ECLI:NL:GHAMS:2024:3158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
23-001458-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door werknemer uit hoofde van persoonlijke dienstbetrekking met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, was werkzaam als allround medewerker bij tankstation [benadeelde] en werd beschuldigd van verduistering van een geldbedrag van ongeveer 3.740 euro, dat hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had. De verduistering vond plaats op 10 september 2020 te Diemen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 september 2024 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de bewijsvoering beoordeeld. De verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van de verduistering naar een bruiloft in Breda ging, maar zijn verklaringen waren inconsistent en niet aannemelijk. De camerabeelden toonden aan dat de verdachte zich verdacht gedroeg en dat hij op het moment van de verduistering de kantoorruimte verliet, waar het geld was opgeslagen. Het hof concludeerde dat de verdachte de enige mogelijke dader was, aangezien de andere aanwezige medewerker niet als dader kon worden aangemerkt.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V. tot schadevergoeding van 3.740 euro niet-ontvankelijk verklaard, omdat de benadeelde partij niet kon aantonen dat zij gerechtigd was om de vordering in te dienen. De verdachte is wel aansprakelijk voor de schade en moet dit bedrag aan de Staat betalen ter compensatie voor de benadeelde partij. De wettelijke rente over het schadebedrag begint op 10 september 2020.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001458-23
datum uitspraak: 4 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-080931-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2020 te Diemen, in elk geval in Nederland opzettelijk een geldbedrag van in totaal ongeveer 3.740,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan tankstation [benadeelde] (vestiging [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als allround medewerker, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op een aantal punten tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat in de bewijsmiddelen onvoldoende gegevens voorhanden zijn om tot een bewezenverklaring te komen. Bepalend zijn volgens de raadsman de camerabeelden, waarop geen wegnemingshandeling is te zien. Politie en politierechter lijken enkel gezocht te hebben naar het meest waarschijnlijke scenario. De raadsman heeft echter gewezen op verschillende alternatieve scenario’s, en betoogd dat op basis van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de processen-verbaal met betrekking van het uitkijken van de camerabeelden, geen (voldoende) onderscheid in die scenario’s kan worden gemaakt. De raadsman verklaarde in dat verband verdachtes aanwezigheid in de kantoorruimte vanwege het feit dat hij daar sigaretten moest halen om bij te vullen bij de kassa. De verdachte heeft verklaard dat zijn laatste werkzaamheden voor hij vertrok het bijvullen van sigaretten was en dat je dan sigaretten uit de brandkast moet pakken.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden op basis van het dossier en het onderzoek ter zitting vast.
Op enig moment in de avond van 10 september 2020 is het geld ontvreemd dat in de kantoorruimte (in een tabakskluis/brandkast) van het tankstation lag. Uit de verklaring van medewerker [naam 1] volgt dat hij een paar keer langs die tabakskluis is geweest aan het eind van de dienst – die om 22:00 uur eindigde – en dat het geld er toen nog lag. [naam 1] ontdekte dat het geld weg was vlak nadat de verdachte weg was gegaan en vlak voordat de avonddienstmedewerkster haar dienst begon.
Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden, opgenomen in het tankstation tussen 21:30 uur en 22:07 uur, toen verdachte aan het werk was, bekeken. Op die camerabeelden is te zien dat de verdachte vanaf 21:30 uur geen sigaretten meer heeft bijgevuld vanuit de kantoorruimte, zodat die werkzaamheden – het bijvullen van sigaretten – dus geen reden zijn geweest om (meermalen) naar de kantoorruimte te gaan. [naam 1] heeft verklaard dat hij om ongeveer 21:45 uur de koeling is gaan bijvullen en de verdachte toen bij de kassa is gebleven. Op de camerabeelden is inderdaad te zien dat [naam 1] op een gegeven moment de ruimte bij de kassa verlaat en de verdachte daarna tussen 21:47 uur en 21:49 uur enkele keren de ruimte bij de kassa verlaat en (vermoedelijk) een ruimte binnengaat die achter de kassa is gesitueerd (de kantoorruimte, alwaar zich de tabakskluis/brandkast bevindt). Rond 21:51 uur verlaat de verdachte het pand en haastig het terrein van het tankstation, waarbij hij een pylon omverrijdt. Daarnaast is op de camerabeelden te zien dat [naam 1] rond 22:03 uur naar de ruimte achter de kassa loopt, kort daarna terug komt en onder de toonbank kijkt, en daarna weer terug loopt naar de ruimte achter de kassa. Rond 22:05 uur is te zien dat [naam 1] met zijn telefoon in zijn hand terug loopt naar de kassa.
Op basis van deze feiten en omstandigheden concludeert het hof dat binnen het relevante tijdsframe slechts twee personen – [naam 1] en de verdachte – aanwezig waren die als mogelijke dader van de diefstal van het geld kunnen worden aangemerkt. Het hof heeft de overtuiging dat [naam 1] de dader niet is geweest. Immers heeft hij direct en als eerste bij teamleidster [naam 2] gemeld dat het geld weg was. [naam 2] heeft verklaard dat [naam 1] haar in paniek heeft opgebeld dat al het geld weg was. [naam 1] is gebleven totdat [naam 2] aankwam en hij heeft haar geholpen met zoeken naar het geld. Ten slotte zijn de zakken en tas van [naam 1] – en die van de avonddienstmedewerkster – gecontroleerd en het geld is daar niet aangetroffen.
