In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 november 2020. De verdachte, geboren in 1990, was betrokken bij voorbereidingshandelingen voor de in- en uitvoer van cocaïne en de verkoop daarvan. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde straf, die wordt aangepast. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege het tijdsverloop, wat volgens hen de mogelijkheid tot een eerlijk proces in gevaar bracht. Het hof oordeelt echter dat, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn, dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het hof heeft de bewijsmotivering aangevuld en een nieuw bewijsmiddel toegevoegd, waarbij het de verklaringen van getuigen en de context van de gesprekken in overweging heeft genomen. De verdachte is eerder niet strafrechtelijk veroordeeld, maar gezien de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn, heeft het hof de taakstraf gematigd van 240 naar 160 uren. De op te leggen straf is gebaseerd op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de beslissing genomen om de taakstraf te bevestigen, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak.