende bedrag in 2018 facturen aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] gestuurd. Verder wijzen [geïntimeerden] op de mededeling van [naam 2] van 22 oktober 2017, waarin die laatste schrijft dat zijn indruk is dat partijen “on the same page [zijn] regarding the interpretation of the PSA”, aldus steeds [geïntimeerden]
6.10.
Dat VUmc in eerste instantie uitvoering heeft gegeven aan de PSA met individuele drempelbedragen, heeft zij verklaard doordat er bij VUmc in de periode tussen de totstandkoming van de PSA en de verkoop van [bedrijf] diverse personeelswisselingen waren geweest. De nieuwe contactpersonen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] beschikten niet direct over volledige dossierkennis toen de eerste brieven van [geïntimeerden] over de afrekening onder de PSA werden verstuurd, aldus VUmc.
6.11.
VUmc heeft daarmee een afdoende verklaring gegeven voor haar handelwijze. [geïntimeerden] worden daarom niet gevolgd in de door hen voorgestane uitleg van de bepaling. De PSA zal derhalve zo worden uitgelegd dat partijen één gezamenlijke drempel hebben afgesproken waarboven door [geïntimeerden] (meer precies: de holdings ) een exit fee verschuldigd zal zijn aan VUmc. Bijkomende andere feiten en omstandigheden die de door [geïntimeerden] bepleite uitleg zouden kunnen dragen, zijn niet gesteld of gebleken. Er is dan ook geen aanleiding om hen tot bewijs dan wel tegenbewijs toe te laten.
Grief 3van VUmc slaagt dus.
Waardering aandelen GRAIL (grief 2 VUmc en grief V [geïntimeerden] )
6.12.
Bij de verkoop van [bedrijf] hebben [geïntimeerden] een koopprijs ontvangen die bestond uit contanten, uitgestelde betalingen en aandelen GRAIL. Partijen hebben (in de PSA) niet voorzien dat een gedeelte van de koopprijs in geval van een Exit in aandelen zou worden betaald. Dat over dat gedeelte van de koopprijs ook afdracht aan VUmc dient plaats te vinden, is echter niet in geschil. Partijen verschillen wel van mening over hoe de betaling in aandelen in de afrekening moet worden betrokken. Ook hierbij komt het aan op uitleg van artikel 2.1 van de PSA. Hiervoor geldt de in rov. 6.4 genoemde maatstaf.
6.13.
VUmc stelt dat voor de waardebepaling moet worden aangesloten bij hetgeen partijen met de PSA hebben beoogd, namelijk afrekenen over daadwerkelijke inkomsten, hetgeen volgens VUmc inhoudt dat moet worden afgerekend over het bedrag dat [geïntimeerden] voor hun aandelen GRAIL hebben ontvangen in 2021. VUmc meent namelijk dat het de bedoeling van partijen was om bij een Exit af te rekenen alsof zij (net als [geïntimeerden] ) aandeelhouder was van [bedrijf] . Zij vindt dat zij daarom recht heeft op een deel van de – naar zij vermoedt: enorme – waardevermeerdering van de aandelen GRAIL. Het hof volgt VUmc daarin niet en licht hierna toe hoe tot dit oordeel is gekomen.
6.14.
De hoogte van de ‘Compensation’ in de zin van artikel 2.1 van de PSA is gebaseerd op de ‘Company Proceeds’. De tekst van de PSA gaat bij de definitie van dit begrip uit van ‘amounts actually received upon an Exit’. Dit duidt erop dat partijen bij het aangaan van de PSA hebben bedoeld om de hoogte van de Compensation te baseren op hetgeen op het moment van de Exit feitelijk door [geïntimeerden] (en de overige aandeelhouders) als betaling voor de aandelen [bedrijf] is ontvangen. VUmc heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit een andere partijbedoeling kan worden afgeleid. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat VUmc er zelf voor heeft gekozen om geen aandeelhouder van [bedrijf] te worden. Partijen hebben weliswaar (ver na het sluiten van de PSA) gesproken over een wijze van afdracht die afweek van de PSA en waarvan onderdeel was de (virtuele) overdracht van een deel van de aandelen GRAIL aan VUmc maar zij hebben daar geen overeenstemming over bereikt. VUmc heeft dus niet redelijkerwijs mogen verwachten dat [geïntimeerden] instemden met afdracht van de waardevermeerdering van de aandelen GRAIL.
6.15.
Het moment van de Exit was 11 januari 2016, de dag waarop [geïntimeerden] (en de overige aandeelhouders) hun aandelen [bedrijf] hebben geleverd aan Illumina en de daarvoor overeengekomen koopprijs ontvingen. De overeengekomen koopprijs bestond uit de drie hiervoor genoemde componenten (contanten, uitgestelde betalingen en aandelen GRAIL) en die componenten tezamen zijn de ‘amount actually received’. De aandelen GRAIL vertegenwoordigen dus een gedeelte van de waarde van [bedrijf] ten tijde van de verkoop op 11 januari 2016. Over de waarde die de aandelen GRAIL op dat moment vertegenwoordigden moet door [geïntimeerden] worden afgerekend.
6.16.
Ter zitting heeft VUmc nog aangevoerd dat over de aandelen GRAIL moet worden afgerekend op dezelfde wijze waarop over de (behaalde) milestone is afgerekend. Het hof is van oordeel dat de vergelijking tussen de (waardering van de) milestones en de aandelen GRAIL niet opgaat. In de SPA zijn de maximale bedragen van de Milestone Payments opgenomen en is de eventuele betaling daarvan gekoppeld aan vooraf vastgestelde doelstellingen. Dat is anders voor de aandelen GRAIL, die zonder voorbehoud als onderdeel van de koopprijs aan [geïntimeerden] en de overige aandeelhouders van [bedrijf] zijn betaald.
6.17.
Het hof kan nog niet vaststellen wat de hoogte is van het bedrag dat de aandelen GRAIL vertegenwoordigden ten tijde van de Exit. Voorshands blijkt uit de SPA en het rapport van Alvarez & Marsal Valuation Services LLC niet dat de door [geïntimeerden] gestelde waarde van de aandelen van USD 1 of USD 0,25 per aandeel, juist is. Voor die opvatting biedt de SPA onvoldoende aanknopingspunten. In het rapport van Alvarez & Marsal Valuation Services LLC is de
fair market valuevan het aandeel GRAIL per 31 januari 2016 vastgesteld op USD 0,25 per aandeel, maar dat zegt nog niets over de waarde die [geïntimeerden] en Illumina aan de aandelen GRAIL hebben toegekend bij de verkoop van [bedrijf] . Dat geldt ook voor de door [geïntimeerden] aangehaalde
liability clause. VUmc heeft er terecht op gewezen dat die bepaling van toepassing is in het specifieke geval dat bepaalde garanties uit de SPA niet worden nagekomen, zodat daaruit niet zonder meer de (in het kader van de transactie met Illumina relevante) waarde van de aandelen GRAIL kan worden afgeleid.
6.18.
Het hof acht het – gelet op de aard van de transactie en het feit dat [geïntimeerden] zich door juridische en financiële deskundigen hebben laten bijstaan – voldoende aannemelijk dat in het kader van de verkoop een waardebepaling van [bedrijf] is uitgevoerd. VUmc is niet betrokken geweest bij de verkoop van [bedrijf] en zij beschikt niet over enige informatie over de waarde die destijds in het kader van de verkoop aan die vennootschap is toegekend. Deze informatie bevindt zich exclusief in het domein van [geïntimeerden] Het hof zal [geïntimeerden] daarom op grond van artikel 22 Rv bevelen nadere informatie in het geding te brengen over deze waardebepaling. Het hof denkt daarbij aan alle stukken die zijn opgesteld in het kader van het verkoopproces van [bedrijf] – en in het bijzonder de stukken die zijn opgesteld in het kader van de verkoop aan Illumina – waaruit een waardebepaling van [bedrijf] blijkt, zoals waarderingsrapporten, financiële analyses en/of
information memorandumsen alle stukken waarnaar deze documenten verwijzen en/of waarop zij zijn gebaseerd.
6.19.
Indien de gevraagde informatie dat toelaat, zal het hof aan de hand daarvan de waarde van de aandelen GRAIL bepalen door van het totaalbedrag waarop [bedrijf] is gewaardeerd de waarde van de milestones en het contant betaalde bedrag af te trekken. Het hof houdt de mogelijkheid open om in een later stadium een of meer deskundigen te benoemen om de waarde van de aandelen GRAIL te bepalen ten tijde van de verkoop van [bedrijf] in 2016 indien de gevraagde stukken niet (volledig) beschikbaar of niet toereikend blijken te zijn.
Aantal ontvangen aandelen niet in juiste verhouding (grief 4 VUmc)
6.20.
Volgens VUmc hebben [geïntimeerden] in strijd gehandeld met een op hen op grond van de artikelen 6:2 en 6:248 BW rustende zorgplicht door geen rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van VUmc. Bij de verkoop van [bedrijf] zijn [geïntimeerden] overeengekomen dat zij minder aandelen GRAIL zouden ontvangen dan waarop zij volgens hun aandelenbelang in [bedrijf] recht hadden. VUmc meent dat [geïntimeerden] zich hadden dienen te onthouden van een dergelijke afwijkende verdeling.
6.21.
Het hof verwerpt dit betoog. De zorgplicht die [geïntimeerden] jegens VUmc in acht moesten nemen, strekt niet zo ver dat zij bij de onderhandelingen over de verkoop van [bedrijf] aan Illumina geen afspraken mochten maken die inhielden dat zij met minder aandelen GRAIL genoegen zouden nemen dan waarop zij recht zouden hebben op basis van hun aandelenbelang. Dat VUmc nadien heeft geconstateerd dat deze afspraken voor haar tot financieel nadeel leiden, maakt naar het oordeel van het hof niet dat deze in strijd zijn met een mogelijke op [geïntimeerden] rustende (buitencontractuele) zorgplicht. Zoals hiervoor overwogen heeft VUmc zelf ervoor gekozen om bij de oprichting van [bedrijf] niet als aandeelhouder te participeren. Indien zij op dit punt iets had willen regelen had het, als professionele door juristen bijgestane partij, op de weg van VUmc gelegen om bij de totstandkoming van de PSA contractuele afspraken te maken met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] om verwatering en andere vormen van afwijkende aandelenverhoudingen tegen te gaan.
Grief 4faalt dus.
Toepassing Regeling Kennis & IE (grieven I, II en III [geïntimeerden] )
6.22.
Met haar grieven I, II en III komen [geïntimeerden] op tegen het oordeel van de rechtbank dat – samengevat – de Regeling Kennis & IE op de verkoop van [bedrijf] niet van toepassing is, dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] geen recht hebben op 1/3 deel van de opbrengsten van VUmc uit hoofde van de verkoop van [bedrijf] en dat deze afdracht door partijen over en weer ook niet redelijkerwijs van elkaar verwacht mocht worden.
6.23.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] geen aanspraak kunnen maken op afdracht van 1/3e deel van wat VUmc van hen ontvangt uit hoofde van de PSA. Dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] , als (voormalig) werknemers van VUmc, in beginsel een beroep kunnen doen op de Regeling Kennis & IE staat niet ter discussie. Uit de totstandkoming van de PSA blijkt echter dat partijen andere – van de Regeling Kennis & IE afwijkende – afspraken hebben gemaakt over de verdeling van eventuele verkoopopbrengsten. De Regeling Kennis & IE gaat uit van de situatie dat VUmc de uitvinding exploiteert en daarmee opbrengsten verwerft waarvan zij een deel afdraagt aan haar werknemers. Met de PSA en License Agreement hebben VUmc en [geïntimeerden] gekozen voor een situatie waarbij de uitvinding werd geëxploiteerd door [bedrijf] en een deel van de royalty’s en een exit fee aan VUmc werden afgedragen. Toepassing van de Regeling Kennis & IE zou tot het onbedoelde en ongerijmde resultaat leiden dat VUmc die afdracht vervolgens weer zou moeten delen met [geïntimeerden]
6.24.
VUmc heeft er terecht op gewezen dat [geïntimeerden] weliswaar stellen dat uit de scenarioanalyse uit 2011 zou blijken dat zij uitgingen van hun recht op 1/3e deel, maar dat uit de hiervoor in 3.9 aangehaalde e-mail van [geïntimeerde 1] van 18 april 2012 volgt dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] begrepen dat zij geen aanspraak konden maken op afdracht onder de Regeling Kennis & IE. [geïntimeerden] hebben geen feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan VUmc had moeten begrijpen dat [geïntimeerde 1] met die e-mail iets anders heeft bedoeld dan de bevestiging dat onder de exit fee regeling van de PSA geen aanspraak meer bestaat op betaling onder de Regeling Kennis & IE.
6.25.
Het hof volgt VUmc in haar standpunt dat er materieel geen onderscheid is tussen de holdings als aandeelhouders en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] in privé als rechthebbende op de vergoeding. Voor zover [geïntimeerden] menen dat het op de weg van VUmc had gelegen om een voorbehoud te maken ten aanzien van de Regeling Kennis & IE, kunnen zij hierin niet worden gevolgd.
6.26.
Het standpunt van [geïntimeerden] dat sprake is van een arbeidsvoorwaarde waarvan slechts schriftelijk afstand kan worden gedaan, kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover al sprake zou zijn van een arbeidsvoorwaarde, hebben [geïntimeerden] daar met de hierboven aangehaalde e-mail van 18 april 2012 afstand van gedaan.
Grieven I, II en IIIfalen daarom.
Wijziging PSA vanwege oneigenlijke dwaling (grief IV [geïntimeerden] )
6.27.
Grief IV richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat partijen bij de totstandkoming van de PSA niet hebben gedwaald over de invulling van het progressieve tarief in de PSA en dat VUmc daarbij ook geen misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. [geïntimeerden] stellen hierover het volgende. Bij de totstandkoming van het progressieve tarief aan de hand waarvan de exit fee wordt berekend, zoals opgenomen in artikel 2.1 van de PSA, is sprake geweest van een situatie van dwaling, oneigenlijk dan wel wederzijds. Er is een misverstand of vergissing geweest bij de ingewikkelde omrekening van het tarief voor [bedrijf] naar een tarief voor de holdings . Dit heeft tot een substantieel hogere afdracht geleid dan was voorzien. Meer specifiek geldt dat er een discrepantie zit tussen de wil van [geïntimeerden] om met hun voorstel voor een progressieve berekening voor de exit fee in de PSA aan te haken bij de berekening uit de Term Sheet, en de verklaring van [geïntimeerden] op dit punt. [geïntimeerden] voeren verschillende omstandigheden aan op grond waarvan zij menen dat VUmc had moeten begrijpen dat hun verklaringen in strijd waren met hun wil. Samengevat komen die erop neer dat [geïntimeerden] geen ervaring hadden met het opstellen van en onderhandelen over dit soort bepalingen terwijl VUmc een
repeat playerwas en er sprake was van grote tijdsdruk waaronder de onderhandelingen plaatsvonden. VUmc was daarvan op de hoogte en wist dat [geïntimeerden] met het voorstel dat zij deden ernstig benadeeld werden, aldus [geïntimeerden]
6.28.
Het hof oordeelt als volgt. [geïntimeerden] hebben niet toegelicht waarover beide partijen een onjuiste voorstelling van zaken hadden en hebben daarom onvoldoende gesteld voor de grondslag wederzijdse dwaling. De stellingen van [geïntimeerden] in hoger beroep komen neer op een beroep op zogeheten oneigenlijk dwaling: de hiervoor aangeduide discrepantie tussen de wil van [geïntimeerden] om voor de exit fee in de PSA aan te haken bij de Term Sheet en hun verklaring hierover. Ook deze grondslag biedt geen basis voor toewijzing van [geïntimeerden] ’ (in hoger beroep gewijzigde) vordering op dit punt. Deze vordering is erop gericht de (gevolgen van de) PSA te wijzigen ter opheffing van het door [geïntimeerden] gestelde nadeel in de zin van artikelen 6:230 lid 2 BW. De in deze bepalingen genoemde bevoegdheid komt de rechter niet toe in een geval van oneigenlijke dwaling, zodat alleen al daarom de vordering niet toewijsbaar is. Bij deze stand van zaken behoeft het beroep op verjaring van VUmc geen bespreking.
6.29.
