ECLI:NL:GHAMS:2024:319
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beschikking rechtbank Amsterdam inzake verzoek om vergoeding rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, die op 10 augustus 2023 is gegeven. De appellant, geboren in 1962, heeft op 16 augustus 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, die hem niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf, wat volgens de advocaat van appellant onterecht was. De advocaat stelde dat er een opsporingsonderzoek tegen appellant liep wegens verdenking van witwassen, en dat er op de 'klapdag' ook verdenkingen waren van overtredingen van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De advocaat-generaal betwistte deze stelling en stelde dat er slechts één zaak was, omdat de officier van justitie had besloten om niet te vervolgen voor witwassen en in plaats daarvan een ontnemingsvordering in te dienen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en kwam tot de conclusie dat er geen sprake was van twee gesplitste zaken. Het hof baseerde zich op de uitleg van de Hoge Raad over de term 'de zaak' in artikel 530 Sv, en oordeelde dat het witwasfeit niet op de inleidende dagvaarding stond. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen.