Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
- het correcte programma (zie losse bijlagen);
- een commerciële korting (…);
- de startdatum voor de aanpassing en afronding van het definitief ontwerp op 15 maart 2016.
3.Eerste aanleg
4.Beoordeling
bij deze aan de vennootschap[RPHS, hof]
:
– uitgezonderd de bedrijfsgebouwen en -terreinen, de voorziening vennootschapsbelasting en de hypothecaire lening – aan RPHS heeft overgedragen. Deze omschrijving van de over te dragen vorderingen in de akte is voldoende bepaald en een balans of andere specificatie, zoals REI die eist, is niet noodzakelijk.
grieven 1 en 2 in incidenteel hoger beroep. Volgens REI ontbreekt een contractuele grondslag voor de facturen met nummers [# 1] en [# 6] . RPHS wist of behoorde te weten dat [Persoon 2] niet bevoegd was om REI te vertegenwoordigen. Tussen partijen is geen overeenkomst tot stand gekomen voor werkzaamheden betreffende fase 2 vanaf 50% van het DO. Zij verkeerden nog in een precontractuele fase.
ook de formele afronding van het contract thans met voorrang zal plaatsvinden, ter ondertekening door beide partijen. Dat ook [Persoon 2] hiervan uitging (zie zijn e-mail van 22 maart 2016, onder 2.13) en zichzelf niet heeft gepresenteerd als degene die het contract afsloot, sluit volledig aan op de hierboven geschetste gang van zaken waarin het werk tot het moment van ondertekening van het contract op enigerlei wijze doorgang moest vinden en dat daarop werd geanticipeerd. [Persoon 2] was in formele zin niet bevoegd om namens REI een nieuw contract af te sluiten; die bevoegdheid lag bij [Persoon 1] . De eerder tussen partijen gesloten overeenkomsten waren, in lijn hiermee, ondertekend door [Persoon 1] .
grieven 1 en 2 in incidenteel hoger beroepzijn gezien voorgaande overwegingen niet succesvol voorgesteld.
grief 3 in incidenteel hoger beroepstelt REI de omvang van de door RPHS verrichte werkzaamheden aan de orde. Volgens REI zagen die werkzaamheden uitsluitend op het maken van een tekening. In dat verband heeft zij gewezen op de e-mail van 22 maart 2016 van [Persoon 2] aan [Persoon 4] (hierboven onder 2.13). Met de rechtbank is het hof van oordeel dat RPHS deze e-mail mocht begrijpen als opdrachtbevestiging om werkzaamheden te verrichten aan de tekening én aan de uitwerking van het definitief ontwerp (DO) voor zover dat nodig was voor de presentatie aan de gemeente. Daarmee is de grief verworpen.
per onmiddellijke ingangmoesten worden stopgezet (onder 2.15) schrijft dat [Naam] fase 2 op
vrijdag 22.04.2016; 17.00 uuris stopgezet. Het hof merkt terzijde nog op dat de stellingen in deze grief (waarbij juist op mededelingen van [Persoon 2] kon worden afgegaan) zich niet eenvoudig verhouden tot de stellingen van REI in grief 1 en 2 in incidenteel appel.
grief 1 in principaal hoger beroepheeft RPHS gesteld dat de rechtbank ten onrechte de Algemene voorwaarden DNR (hierna: de DNR) niet van toepassing heeft verklaard. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het moge zo zijn dat deze voorwaarden in de branche gebruikelijk zijn, maar daarmee is niet gezegd dat de voorwaarden op de offerte van 15 maart 2016 van toepassing waren. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank onder 4.21 van het bestreden vonnis en maakt die tot de zijne. De rechtbank heeft hierin, samengevat, overwogen dat de offerte van 15 maart 2016 niet in haar geheel is geaccepteerd, dat er sprake was van een tijdelijke oplossing in de vorm van een gedeeltelijk akkoord tussen partijen, dat daarin niet is besproken laat staan afgesproken dat de DNR van toepassing zouden zijn en dat de DNR niet ter hand zijn gesteld, hetgeen wordt voorgeschreven in artikel 2 van de DNR.
grief 2 in principaal hoger beroepkomt RPHS op tegen de beslissing van de rechtbank om haar vordering tot betaling van de facturen met nummers [# 2] t/m [# 5] af te wijzen. De rechtbank overwoog in dit verband als volgt:
22 maart 2016 moeten worden beschouwd in het licht van de (in hoger beroep nader) overgelegde stukken en de facturen. De grondslag voor betaling
– regiewerkzaamheden in opdracht van REI – blijkt hieruit. Ten onrechte lijkt de rechtbank het standpunt te huldigen dat stilzwijgen ertoe leidt dat de verplichting facturen te betalen, vervalt, aldus RPHS. De opdrachtnemer dient een redelijk loon te ontvangen voor de werkzaamheden die hij verricht. REI was van de verrichte werkzaamheden ook op de hoogte. Verder suggereert de rechtbank volgens RPHS dat [Persoon 4] , door niet op alle punten in de mails te reageren, de grondslag tot betaling heeft laten vervallen. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan de wils-vertrouwensleer, aldus nog steeds RPHS.
3 in principaal hoger beroepen
6 in incidenteel hoger beroepzien op de veroordeling in de buitengerechtelijke incassokosten; laatstgenoemde grief ziet tevens op de proceskostenveroordeling die de rechtbank heeft uitgesproken. Deze grieven falen.
€ 42.961,05 aan hoofdsom en € 1.294,61 aan buitengerechtelijke incassokosten.