Ook als aangenomen moet worden dat bij [geïntimeerden] een met hun verklaringen overeenstemmende wil (artikel 3:33 BW) om af te wijken van het tariefmodel uit de Term Sheet heeft ontbroken, zoals zij stellen maar VUmc betwist, volgt uit de door [geïntimeerden] gestelde omstandigheden niet dat dit voor VUmc kenbaar was. De correspondentie voorafgaand aan de e-mail van [geïntimeerde 1] van 18 april 2012 en het voorstel in die e-mail bevatten geen aanwijzingen waaruit VUmc had kunnen afleiden dat de verklaring in die e-mail niet overeenstemde met de wil van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] . Partijen hebben zich gedurende het gehele traject laten bijstaan door (ervaren) juristen en over de totstandkoming van de PSA zorgvuldig en in detail onderhandeld. Daarbij hebben [geïntimeerden] steeds aangegeven wanneer zij met elkaar dienden te overleggen alvorens te kunnen reageren op e-mails van VUmc en werd de tijdsdruk – zo die er al was – veroorzaakt doordat [geïntimeerden] periodes niet van zich lieten horen. VUmc heeft er terecht op gewezen dat er geen aanwijzing is dat partijen beoogden de exit-regeling van de Term Sheet “over te zetten” naar de PSA. Er was een nieuwe situatie toen bleek dat de investeerders van [bedrijf] niet akkoord gingen met betaling van een exit fee door de vennootschap. Partijen zijn toen gaan spreken over een regeling waarbij [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] (c.q. de holdings ) zelf een exit fee zouden betalen over hun eigen inkomsten uit een Exit. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de eigen advocaat van [geïntimeerden] in het eerste concept van de PSA hiervoor een voorstel deed dat duidelijk afweek van de tekst in de Term Sheet.
6.30.
De door [geïntimeerden] aangevoerde omstandigheden betekenen op zichzelf nog niet dat zij door misbruik van omstandigheden ingestemd hebben met het rekenmodel in de PSA, laat staan dat VUMc dat wist of had moeten begrijpen. Aan de vereisten van artikel 3:44 lid 1 en 4 BW is dus niet voldaan. Daarmee faalt
grief IV.
Tussenconclusie en vervolg van de procedure
in principaal hoger beroep
6.31.
Gelet op het hiervoor overwogene geldt in principaal hoger beroep het volgende. Grief 1 kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, grief 3 slaagt en grief 4 faalt. Grief 2 faalt in zoverre dat het hof van oordeel is dat voor de waardering van de aandelen GRAIL moet worden vastgesteld wat de waarde was van [bedrijf] op 11 januari 2016. Voor het overige wordt het oordeel over grief 2 aangehouden. Grief 5 is een veeggrief, waarop het hof zal beslissen in een later stadium.
in incidenteel hoger beroep
6.32.
Gelet op het hiervoor overwogene geldt in incidenteel hoger beroep dat grieven I, II, III en IV falen. Het oordeel over grief V wordt aangehouden.
het vervolg van de procedure
6.33.
Het hof zal [geïntimeerden] bevelen de hiervoor in 6.18 bedoelde informatie bij akte in het geding te brengen op de wijze als hierna in het dictum bepaald. VUmc zal daarop bij antwoordakte mogen reageren, waarbij zij uitsluitend een reactie mag geven op de toelichting en de producties ingediend bij de akte van [geïntimeerden] Omdat de aktes uitsluitend betrekking hebben op de waardering van [bedrijf] op 11 januari 2016 mag de inhoud van de door partijen te nemen (antwoord)akte niet meer dan tien pagina’s beslaan.
6.34.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.Beslissing

Het hof:
7.1.
beveelt [geïntimeerden] om de informatie als bedoeld in 6.18 – voor zover zij daarover beschikken – als producties voorzien van een korte toelichting, met inachtneming van het overwogene in 6.33, over te leggen en verwijst de zaak daarvoor naar de rol van
dinsdag 10 december 2024voor het nemen van een akte;
7.2.
stelt VUmc in de gelegenheid op de rol van
zes weken daarnaeen antwoordakte te nemen waarbij zij zich enkel uit mag laten over de producties die [geïntimeerden] bij de in 7.1 bedoelde akte in het geding hebben gebracht en de door [geïntimeerden] daarop gegeven toelichting, eveneens met inachtneming van het overwogene in 6.33; en
7.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. de Stigter, M.C.H. Broesterhuizen en K.A.J. Bisschop en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.