Het hof concludeert dat uit de feiten en omstandigheden logisch voortvloeit dat de verdachte de dader is geweest. Hij heeft op het einde van zijn dienst meermaals de kassa verlaten in de richting van de plaats waar het geld lag, terwijl hij een verklaring heeft gegeven voor zijn loopbewegingen die weerlegd wordt door hetgeen op de camerabeelden te zien is (er worden dan geen sigaretten bijgevuld). Het geld is kort voordat verdachte het pand en het terrein, opvallend haastig, verliet ontvreemd. Het geld is bij de andere persoon die op dat moment aanwezig was – en die de ontvreemding heeft gemeld – niet aangetroffen.
Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep inconsistent geantwoord op de vragen over die betreffende avond. Zo zou hij ’s avonds naar een bruiloft in Breda zijn gereden, maar op doorvragen over die bruiloft kwamen vage en soms zelfs onaannemelijke antwoorden. Zo verklaarde de verdachte dat:
- de bruiloft van een vakantievriend uit Marokko was, [naam 3], maar zijn achternaam weet de verdachte niet. De naam van de bruid kent hij in het geheel niet;
- hij de vakantievriend meer dan tien jaar niet had gezien;
- hij de uitnodiging digitaal toegestuurd heeft gekregen, maar hij die niet meer kan laten zien;
- als hem wordt gevraagd naar de locatie van de bruiloft, hij de locatie via Whatsapp toegestuurd kreeg en dat het ‘ergens in de buurt van het centrum van Breda’ was;
- hij in 30-45 minuten vanuit Diemen - via Den Bosch - naar Breda zou zijn gereden;
- hij, na zijn dienst, ook eerst nog langs huis is gegaan om zich om te kleden en op te frissen voor de bruiloft.
Een simpele zoekslag op de openbare bron Google leert het hof dat de door de verdachte gestelde reisbewegingen vrijwel onmogelijk in de door hem vermelde tijden kunnen zijn gemaakt.
De verdachte geeft geen aannemelijk antwoord op de vraag wat in het licht van zijn reisplan richting de bruiloft de meerwaarde van ongeveer 5 minuten eerder dan 22:00 uur vertrekken was. Daarnaast heeft de verdachte ontegenzeggelijk tegenstrijdig verklaard over de telefoongesprekken die hij die avond al dan niet voerde met zijn collega [naam 1] en met zijn leidinggevende [naam 2]. Terwijl verdachte onderweg was naar huis is hij, volgens de getuigen, gebeld door [naam 1] en [naam 2]. Daarover verklaarde de verdachte op zitting echter zeer uiteenlopend: dat hij helemaal niet met hen heeft gesproken na het eindigen van zijn dienst; dat hij alleen met [naam 2] heeft getelefoneerd, maar ook dat hij alleen met [naam 1] heeft getelefoneerd.
Vervolgens is de batterij van zijn telefoon leeg gegaan, volgens de verdachte. Thuis had hij geen tijd om zijn telefoon op te laden en de telefoonlader voor in de auto had hij die dag ervoor bij een vriend in de auto laten liggen. Als de verdachte wordt gevraagd hoe hij met een lege telefoon naar Den Bosch is gereden, verklaart hij dat hij misschien wel een andere telefoon mee had. Een lege telefoon verhoudt zich ook moeilijk met een rit naar een bruiloft ‘ergens in Breda’, waarvan hij een locatiebepaling via Whatsapp had ontvangen.
Deze inconsistentie maakt dat het hof de verklaringen van de verdachte onaannemelijk acht en deze, tezamen met de mogelijke alternatieve scenario’s, terzijde schuift.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks10 september 2020 te Diemen
, in elk geval in Nederlandopzettelijk een geldbedrag van in totaal 3.740,- euro
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorend aan tankstation [benadeelde] (vestiging [adres 2]),
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, enwelk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als allround medewerker,
elk geval anders dan door misdrijfonder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een groot geldbedrag dat hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van zijn werkgever maar ook grof misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn werkgever in hem mocht stellen. Bovendien heeft de werkgever door het handelen van de verdachte financiële schade geleden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.740,00. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft in verband met het vrijspraakverweer verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Een uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreekt, waardoor het hof niet kan vaststellen of mevrouw [naam 2] gerechtigd is namens [benadeelde] B.V. een vordering in te dienen. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wel is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan [benadeelde] B.V. is toegebracht tot een bedrag van € 3.740,00. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Het hof ziet daarom aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] B.V., ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.740,00 (drieduizend zevenhonderdveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 september 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. D.A.C. Koster en mr. D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van mr. I.F.M. Schreuders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 oktober 2024.
Mr. D.A.G. van Toor is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]