ECLI:NL:GHAMS:2024:319

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
000843-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking rechtbank Amsterdam inzake verzoek om vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, die op 10 augustus 2023 is gegeven. De appellant, geboren in 1962, heeft op 16 augustus 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, die hem niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf, wat volgens de advocaat van appellant onterecht was. De advocaat stelde dat er een opsporingsonderzoek tegen appellant liep wegens verdenking van witwassen, en dat er op de 'klapdag' ook verdenkingen waren van overtredingen van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De advocaat-generaal betwistte deze stelling en stelde dat er slechts één zaak was, omdat de officier van justitie had besloten om niet te vervolgen voor witwassen en in plaats daarvan een ontnemingsvordering in te dienen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en kwam tot de conclusie dat er geen sprake was van twee gesplitste zaken. Het hof baseerde zich op de uitleg van de Hoge Raad over de term 'de zaak' in artikel 530 Sv, en oordeelde dat het witwasfeit niet op de inleidende dagvaarding stond. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000843-23 (530 Sv)
parketnummers in eerste aanleg: 13/845103-16 en 13/993040-20
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2023 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1962,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. W. de Vries,
[adres01] .

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 16 augustus 2023 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 30 januari 2024 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met parketnummer 13/845103-16 ten bedrage van € 55.286,20;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft appellant niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe -kort gezegd- gemotiveerd dat de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf.
De advocaat heeft gesteld dat jegens appellant een opsporingsonderzoek liep vanwege een verdenking van witwassen en dat op de ‘klapdag’ een verdenking is ontstaan ten aanzien van overtreding van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Appellant is voor de politierechter gedagvaard vanwege de twee op de ‘klapdag’ geconstateerde overtredingen. De witwaszaak is eerst later geseponeerd. Gelet daarop is sprake van twee gesplitste zaken. Appellant is volgens de advocaat daarom ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van de witwaszaak.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van één zaak. Volgens de advocaat-generaal heeft de officier van justitie indertijd besloten alleen te dagvaarden voor overtreding van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Van het dagvaarden vanwege witwassen is toen direct bewust afgezien (mede) omdat de officier het voldoende achtte in plaats daarvan een ontnemingsvordering (op grond van een kasopstelling) te gaan doen. Toen later bleek dat de belastingdienst met appellant een vaststellingsovereenkomst had gesloten, heeft de officier van justitie besloten de ontnemingsvordering niet door te zetten. Derhalve is nooit sprake geweest van twee zaken.
In zijn arrest van 14 november 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8272, heeft de Hoge Raad uitgelegd wat moet worden begrepen onder de term ''de zaak'' in art. 591a, eerste en tweede lid, (oud) Sv, thans artikel 530, eerste en tweede lid Sv. Met deze term worden niet de afzonderlijke feiten op de dagvaarding bedoeld, maar “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. De grenzen daarvan zijn vastgelegd in hetgeen bij inleidende dagvaarding aan de verdachte is tenlastegelegd, zij het dat deze grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging van de tenlastelegging en/of voeging onderscheidenlijk splitsing.
Het hof overweegt dat het witwasfeit niet als feit op de inleidende dagvaarding heeft gestaan en dat daarom geen sprake is van een afgesplitste zaak zoals bedoeld in voornoemde uitspraak van de Hoge Raad. Voorts is appellant voor het witwasfeit ook niet op een later moment gedagvaard en ook is dat feit niet op een later moment geseponeerd, waardoor sprake zou zijn van twee zaken. Aannemelijk is geworden dat de officier van justitie bij dagvaarding voor de WWM en de Opw heeft besloten niet (verder) te vervolgen voor witwassen en in plaats daarvan tot ontneming van wederrechtelijk verkregen vermogen te willen overgaan. Een ontnemingsvordering is in eerste aanleg dan ook aangekondigd. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van één zaak.
Het hof verenigt zich daarom met de conclusie van de rechtbank en zal het beroep afwijzen.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. E. van Die, A.E. Kleene-Krom en M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 13 februari 2024.