ECLI:NL:GHAMS:2024:3166

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
23-000342-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van noodweer bij mishandeling met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van doodslag op [slachtoffer] door deze met een mes te steken. De rechtbank had de verdachte veroordeeld, maar het hof heeft het vonnis vernietigd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van [slachtoffer], en sprak de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde doodslag. Het hof achtte echter wel bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, had gepleegd. De verdachte had zich verdedigd tegen een aanranding door [slachtoffer], die hem eerder met een mes had bedreigd en hem had achtervolgd. Het hof oordeelde dat de verdachte uit noodweer had gehandeld, omdat hij zich niet kon onttrekken aan de dreigende aanranding door [slachtoffer]. De omstandigheden, waaronder eerdere bedreigingen en de confrontatie met een auto, rechtvaardigden de reactie van de verdachte. Het hof ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging en verklaarde de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000342-22
datum uitspraak: 18 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-087457-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 oktober 2024 en 18 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 29 maart 2021 te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in het linker bovenbeen te steken en/of te snijden;
subsidiairhij op of omstreeks 29 maart 2021 te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (steek- en/of snij)wond in/aan het linker bovenbeen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in dat been te steken en/of te snijden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de strafbaarheid van het feit dan de rechtbank.

Vrijspraak primair (doodslag)

Het hof acht, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, niet wettig en overtuigend bewezen dat bij de verdachte sprake was van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer], zodat de verdachte van hetgeen hem primair is tenlastegelegd moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring subsidiair

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 maart 2021 te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in het linker bovenbeen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met een mes in dat been te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en daarom van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen, omdat niet is voldaan aan de subsidiariteitseis.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de gedraging is geboden door de noodzakelijke verdediging van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Van een ‘ogenblikkelijke’ aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In het vereiste dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond, omdat hij, bijvoorbeeld door weg te lopen of te rennen, zich aan de aanranding had kunnen onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Daarbij komt het niet slechts aan op de omstandigheden zoals deze zich tijdens de aanranding voordeden, maar ook om hetgeen zich voorafgaand aan de aanranding heeft voorgedaan en is van belang of en in hoeverre de verdachte op dat moment een confrontatie heeft proberen te voorkomen (volgens ECLI:NL:HR:2021:934).
De proportionaliteitseis houdt in dat de gedraging ter verdediging in redelijke verhouding moet staan tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop dat is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Bij elkaar opeenvolgende aanrandingen moet het proportionaliteitsoordeel niet worden beperkt tot de laatste aanranding (volgens ECLI:NL:HR:2019:434).
Het hof gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 29 maart 2021 rijdt het latere slachtoffer, hierna [slachtoffer], in zijn auto (een zwarte Volkswagen Fox) omstreeks 08:30 uur vanaf de [plek 1] heen en weer over de parkeerplaats aan de [plek 2] in Abbenes. Enkele minuten later loopt de verdachte vanaf zijn woning naar zijn auto op voornoemde parkeerplaats. Als de verdachte de deur van zijn auto opent, rijdt [slachtoffer] opnieuw de parkeerplaats op en blokkeert hij de auto van de verdachte door met zijn auto vlak achter de geparkeerde auto van de verdachte te stoppen. [slachtoffer] stapt uit zijn auto en loopt met een groot mes in zijn hand in de richting van de verdachte. Daarop rent de verdachte weg richting de Van Voorstlaan. [slachtoffer] achtervolgt de verdachte, rennend, met het mes in zijn hand. De verdachte haalt tijdens het rennen zelf een mes uit zijn rugzak, draait zich om en toont dat aan [slachtoffer], die gedurende enkele tellen zijn snelheid mindert en direct daarop achter de verdachte aan blijft rennen.
Enige tijd later staakt [slachtoffer] de achtervolging en loopt [slachtoffer] terug in de richting van de parkeerplaats aan de [plek 2]. De verdachte heeft inmiddels het noodnummer 112 gebeld en loopt ongeveer anderhalve minuut na [slachtoffer] ook terug in de richting van de parkeerplaats. De verdachte zegt tegen de centralist dat [slachtoffer] is weggelopen en even later dat [slachtoffer] net in zijn auto is weggereden. De centralist vraagt de verdachte dan naar het kenteken. De verdachte zegt dat [slachtoffer] in zijn auto weer terug komt rijden en begint met het oplezen en doorgeven van het kenteken aan de centralist. De centralist hoort vervolgens gerommel en hoort de verdachte enkele seconden later zeggen: ‘Wat denk jij, ik heb hem gestoken, ik heb hem gestoken, ik laat me niet bedreigen. Ik heb hem in zijn been gestoken.’
De auto met daarin gezeten het overleden slachtoffer [slachtoffer], wordt later door de politie aangetroffen met de voorzijde en het linker voorwiel schuin tegen het trottoir van de Van Voorstlaan aan ter hoogte van de voortuin van één van de daar gelegen woningen. Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij een zwarte Volkswagen (het hof begrijpt: de auto van [slachtoffer]) de stoep en een oprit tussen de huisnummers [nummer 1] en [nummer 2] op zag gaan, daar tot stilstand zag komen en vervolgens achteruit de straat weer op zag rollen.
Ten aanzien van de fase onmiddellijk voor het steekincident stelt het hof daarom vast dat [slachtoffer], toen hij na de achtervolging terugliep naar zijn auto op de [plek 2] en daar van de parkeerplaats wegreed, de verdachte op de Van Voorstlaan zag lopen en naar de verdachte toe is gereden, waarbij hij zijn auto met een bocht naar links in de richting van de verdachte, de stoep/oprit op heeft gestuurd en in de nabijheid van de verdachte tot stilstand is gekomen. Daaruit leidt het hof af dat [slachtoffer] op dat moment de bedoeling had de verdachte opnieuw te confronteren. In de rechter jaszak van [slachtoffer] bevond zich een mes waarvan het handvat 20 centimeter uit de jaszak stak.
Het hof is, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, van oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte op het moment dat [slachtoffer] met zijn auto in de richting van de verdachte stuurde dan wel dat sprake is geweest van een onmiddellijk dreigend gevaar dat [slachtoffer] hetzij uit zijn auto zou stappen en opnieuw met het mes de verdachte zou belagen, hetzij met zijn auto achter de verdachte aan zou gaan.
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte zich aan die (dreigende) aanranding had kunnen onttrekken én de vraag of dat, gegeven de omstandigheden, ook van hem gevergd kon worden. Hoewel de verdachte op de Van Voorstlaan feitelijk de gelegenheid had om via het trottoir en/of door de tuinen tussen het trottoir en de woningen (al dan niet via de lage tuinhekjes) weg te komen en daarmee dus een mogelijkheid had om te vluchten, stelt het hof ook vast dat de verdachte reeds meerdere pogingen had gedaan om een confrontatie met [slachtoffer], die deze confrontaties juist zocht, te voorkomen. [slachtoffer], die tot tweemaal toe met een mes in zijn hand de verdachte had belaagd – de eerste keer bij de auto, de tweede keer tijdens de daaropvolgende achtervolging – en kennelijk niet werd afgeschrikt door het door de verdachte aan hem getoonde mes, ging nu – voor zover de verdachte wist nog steeds in het bezit van een mes – voor de derde keer de confrontatie aan met de verdachte door zijn auto in de richting van de verdachte, die op de stoep stond, te sturen. Daarnaast heeft de verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie op 29 maart 2021 verklaard dat [slachtoffer] al bij de eerste confrontatie bij de auto zei dat hij de verdachte ging vermoorden en hij die woorden ook tijdens de achtervolging heeft herhaald, en heeft de verdachte na het steekincident, op een moment dat hij niet wist dat [slachtoffer] dodelijk was getroffen, aan de centralist in het 112-gesprek te kennen gegeven zijn eigen mes niet achter te willen laten omdat hij vreesde door [slachtoffer] te worden vermoord: ‘Tot ik politie heb gezien neem ik dat mes nog mee want die Turk wil mij vermoorden namelijk.’ Het hof is van oordeel dat van de verdachte, gelet op de eerdere, opeenvolgende belagingen met het mes door [slachtoffer] en de daarbij door [slachtoffer] geuite woorden de verdachte te gaan vermoorden, in redelijkheid niet kon worden gevergd zich opnieuw aan een derde (dreigende) aanranding door [slachtoffer] te onttrekken, met het risico dat [slachtoffer] hem wederom – met auto en/of mes – zou belagen.
Het hof is tot slot van oordeel dat de gedraging van de verdachte in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Daarbij heeft het hof de keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt door de verdachte – een steekverwonding met een mes in het been van [slachtoffer] – afgewogen tegen de opeenvolgende bedreigingen met een mes en het insturen in de richting van de verdachte met een auto door [slachtoffer]. Dat [slachtoffer] als gevolg van die steekverwonding is overleden is voor alle betrokkenen, en voor de nabestaanden in het bijzonder, een verschrikkelijk en onomkeerbaar gevolg, dat door niemand gewenst of voorzien was.
Het hof komt aldus tot de conclusie dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld, zodat het subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar is en de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vorderingen van [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen. De vordering van [benadeelde 4] is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen, met dien verstande dat namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ter terechtzitting is verzocht hen wat betreft de toekomstige kosten niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen en namens benadeelde partij [benadeelde 3] is medegedeeld dat het materiële deel van de vordering niet langer wordt gehandhaafd.
Het hof zal de benadeelde partijen, gelet op artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en ook geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde
niet strafbaaren ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. R.D. van Heffen en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van
mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 november 2024.
Mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]